In deze rubriek neemt Eric Bracke onderweg de tijd om een hapje te eten. Vandaag : de Antwerpse Bourlaschouwburg.

Terwijl we van ons glas nippen, zoeken we onze schouwburgplaatsen. Op de papieren placemats op tafel staat namelijk een plattegrond van de Bourla getekend, met de genummerde zitjes in stalles, loges en balkons. Maar tweede middenbalkon, tweede rij, plaats 19 en 21 kunnen we maar niet vinden. De kelner lacht als hij ons bezig ziet. “Dat klopt niet meer”, zegt hij. “Dat is een tekening uit de renaissance.”

De renaissance ? Dan kwam die in Antwerpen toch wat later dan in de rest van West-Europa. Het zestiende-eeuwse stadhuis wat verder op de Grote Markt, dat is renaissance. De schouwburg is pas in 1827 gebouwd. Inderdaad, door de Antwerpse stadsbouwmeester Bourla. Het staat hier zwart op wit in het menuboekje.

Ach, het doet er niet zoveel toe. Zeker is dat we in de schaduw van grote palmen zitten, bij een van de ramen met de roodfluwelen draperieën, en dat het een luisterrijk decor is. Mijn gezel wijst op de dierenriem die op de hoge zoldering is geschilderd en door de fonkeling van het bladgoud en de kristallen luchters aan mijn aandacht is ontsnapt.

De zichtlijnen van de theaterzaal van de Bourla mogen dan niet optimaal zijn, hier op de bel-etage is het overzicht prima. Voor wie uitgekeken is op de clientèle, die altijd met een verbazend naturel zichzelf speelt, of op de tijdloze kelners met hun grote witte schorten over hun zwarte broek en vest, is er nog de strakke minikeuken in inox aan het eind van de lange toog. Daar voert een witmuts een ietwat gekunsteld keukentoneeltje op met als belangrijkste attribuut de magnetron.

De laatste keer dat ik hier was, zat ik in de Gazet van Antwerpen te bladeren tussen koffiekletsende dames. Ik stuitte op een interview met de toenmalige baas van Het Toneelhuis, Luk Perceval. “De Foyer zou een tof café kunnen worden, maar we zitten vast aan een zaakvoerder die zijn pateekespubliek niet kwijt wil”, wist hij te vertellen. Dat vond ik een beetje grof. Net zo grof als zijn uitspraak dat ze het gebouw beter met de grond gelijk konden maken. Een gevaarlijk man die Perceval, dacht ik toen. Guy Cassiers, zijn opvolger, is hopelijk verdraagzamer voor liefhebbers van pateekes.

Veel volk is er nu niet, een vijftal tafeltjes. “O, da’s normaal voor dees voorstelling”, zegt de kelner. “Uiteindelijk zien we hier toch maar goed twintig procent van het publiek voor ze naar de voorstelling gaan.” Gelukkig is er tijdens de dag nog het pateekespubliek, hoor je hem denken.

Maar wij willen om halfacht ’s avonds iets stevigers dan een punt brésiliennetaart. Helaas blijkt gastronomie niet de sterkste kant van De Foyer te zijn. De groentetaart aan de overkant is smaakloos. Volgens mijn vegetarische gezel is het een structuurloze blubber waarbij alles zonder onderscheid, deeg en groenten, even slap is. Ik ben ook niet opgetogen over mijn lasagne, maar omdat mij neus verstopt zit, durf ik niet zo vernietigend te oordelen. Wist u trouwens dat het door wetenschappelijk onderzoek bevestigd is dat ook depressie de smaak afvlakt ? Maar we dwalen af.

Gelukkig verteert de lasagne goed. The lieutenant of Inishmore is in de opvoering van Olympique Dramatique een grimmige satire op de Ierse strijd. Vermoorde slachtoffers worden met een sint-jozefzaag van hun benen en armen ontdaan. Terwijl je lacht met deze bittere, groteske kolder kriebelt het gelijk even in de maag. Een meisje aan het eind van de rij vindt het al te wansmakelijk en verlaat de zaal. Na de voorstelling zie ik haar terug in De Foyer. Ze heeft een toefje slagroom op haar bovenlip.

De Foyer, Komedieplaats 18, 2000 Antwerpen, 03 233 55 17, www.defoyer.be.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content