In ‘Het mooiste meisje van Berlijn’ beschrijft de Duitse succesauteur Thomas Brussig het leven in het voormalige Oost-Berlijn als een uit de hand gelopen farce: “Het was van het begin tot het einde om te kotsen, maar we hebben ons geweldig vermaakt.”

Wie Berlijnse Muur zegt, denkt automatisch aan prikkeldraad, wachttorens, landmijnen en Richard Burton die in The spy who came in from the cold wanhopig de dreigende zoeklichten probeert te ontwijken. In Het mooiste meisje van Berlijn, de Nederlandse titel van het intrigerender maar vrijwel onvertaalbare Am kürzeren Ende der Sonnenallee, is de Muur eerder absurd dan bedreigend.

De Duitse Giphart, zo wordt Thomas Brussig in het Nederlandse taalgebied opgevoerd, zoals Giphart in Duitsland als de Nederlandse Brussig aan de man wordt gebracht. Waarom mag in de literatuur tegenwoordig niemand gewoon zichzelf zijn, vraagt een mens zich dan een tikkeltje vermoeid af. Want Brussig (36) is wel degelijk een fenomeen. In ’91 verscheen zijn officiële debuut Helden wie wir (Helden zoals wij) nadat hij eerder al onder een pseudoniem geschreven had. Nog eerder kwam hij aan de kost als bouwvakker, bordenwasser, museumsuppoost en hotelportier. Helden zoals wij, waarvan zowel een toneelstuk als een film gemaakt werd, geldt voor velen als dé roman over Die Wende, de val van de Muur en de daaropvolgende hereniging van Duitsland. Vier jaar later schreef Brussig het scenario voor een filmkomedie over een groepje pubers dat aan de verkeerde kant van de Muur opgroeit. Later herwerkte hij hetzelfde materiaal tot het boek dat hem tot een van de meest besproken Duitse auteurs van het ogenblik maakt.

Micha Kuppisch, de jonge held van Het mooiste meisje van Berlijn, heeft pech. Alsof het nog niet erg genoeg is dat hij aan het Oost-Berlijnse staartje van de Sonnenallee woont, een straat die voor de rest kilometerslang door het westen loopt, belandt de allereerste liefdesbrief die hij krijgt ook nog eens in de Todesstreifen, de verboden zone, binnen schietbereik van de Grenzpolizei. Of de brief met het hartje wel degelijk van de aanbeden Miriam is – het enige meisje op school dat geen beha onder haar blouse van de Vrije Duitse Jeugd draagt -, kan Micha alleen maar raden. Helaas is hij veel te schuchter om het haar domweg te vragen.

De pogingen om de brief uit het niemandsland te recupereren, met een lijmhengel of de verlengde slurf van een stofzuiger, zijn de rode draad in wat je bijna een feelgoodroman over jong zijn in de DDR zou kunnen noemen, een inventieve mengeling van nostalgie en satire over een land waar tieners Exile on Main Street in hoezen van elpees van het Alexandrow-legerensemble verstoppen, elke buurman een lid van de Stasi zou kunnen zijn, tandheelkunde de enige niet-politieke studierichting is en oom Heinz uit het westen een meestersmokkelaar zou zijn, ware het niet dat hij alleen Smarties en winegums aan zijn kuiten vastplakt, legaal toegelaten waar dus. Zoals vader Kuppisch het later zal uitdrukken: “De DDR-tijd was één groot schuttersfeest waar ieder schot ketste.”

Je kunt niet ontkennen dat er een onvervalste nostalgie uit dit boek spreekt.

Thomas Brussig: Een mens zit raar in elkaar. Mijn hele jeugd heb ik mensen horen kankeren over wat er allemaal niet deugde aan de DDR en zaten we met z’n allen de waanzinnigste listen te bedenken om weg te komen. Toen de Muur viel, keken wij wijdogig de toekomst tegemoet: eindelijk is het zover, nu gaat het allemaal gebeuren! Goed, er is natuurlijk ook veel gebeurd. Met als gevolg dat de oude zorgen door nieuwe vervangen werden. En na een paar maanden betrapten we onszelf er al op dat we herinneringen aan vroeger zaten op te halen. Ongeveer zoals je op een klassenreünie grapjes over karikaturale leraren maakt en straffe verhalen uitwisselt, alsof je je destijds geweldig geamuseerd hebt.

Wilde je gewoon op een niet-zeurderige manier over de DDR schrijven, of is dit boek echt zoals je je het leven toen herinnert?

Ik pretendeer zeker niet dat dit boek dé waarheid over de DDR vertelt. Tien jaar na het vallen van de Muur is het sowieso onmogelijk het leven van toen precies weer te geven. Wat na het verstrijken van de tijd blijft leven, zijn de legenden. Veel mensen realiseren zich niet dat herinneren en vergeten eigenlijk precies hetzelfde is. Het menselijk geheugen is een wonderlijk mechanisme: het houdt niet alleen vast, het sluit ook vrede met wat in het verleden scherp en pijnlijk was.

Ik kom er eerlijk voor uit dat ik de DDR beschrijf zoals ze in mijn herinnering vervalst is. Bewust, ja. Dat merk je bijvoorbeeld aan het taalgebruik: soms lijkt het verdacht veel op een schlagertekst. Rond het dramatisch gegeven van de Muur bestonden er in de DDR zoveel mooie verhalen. Net zoals de Muur verdwenen is, zullen ook die verhalen verdwijnen. Als ze nu niet verteld worden, zijn ze voorgoed verloren. Maar precisie moet je van mij niet verwachten. Zoals ik aan het einde van het boek schrijf: “Gelukkige mensen hebben een slecht geheugen en rijke herinneringen.”

Koester je dan helemaal geen wrok meer?

Die wrok is er zeker geweest. Helden zoals wij was nog een woedende afrekening, dat boek moést ik schrijven. Maar dat is voorbij, de wonden zijn geheeld. Niet dat ik ooit zal beweren dat het leven in de DDR mooi was; iedereen weet hoe verschrikkelijk en belachelijk het daar was. Toen ik zestien was, wist ik dat ik wilde schrijven. Maar het gevoel niet te kunnen zeggen wat ik dacht, het gevoel ook dat ik nooit het beste van mezelf zou kunnen geven, was absoluut verstikkend. Het was alsof ik mijn jeugd, mijn toekomst aan het missen was, alleen maar omdat ik de pech had aan de verkeerde kant van de Muur geboren te zijn.

Een tijdlang weigerde ik ook te studeren, omdat ik als student helemaal aan de indoctrinatie van het regime blootgesteld zou zijn. Als bouwvakker, bordenwasser en portier hoefde ik tenminste geen grote compromissen te sluiten. Maar je hebt dat meegemaakt, je hebt je er doorheen geslagen en dan, na vele jaren, komt het moment dat je denkt: nu is het genoeg, mijn verontwaardiging is opgebruikt. Je kunt het vergelijken met een scheiding: na verloop van tijd ebt je haat voor de ander langzaam weg.

De Muur is in je boek niet zozeer bedreigend dan wel absurd.

Hij was ook alleen maar bedreigend voor wie probeerde weg te komen. Voor de anderen was hij gewoon een vanzelfsprekend onderdeel van het leven van alledag. Een verschrikkelijk frustrerende realiteit van steen en rivier en prikkeldraad die het ritme van je bestaan bepaalde en je leven ongelooflijk beperkte: tot hier mag je en niet verder. Maar je wist niet beter. Voor ons had de Muur niet de exotiek die hij bijvoorbeeld voor Nederlanders of Belgen had. Als hij op een dag stiekem opengegaan zou zijn, waren wij daar waarschijnlijk als laatsten achtergekomen. Wat niet wegnam dat we er voortdurend van droomden om naar de overkant te gaan, ook al was het maar tijdelijk. Zoals de moeder van Micha, die maanden aan een stuk moeite doet om zo goed mogelijk te lijken op de eigenares van het West-Duitse paspoort dat ze heeft weten te bemachtigen. Maar als ze uiteindelijk in haar westerse kleren bij de grensovergang staat, zinkt de moed haar in de schoenen. Ze wéét dat ze niet de nonchalance en het moeiteloze zelfvertrouwen van een West-Duitse uitstraalt.

De liefdesgeschiedenis van Micha en Miriam is van een grote onschuld.

Maar zo is verliefheid toch op die leeftijd: heel erg romantisch, pijnlijk en vruchteloos. De DDR was ook een heel preutse maatschappij: het persoonlijke was toch al ondergeschikt aan het algemene belang en seks was slecht omdat het je van de grote idealen afleidde. De hele seksuele en culturele revolutie van de jaren zestig ging totaal aan ons voorbij, bij ons sijpelde alles altijd veel trager door. Goed, ik had Micha kunnen laten masturberen. Maar eigenlijk heb ik bewust voor een kuise liefdesgeschiedenis gekozen. Wie mijn theaterwerk kent, zou daaruit weleens kunnen afleiden dat ik een grimmige loeder ben. Met dit boek wilde ik tonen dat ik ook romantisch kan zijn.

Krijg je veel verwijten van mensen die zwaar onder het regime te lijden hadden? Dat je alles te rooskleurig voorstelt, bedoel ik.

Natuurlijk krijg ik die, maar wat kan ik ertegen inbrengen? Legenden zijn mooier dan de bittere waarheid, maar ze ontwaarden geenszins de verhalen van mensen die vreselijke ervaringen opliepen tijdens het DDR-regime. Het is belangrijk dat ook die verhalen voortleven, de slachtoffers moeten vooral niet de mond gesnoerd worden. Maar het heeft geen zin de zogenaamde herinneringsliteratuur tegen mijn boek uit te spelen. Mijn ervaringen zijn nu eenmaal anders en ik doe gewoon wat ik het beste kan. En nog eens: tien jaar geleden had ik dit boek niet kunnen schrijven. Er is tijd overheen moeten gaan. Pas sinds niemand nog het slachtoffer van de Muur kan worden, is dit boek mogelijk.

Zou het mogelijk zijn om op dezelfde manier een boek over het Derde Rijk te schrijven?

Het is precair om met humor over verschrikkelijke dingen te schrijven. Anderzijds vinden mensen soms in de benardste situaties nog iets komisch, als een soort overlevingsmechanisme zeg maar. Je kunt zo’n boek bijna uitsluitend vanuit het perspectief van de slachtoffers schrijven, denk ik, met respect voor hun lijden. Als voorbeeld schiet mij alleen Tadellöser & Wolff, de semi-autobiografische roman van de Let Valter Kempovski te binnen. Overigens, ook in Het mooiste meisje van Berlijn is er sprake van arrestaties en iemand die kreupel uit de gevangenis komt. Dat soort dingen wordt veeleer terloops vermeld, maar het geeft de idylle hoe dan ook wrange trekjes.

De film ‘La vita é bella’ werd ook op de nodige verontwaardiging onthaald: een komedie over een concentratiekamp, dat is toch ongehoord.

Terwijl Roberto Benigni niet eens moeite doet om de illusie te wekken dat het verhaal zich in een echt concentratiekamp afspeelt: je ziet als het ware de coulissen. Niet zoals Spielberg die in Schindler’s List voor een pseudo-documentaire aanpak kiest en de magerste Polen verzamelt om gevangenen te spelen. Hij pretendeert de waarheid te vertellen, terwijl zijn film hoe dan ook Hollywood-fictie is. Benigni daarentegen schept zijn eigen absurde universum en daarom vind ik La vita é bella een betere film. Bovendien is Schindler’s List zo politiek correct dat je niet eens de vrijheid hebt om hem niet goed te vinden. Daarom alleen al heb ik iets tegen die film. Maar La vita é bella kun je zonder problemen slecht vinden, al is het maar omdat je niet van slapstick houdt. In die zin heb ik er ook geen problemen mee dat iemand Het mooiste meisje van Berlijn te lief of te mild vindt. Het is niet mijn ambitie om boeken te schrijven die iedereen aanspreken, dat zou nogal onrealistisch zijn. Maar mijn boek zijn bestaansrecht ontzeggen of het immoreel noemen, dat gaat mij te ver. Plek zat in de bibliotheek, zeg ik altijd maar.

Zijn Berlijners grappiger dan andere Duitsers?

(Met een uitgestreken gezicht) Ik voel waar je naartoe wil. Bijna alle buitenlandse journalisten verwonderen er zich over dat een Duits boek grappig kan zijn. Blijkbaar is Duitse humor een ondergewaardeerd begrip. Nu, wat de Berlijners betreft: er bestaat bij ons zoiets als Mutterwitz, een soort slagvaardigheid of esprit die je helpt om je door het leven te slaan en weerwerk tegen sores te bieden. En typisch voor de Ossie-humor waren natuurlijk de politieke moppen die te allen tijde in grote hoeveelheden circuleerden. Maar ik moet je teleurstellen: voor de val van de Muur was ik nog erg jong en bovendien behoorde ik tot geen enkele scene. Al dat geforceerde kunstzinnige gedoe stootte mij eerder af. Vandaar dat ik niet weet in hoeverre zich daar een typisch soort humor ontwikkeld had. De enige humorist van enig formaat was voor mij Wolf Biermann met zijn spotliederen, maar hem hebben ze dan ook het land uitgezet.

Hoe komt het dat je ‘Het mooiste meisje van Berlijn’ eerst als een filmscenario geschreven hebt en pas daarna als een roman?

Omdat ik in het gegeven stof zag voor een film à la Radio days van Woody Allen: zoals hij een reeks briljante anekdotes over de beginjaren van de radio aaneenreeg, wilde ik episodes over het leven achter de Muur met elkaar verweven. Maar al snel werd duidelijk dat ik veel te veel materiaal had: de film barstte als het ware uit zijn voegen. Bovendien bleken regisseur Leander Haussmann en ik uiteindelijk heel andere bedoelingen te hebben. Hij wilde een cultfilm maken, met de nadruk op de muziek en het dansen en de kleren van de jaren ’70. Het mooiste verhaal, dat van de liefdesbrief in de Todesstreifen, iets wat iedereen ter wereld begrijpt, zit zelfs niet in de film. Waar het op neerkomt, is dat Leander zelf het scenario afwerkte en ik het boek schreef. Er is dus geen sprake van een boekverfilming of een boek naar de film, beide bestaan op zichzelf.

Is Berlijn nu één stad of wordt er nog steeds tegen twee verschillende snelheden geleefd?

Wat Berlijn als grootstad zo aantrekkelijk maakt, is dat er heel veel naast elkaar leeft dat elkaar niet stoort. Als er nog zoiets als een psychologische en economische Muur bestaat, dan is die zeker niet geografisch bepaald. In het gebouw in het voormalige Oost-Berlijn waar ik woon, is drie vierde van de bewoners uit het westen afkomstig. Je komt niet ver als je Berlijn vanuit de Oost-Westtegenstelling probeert te verklaren. Ik zie het meer als een toen-en-nutegenstelling, in die zin dat er mensen zijn die in de huidige maatschappij hun draai vinden en anderen niet. Maar het klopt dat de meerderheid van de ontwortelden gewezen Ossies zijn.

Is de doorsnee-Ossie er nu beter aan toe dan vroeger?

Als schrijver die van zijn pen kan leven en kan schrijven wat hij wil, zeg ik volmondig “ja”. In de DDR zou ik monddood geweest zijn. Maar het is moeilijk om te veralgemenen. Want wat heet beter leven? Puur materieel zullen veel ex-Ossies er nu allicht beter aan toe zijn, maar de oude lasten, ergernissen en spanningen zijn gewoonweg door nieuwe vervangen.

Als je zegt dat drie vierde van je buren Wessies zijn, waar zijn dan de oorspronkelijke bewoners naartoe?

Velen zijn naar de stadsrand getrokken. Er is inderdaad sprake van een ‘verdringingsproces’: huren die schrikbarend stijgen, waardoor mensen die ze niet willen of kunnen betalen gedwongen worden naar minder modieuze wijken te verhuizen. De West-Duitsers die naar Mitte en Prenzlauer Berg verhuizen, zijn vaak artistieke of would-be artistieke lui die tot de scene willen horen. Geen wonder dat hen daar vaak het leven zuur gemaakt wordt. Het is nu eenmaal een andere mensensoort: groot, weldoorvoed, stralend, zelfverzekerd. Als zo’n Wessie dan in een penthouse van 180 vierkante meter woont, met onder hem etages waar drie families elk in een flat van zestig vierkante meter wonen, dan kun je je voorstellen dat hij niet echt populair is. En als hij het dan te vermoeiend vindt om de trap op te lopen en een lift wil laten installeren, dan stellen de buren van de eerste, tweede en derde etage hun veto, niet zozeer omdat ze een lift te duur vinden, maar omdat ze die rijke stinkerd van boven een hak willen zetten.

Je leest vaak dat de problemen in het eengemaakte Duitsland aan een mentaliteitsverschil te wijten zijn, maar dat is flauwekul. Wat Duitsland verziekt, zijn de grote sociale verschillen. Dat in het oosten het aantal werklozen dubbel zo hoog is als in het westen. Dat je onder de hoge kaders bijna geen Ossies aantreft. Dat van de miljarden die in de komende tien jaar geërfd zullen worden, negentig procent naar het westen gaat, om van het grondbezit nog maar te zwijgen.

De enige gebieden waar je als voormalige Oost-Duitser een eerlijke kans krijgt, zijn de politiek, de kunst en, gedeeltelijk, het officiële cultuurbedrijf. Want de juryleden van de Filmstiftung die over de verdeling van de subsidies oordelen, zijn bijna uitsluitend Wessies. Am kürzeren Ende der Sonnenallee was drie jaar lang de succesrijkste Duitse film, maar het was onbeschrijflijk moeilijk om het geld ervoor bij elkaar te krijgen. De West-Duitsers konden zich gewoonweg niet voorstellen dat er een potentieel publiek was voor een verhaal dat zich in Oost-Berlijn afspeelde. In de filmschool van Babelsberg-Potzdam, nota bene in het voormalige oosten, was ik in mijn klas van zeven studenten de enige Oost-Duitser. Op zich had ik daar geen probleem mee. Maar sommige van die studenten waren een stuk ouder dan ik en hadden nog niets bewezen, en toch kregen ze van hun ouders een flat in Berlijn cadeau. Voor Oost-Berlijnse ouders was zoiets ondenkbaar. (Fel) Ja, natuurlijk is het westen rijker en daar zie ik nog niet zo snel verandering in komen.

Voel je je een Duitser of een Oost-Duitser?

Ik ben een Duitse schrijver van Oost-Duitse afkomst. Dat raak ik nooit meer kwijt; het zou ook zinloos zijn om die afkomst te verloochenen, al zijn er schrijvers genoeg die het doen. Maar ik ben niet blijven hangen in het verleden. Naar Oost-Duitse normen is mijn leven sinds ’95 een succesverhaal. Dat is ook goed voor andere Oost-Duitsers: dat ze zien dat het mogelijk is te verdienen wat ik verdien. Maar het is natuurlijk niets in vergelijking met wat West-Duitse vrienden verdienen die het tot ondernemingsadviseur of topmanager geschopt hebben. Dankzij hun talent en inzet, maar ook dankzij hun sociaal kapitaal. Zij kennen de regels van het spel, zij weten op wie ze een beroep kunnen doen en hoe ze zich in bepaalde kringen moeten gedragen. Dat hebben wij in het oosten nooit geleerd en die achterstand is verdomd moeilijk in te halen.

‘Het mooiste meisje van Berlijn’, Thomas Brussig, De Prom, 157 p., 15,59 euro.

Linda Asselbergs / Foto Guy Kokken

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content