Vanuit de gastenkamer kijkt Le Corbusier goedkeurend toe op het werk van Léon Stynen: de woning die hij in 1933 voor zichzelf bouwde op de voormalige terreinen van de Antwerpse wereldtentoonstelling.

Hilde Bouchez / Foto’s Vecruysse & Dujardin

Het zal je maar overkomen: een voorliefde hebben voor de architectuur van de jaren dertig, tegen een bevriende architect zeggen dat je het eigen huis van architect Léon Stynen uit 1933 zo bewondert en dan van hem te horen krijgen dat het te koop staat. “Het was ongelofelijk. De volgende dag zijn we naar het pand gaan kijken en de beslissing was snel genomen. Nog diezelfde week zagen we in de Kloosterstraat vier stoeltjes staan die Stynen in 1958 had ontworpen, zijn enige meubelontwerp. Dat kun je geen toeval meer noemen, die moesten we hebben.” Ondertussen wonen Willem van Zadelhoff en zijn echtgenote al zes jaar in het huis waar Stynen tot aan zijn dood in 1990 verbleef.

“We hebben de woning samen met architect Jan Meersman gerestaureerd. Stynen zelf had al verscheidene verbouwingen uitgevoerd. Moesten we die respecteren of wilden we het pand in zijn oorspronkelijke staat herstellen? Een moeilijke beslissing. Uiteindelijk hebben we besloten om de veranderingen te handhaven. Ze waren immers door de architect zelf gedaan. Alleen daar waar het echt niet haalbaar was, zoals in de badkamers, hebben we een hedendaagse aanpassing doorgevoerd, weliswaar in de geest van Stynen.”

Willem van Zadelhoff is gepassioneerd door dit huis, en door het werk van de architect in het algemeen. Hij heeft naslagwerken bestudeerd, is in archieven gaan snuffelen en geeft regelmatig voordrachten over de woning. Begeesterd vertelt hij: “In 1930, naar aanleiding van het honderdjarig bestaan van België, organiseerde de stad Antwerpen een wereldtentoonstelling op een terrein tussen de Jan van Rijswijcklaan, de Jan De Voslei en de Singelgracht. De toen dertig jaar oude Léon Stynen werd door de Koninklijke Maatschappij der Bouwmeesters van Antwerpen gevraagd om het paviljoen van de decoratieve kunsten te ontwerpen. Hij maakte eveneens de stand van de firma Tobacfina en het paviljoen van De Beukelaer. Voor deze laatste firma was hij trouwens de huisarchitect. De projecten die de jonge Stynen er voorstelde, maakten onmiddellijk indruk en vormden in zekere zin de aanloop tot zijn verdere carrière.”

“Na de wereldtentoonstelling kocht de architect een perceel van de vrijgekomen gronden om er zijn eerste eigen woning op te bouwen. De terreinen van de expo waren aan strikte bouwvoorschriften gebonden. Het was aanvankelijk de bedoeling om het aanwezige groen zoveel mogelijk te behouden en de woningen tot twee bouwlagen te beperken. De Stuttgartse Weisenhofsiedlung moest als voorbeeld dienen voor deze residentiële wijk. Een droom die in Antwerpen echter niet gerealiseerd werd: al snel verscheen de eerste hoogbouw en werden grote delen van het terrein in vele smalle percelen opgedeeld, voor stedelijke rijwoningen. Toch wist Stynen een negental woningen in de nieuwe verkaveling te bouwen. Architect Eduard Van Steenbergen bouwde aan de overkant van de straat een ensemble van zes woningen. Waardoor de wijk toch nog een modernistisch karakter heeft.”

“Door er zelf in te wonen”, gaat Van Zadelhoff verder, “weet ik hoe bijzonder dit huis is. Bovendien ben ik gepassioneerd door de klassieke ontwerpen uit de jaren vijftig. Wellicht een frustratie uit mijn kindertijd: het is alsof ik nu wil leven tussen de meubelen die ik toen niet rond me had.” Vandaar dat de living wel is gerestaureerd in de oorspronkelijke jaren-dertig-stijl, maar dat heel wat meubelen en accessoires uit de jaren vijftig dateren. Deze combinatie werkt goed, vooral omdat op die manier het huis werkelijk leeft en niet tot een doods museum is herschapen.

Op de benedenverdieping heeft de huidige eigenaar zijn bureau. Daar waar decennia geleden de bibliotheek en de tekentafel van de architect stonden, bevinden zich nu de boeken en papieren van Van Zadelhoff. Op de eerste verdieping staan de originele stoelen van Stynen uit 1958, rond een eettafel van Ray en Charles Eames. De zitbank is een reconstructie van een meubel dat de bewoners op een oude foto van het interieur terugvonden. De verlichting zit in de zoldering ingewerkt. “In de jaren dertig en veertig heeft Stynen een aantal bioscopen gebouwd, vandaar wellicht de curve en de belichting in de zoldering.” Aan de muur hangen naast verscheidene hedendaagse werken drie schetsen van Stynen aan de muur. “Het zijn ontwerpschetsen voor het casino van Knokke. Het is met het honorarium voor dit ontwerp dat hij zijn eigen woning heeft kunnen bouwen.”

Op elke plek weet de huidige bewoner anekdotes te vertellen. In de slaapkamer krijgen we te horen dat Stynen begin jaren zestig dezelfde dressing room heeft ontworpen voor het appartement van Paola en Albert in het Belvédère. In de gastenkamer heeft Le Corbusier nog geslapen. Een foto van hem, in zwembroek poserend voor zijn cabane, prijkt er boven het bed.

Stynen werd sterk geïnspireerd door Le Corbusier en bouwde zijn hoekwoning geheel in de geest van de Frans-Zwitserse grootmeester. Hij had hem ontmoet op de Parijse tentoonstelling Arts Décoratifs et Industriels Modernes en was erg onder de indruk van zijn Pavillon de l’Esprit Nouveau. In een interview van 1972 met Joos Florquin, voor de toenmalige BRT, beschreef hij deze ontmoeting als een ‘shock’. In 1914 kwam Le Corbusier met zijn idee van de Dom-Ino-woning. Ze bestaat uit betonnen vloerplaten die steunen op vierkante kolommen (de zogenaamde pilotis). Hierdoor zijn de binnenindeling en de gevelcompositie onafhankelijk van de structuur. Stynen paste dit procédé toe in zijn woning, maar uit financiële overwegingen maakte hij gebruik van een staalskelet, en niet van een betonnen structuur. Toch noemde hij het een Dom-Ino-woning, omdat ook hier sprake was van een vrije ruimte-indeling. Bovendien zijn, zoals bij zijn grote voorbeeld, de functies verdeeld over de verdiepingen: een draaitrap verbindt de gelijkvloerse werkvertrekken, met de woonvertrekken op de eerste verdieping en de slaapvertrekken op de tweede.

Ook de gevel verraadt de invloed van de vormentaal van ‘Le Corbu’, met onder andere de typische bandramen. Hierdoor, en door de liggende zwarte voegen, worden de horizontale lijnen benadrukt. De gevel van de benedenverdieping bekleedde hij met blauwe hardsteen, wat een zwevend effect suggereert en benadrukt dat de gevel losstaat van de dragende structuur. Andere typische Corbusier-elementen zijn de daktuin boven de garage en de kleurkeuzes in het interieur, die zijn gebaseerd op de kleurentheorie van de grootmeester .

“Het is een eer om in een dergelijk huis te mogen wonen. Niet alleen omdat het mooi en praktisch is, maar vooral omdat we hier elke dag in een stukje geschiedenis vertoeven.” Willem van Zadelhoff heeft ontegensprekelijk gelijk. Ikzelf heb er slechts een aantal uren doorgebracht, maar meer is niet nodig om helemaal in de ban te raken van de architectuur van Léon Stynen.

“Het is een eer om in een dergelijk huis te mogen wonen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content