Voorbij het einde van Engeland koesteren vijf granieten eilanden vol exotische bloemen en radde zeevogels zich in het zachte klimaat en de golfstroom.

De grafstenen van de benedictijner monniken zijn onleesbaar, muurtjes en rondbogen maken van de 12de-eeuwse priorij van St. Nicholas een mooie ruïne. Rondom, tussen de stenen en fonteinen en trappen van Neptunus bloeien de bloemen, inheemse zo goed als exotische en tropische. Ik zie bloemen die ik al eerder in vreemde landen heb gezien, er zijn er ook waarvan ik niet wist dat ze bestonden. Het ruikt naar lavendel uit de Provence, overal staan Aeoniums uit de Canarische eilanden. Ik wandel door Little Australia, Mexico, Nieuw-Zeeland, Zuid-Afrika en zoveel meer, het groeit hier allemaal in de mooiste kleuren en de meest bizarre vormen. Sommige hebben het lastig met weer en wind, anderen tonen onbeschaamd hun pracht, en de kleinsten verschuilen zich achter een veilig muurtje en geven zich maar bloot aan wie er met genoegen en volharding naar kijkt.

Magnolia’s, orchideeën, agaven en aloë’s, reuzevarens en Californische yucca’s, agapanthussen en puya’s uit Chili… in de Abbey Garden van Tresco groeit de wereld in miniatuur. De tuinen zijn aangelegd door Lord Proprietor Augustus Smith in de eerste helft van de 19de eeuw. Schippers brachten gewassen, zaden en knollen mee uit hele wereld.

Geen evenaar, geen keerkringen op de kaart: Tresco is een eilandje in het uiterste zuidwesten van Engeland, veertig kilometer voor de kust van Cornwall. Met z’n bomen en planten, dobberend op de Atlantische Oceaan, lijkt het wel op een kin met stoppelbaard, een ongeschoren granietblok. In New en Old Grimsbey wonen amper tweehonderd zielen. De rest van het eiland is leeg: witte zandstranden in het zuiden, kliffen, falaises en heideland in het noorden. Ik wandel moederziel alleen het eiland rond: langs fladderende sternen en bloemtapijten, langs de ruïnes van Cromwells en King Charles’ Castle.

Aan de overkant ligt Bryher, nog een klomp waarop wat mensen wonen. Op de kaart staan namen als Appletree Bay en Tobaccoman’s Point. Hoog op Round Island draait de lamp van de vuurtoren eeuwige rondjes, en tegen de wand van Hanging Rock slaat de branding stuk. Meer dan 800 schepen zijn in deze wateren vergaan. In het Valhalla of The Tresco Ships’ Figurehead Collection zijn boegbeelden van wrakken bewaard: beelden van matrozen, officieren en vrouwen met weelderige borsten, tussen kitsch en zeeroversromantiek. “Wrecked” staat er telkens bij: de Falkland in 1901, de Indipendenzia in 1881 of de Colossus in 1798. Of een unidentified vessel met op de boeg een Spanish Lady. Maar vandaag is de zee kristalhelder, ze verliest zich tussen de eilanden, nu eens machtig opspattend, dan weer teder in een stille baai. De zon is gul en stralend, het blauw en groen van de oceaan vloeien in elkaar over alsof ze geliefden zijn. Vroeger noemden de mensen hun eilanden de Sulley Isles, of de zonne-eilanden.

Vandaag klinkt het trots the Isles of Scilly, met weglating van de ‘c’ in de uitspraak. De Scilly’s vormen een archipel van vijf bewoonde eilanden en meer dan honderd granieten rotsen waar enkel zeevogels en robben wonen. Naakte bulten voorbij Engelands einde. Je komt er niet zomaar: met de boot Scillonian III vanuit Penzance of met een klein vliegtuigje. Spectaculairder is de helikopter: driehonderd meter hoog heb ik een fantastisch uitzicht over Land’s End, het westelijkste punt van het Engelse vasteland. Twintig minuten later sta ik op St. Mary’s, met z’n 1400 inwoners het belangrijkste eiland, van waaruit alle andere eilanden te bezoeken zijn.

Op vrolijke wijze spreekt de naam zichzelf tegen: Hugh Town is een dorp. De hoofdplaats, waar driekwart van de eilandbewoners leeft, ligt op een zandbank tussen twee baaien, met een 16de-eeuws fort op de heuvel. Witte gevels tussen de grijze huizen, palmen en overal bloemen, bootjes in de haven, een zuiders vissersstadje in het noorden. In de paar straten tel ik twee banken en een postkantoor, enkele pubs en winkeltjes, hotels, een nieuw ziekenhuis en een school, antikwariaten en een tweedehands boekhandel vol verhalen over de Scilly’s. En er is een museum waarin legenden en historie tot leven komen: de Scilly’s zijn The Lost Land of Lyonnesse, een mythisch land dat zich uitstrekte tot aan de kust van Cornwall en even roemrijk als Atlantis is verdwenen in de oceaan, een koninkrijk dat door de magiër Merlijn naar de diepste wateren is weggetoverd. Naast opgezette vogels en archeologische vondsten uit grafkamers en nederzettingen uit het bronzen tijdperk vertelt het museum ook het harde leven van de oceaan, van stormen en stromingen, scherpe rotsen en riffen, gestrande en vergane schepen. Juwelen, munten en kanonnen getuigen van de grootste catastrofe: in 1707 verdronken tweeduizend zeelui met de HMS Association en drie andere schepen. De woeste eilanden bezorgden de Scillonians de reputatie van strandjutters, smokkelaars en plunderaars. Zo zijn er gebeden waarin ze the Lord smeken dat de volgende scheepsramp op één van de Scilly’s mag plaatsvinden. Maar er zijn ook de verhalen over de honderden drenkelingen die door de eilanders zijn gered.

De bootjes waarmee de vissers in nood verkerende schepen hielpen of door verraderlijke wateren loodsten, zijn vandaag de sportieve trots van de eilanden: de six oared gigs, waarmee wekelijks roeiwedstrijden worden gehouden. Gig Racing is de nationale sport op de Scilly’s: woensdag knokken de vrouwen, vrijdag is mannendag. Vóór Nut Rock bij Annet liggen de sloepen vertrekkensklaar, sommige zijn meer dan een eeuw oud. Elk eiland heeft z’n team met zes roeiers. Het startschot, het gaat er verbeten aan toe, in grotere boten volgen supporters van nabij de race naar St. Mary’s Quay. Gejoel en gejuig, in The Mermaid vieren we met ales en bitters de overwinning van de Turk Heads.

Die zwartharigen leven op St. Agnes, met een paar oude en kromme huisjes de meest westelijke nederzetting van Groot-Brittannië. Op een paar lappen grond kweken de boeren narcissen, kleurige ochtendsterren waarvan er in dit milde klimaat wel 400 soorten gedijen, een exportproduct voor het vasteland. Ook nu weer is het eiland leeg en verlaten: op Gugh staat een megalitische Old Man, je kan verdwalen in een eeuwenoude doolhof van stenen, en bij de witte vuurtoren uit de 17de eeuw heb ik uitzicht over alle westelijke eilanden: daar op Annet broeden radde papegaaiduikers, daar luieren zeehonden op de rotsen, daar markeert in de verste verte Bishops Rock Lighthouse het einde. Finis insulae, daarna is er niets meer dan de lege oceaan.

Met Will Wagstaff wandel ik over St. Martins, een van de eastern isles. Niets ontgaat mijn natuurgids, die is gewapend met verrekijker en telescoop. “Butterbird”, roept hij plots. Op het pad door een stuk ruig land huppelt een tapuit: “Een mannetje met een beetje wit boven het oog, de grijsbruinere Groenlandse ondersoort. Hij is op trek. Botervogel, de mensen vingen hem om op te eten, maar dat is verleden tijd.” Will kent zijn vak: hij vertelt over vogels, over bloemen en wat de archeologen in de schaarse gronden hebben blootgelegd. Hij wijst naar gele bloemen uit Zuid-Afrika en struikgewas uit Nieuw-Zeeland: “Het enige wat al deze planten niet lusten, is vorst.” Zachtjes wrijf ik over de blaadjes van een ongewone, onbekende plant en neem voor altijd hun eigenzinnige aroma’s mee naar huis. Wel herkenbaar is de roep van een koekoek: “Hier legt hij zijn eieren in het nest van de oeverpieper”, weet Will. Hij wijst naar de kale klippen van de oostelijke eilanden: een snoer van vogelkolonies, baaien en het terechte vierletterwoord AONB: de Scilly’s zijn een Area of Outstanding Natural Beauty.

“Daar op Nournour zijn Keltische vondsten gedaan. Grafkelders. Drieduizend jaar voor onze jaartelling woonden er al mensen op de eilanden. In de verhalen van de Ridders van de Ronde Tafel zijn de eilanden het rijk van Lyonnesse. In 1337 zijn ze toegevoegd aan de bezittingen van de Zwarte Prins. Tot in de 19de eeuw waren de Scilly’s arm, bedreigd door hongersnoden, omdat de landbouwgronden te krap waren. Op St. Martins wonen niet meer dan een honderdtal mensen, pas in ’85 zijn alle huizen van elektriciteit voorzien.” Het klinkt gek, maar we stappen van Lower Town over Middle naar Higher Town, alsof dit een wereldstad is. Maar nooit tel ik meer dan een paar huizen, altijd omzoomd met stenen muurtjes en tuintjes vol bloemen en exotische planten. In The Seven Stones praten we over toen en nu, over de migratie in de herfstmaanden als ornitologen van alle slag de eilanden overspoelen. “De Scilly’s zijn een birders paradise. Het is een van de beste plaatsen om vogels te observeren. In het najaar is het een echte roes, als in september en oktober een paar honderd ornitologen hier neerstrijken om zeldzame dwaalgasten te zoeken. Met verrekijkers en telescopen, gsm’s en veldgidsen zoeken ze naar transatlantische zangvogels en steltlopers, of naar vogels uit Siberië. Jaren geleden ging het er wel eens fanatiek en overrompelend aan toe, de tuintjes van de mensen werden niet ontzien. Maar ook dat is veranderd: de vogelaars hebben bijgeleerd en tegenwoordig is iedereen tevreden. De ornitologen kijken naar de vogels en de mensen hier kunnen ook in de late herfst nog een graantje meepikken. Zelfs in de late herfst is het klimaat hier nog zacht en aangenaam.”

Voor de terugtocht naar St. Mary’s had Will me gewaarschuwd: zet je aan de linkerkant van de boot, dan word je minder nat. Het mag niet baten: de westenwind stuwt de golven omhoog en bij iedere golfslag spat het water op mijn gekromde rug uiteen. Drijfnat vlucht ik naar het Tregarthen’s Hotel. Terwijl ik een douche neem, slaat de zee op de kade te pletter. Door het venster zie ik ze allemaal liggen, de eilanden van St. Martins en Fresco tot Annet en St. Agnes. Boven Samson gaat de zon onder, traag op noordelijke wijze, weids en wolkenrijk en oogverblindend zoals op een schilderij van Turner. De warme douche doet deugt, maar het stortbad in de boot is de beste initiatie in de wereld van the Isles of Scilly.

Tekst en foto’s Mark Gielen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content