Zit er iemand te wachten op een kruising tussen Burt Baccharach, Beach Boys, Ennio Morricone, Francis Lai, Braziliaanse pop, Ierse tristesse, Van Dyke Parks, ouwe synthesizers, Steely Dan en de meest filmische-filmmuziek-zonder-films aan deze kant van de oceaan? Alleen een handvol delicatessenfreaks.

S ean O’Hagan van The High Llamas weet dat de mix die ze brengen een beetje te veel is voor het bordje van de modale Spice Girl-afficionado. En hij weet ook dat hij nooit of te nooit iets zal doen om er verandering in te brengen.

“Een beetje geld zou aardig zijn, maar als je wil doen wat je denkt te moeten doen, dan moet je daar iets voor over hebben: relatieve armoede bijvoorbeeld. Ooit zal ik de popindustrie beu zijn. Dan ga ik in de filmindustrie werken. En als ik het daar niet meer zie zitten, begin ik een hondenfarm of word ik weer metser, zoals in het begin van mijn volwassen leven.”

O’Hagan, geboren in Engeland, maar opgegroeid in Ierland, hield zich in de eighties bezig met Microdisney, een groepje met Cathal Coughlan. Ze maakten enkele elpees en werden gedumpt toen ze het voorprogramma van U2 speelden en Coughlan bij een soundcheck “the U2 boy wanks and sniffs glue” grapte. Bono kon er niet om lachen. In ’90 verscheen O’Hagans solo-debuut High Llamas, later de naam van z’n groepje. Het was de eerste keer dat hij zong én dat hij ongeremd z’n fascinatie voor Amerikaanse muziek de vrije loop kon laten.

“Mijn absoluut favoriet genre is bluegrass, een bizarre muzieksoort overigens, die je zowel met rechts conservatisme, met onschuld als met incest kan associëren. Er zijn andere mijlpalen: ‘Sweetheart of the Rodeo’ van The Byrds, ‘Song cycle’ van Van Dyke Parks, natuurlijk ‘Pet Sounds’ en ‘Smile’ van de Beach Boys. Ik had nog nooit Amerikaanse muziek gehoord als deze. Ik was negentien of zo en zeer onder de indruk. Taj Mahal, Ry Cooder, Gabby Pahinui, Dr.John… vond ik stukken interessanter dan de Velvet Underground. Iedereen had het over Andy Warhol en Lou Reed en ik dacht: dat zijn pussycats in vergelijking met de Beach Boys. Brian Wilson probeerde een alternatief te bieden voor populaire muziek maar binnen hetzelfde kader, terwijl de Velvets op een zakdoekje in een kleine wijk van New York hoogstens voor zichzelf en nog een paar alternatievelingen stonden te spelen. Subcultuur? Ga weg. Wie leefde gevaarlijk, wie vertoefde in de kringen rond Charles Manson? Niet Andy Warhol, maar Dennis Wilson van de Beach Boys. De enige boeiende figuur uit die hele Velvet-scene was John Cale.”

The High Llamas brachten intrigerende, wondermooie en veelgelaagde muziek uit en tussendoor werkte O’Hagan met geestesgenoten als Stereolab of Boo Radleys en z’n Amerikaanse idolen Arthur Lee en Brian Wilson. Halverwege het decennium kreeg hij zelfs z’n eigen label, Alpaca.

Op het label verschenen drie meesterwerkjes op rij: ‘Santa Barbara’, ‘Gideon Gaye’ en ‘Hawaii’, een suite van 77 minuten waarvan geen seconde overbodig was. Ze verkocht geen centimeter. O’Hagan haalde de schouders op en keek niet om. Hij had daar geen tijd voor. Hij moest ‘Cold and Bouncy’ maken.

Had je speciefieke bedoelingen met ‘Cold and Bouncy’, in de zin van: als ik er hier en daar een meezingbaar deuntje in steek, ga ik misschien anderhalve cd meer verkopen ?

Sean O’Hagan: Ik maak altijd platen voor mezelf. Dat is een principe waar ik nooit van zal afstappen. Kunst wordt alleen maar gecompromitteerd en gecorrumpeerd door de mening van anderen. ‘Hawaii’ heeft de beste kritieken gekregen uit mijn carrière en de minste verkoopcijfers. Moet ik belang hechten aan de mening van een onderbetaalde en gefrustreerde journalist? Moet ik een middle of the road product maken? Het is in de handen van god (lacht) en de modale koper in de modale platenwinkel in modaal Edinburgh die mijn cd vastpakt en zegt ‘ik pak ‘m mee’ of ‘ik pak ‘m niet mee’. En misschien heeft die modale radioproducer er ook iets aan te zeggen: als hij die dag niet met het verkeerde been uit bed is gestapt, zal hij misschien een keer mijn plaatje draaien, of twee keer of drie keer. Moet ik mijn ziel verkopen voor die mensen?

Ik vind het zo’n zonde: je steekt je hart in fabelachtige muziek die niemand hoort.

Maar dat is juist Catch 22: de mensen luisteren alleen naar muziek waar géén hart in zit en ik maak alleen muziek waar wél hart in zit, het mijne met name. Stop er je hersens in, is de raad die ik dan hoor. Maar dat doe ik: ik doe m’n best om creatief te zijn, inventief ook, ik probeer geregeld te veranderen – in kleine stapjes weliswaar. Ik heb me de voorbije maanden op al die re-issues gestort met midden-Europese muziek, vaak soundtracks. ‘HiBall Nova Scotia’ en ‘Jazzed Carpenter’ zijn bijna hommages aan Francis Lai en z’n ‘Vivre pour vivre’, wat vlak na ‘Un homme et une femme’ kwam. De meeste films waren B- of zelfs C-niveau, maar de producers gaven de muziek meestal aan lichtgestoorde genieën die daar de meest briljante avant-gardeklanken bij verzonnen. Ik heb die platen helemaal geabsorbeerd, ze proberen te mixen met elektronica en dat is de nieuwigheid op ‘Cold and Bouncy’. Dat én het feit natuurlijk dat ik ruimte heb gelaten voor improvisatie in de studio.

Francis Lai schreef één thema, maakte er zeven versies van en klaar. Maar het werkte.

De Italianen waren altijd avant-garde, de Fransen balanceerden vaak op de rand van de meligheid, maar het werkte inderdaad altijd. Een Frans groepje als Air heeft die sfeer ook perfect gevat, ik denk dat zij de eersten zijn die aangevoeld hebben waar hun natie groots in is: melige muziekjes. Lai is zo charmant voorspelbaar: eerst het thema, dan de gezongen versie ervan, dan een dissonante versie, dan een versie met één instrument, dan een bizarre versie, dan een trage versie en dan nog eens een reprise. Heerlijk. Ik kan nooit bepalen welke versie ik het leukst vind.

Luisteren naar de muziek waar jij van houdt, is roeien tegen de stroom in.

Waarom zouden we alleen maar naar Chuck Berry luisteren? We worden omsingeld door tienduizenden gitaargroepjes, die allemaal Chuck of de Beatles of Jimi Hendrix proberen na te spelen. Ik vind dat strontvervelend. Toegegeven: ik maak plaatjes om andere redenen dan die gitaargroepjes. Ik laat me liever inspireren door Lai of Michel Legrand of Nino Rota, ik probeer daar iets aan toe te voegen en ik heb de idee dat ik meer gedaan heb dan papegaaienwerk.

Dat men jou nog nooit gevraagd heeft een soundtrack te schrijven, is een van de stupiditeiten van dit decennium.

Dat heeft met de laksheid van mijn uitgeverij te maken én met het feit dat Hollywood oogkleppen heeft. Hoe wordt een soundtrack samengesteld? Iemand wil er een maken en kijkt waar hij geld kan vinden bij een aantal platenfirma’s. Dan gaat hij naar een filmproducer en het eerste wat die vraagt is: ‘Hoeveel geld heb je?’ ’15 miljoen dollar.’ ‘En heb je al aan een soundtrack gedacht?’ ‘Ik denk dat ik Bryan Adams iets kan laten schrijven als ‘The Power of Love’, ik ben aan het praten met de mensen van Sheryl Crow, Radiohead wil een track afstaan en de Spin Doctors hebben niet neen gezegd.’ ‘Okay, klinkt pretty strong, doén.’ Soundtracks zijn voor Hollywood een bron van inkomsten, waarom zouden zij dan geld uitgeven om iemand filmmuziek te laten schrijven?

Je moet oppassen dat je niet helemaal cynisch wordt.

Het is je plicht om cynisch te zijn als je moet werken in een creatief verarmde muziekindustrie zoals die in Engeland, die traditioneel en gesloten is en die weigert te veranderen. Heel Europa sluit verandering in de armen, luistert zonder oogkleppen en beweegt, weg van de gitaarmuziek. Alleen in Engeland is alles en iedereen dood. Overal op het vasteland, van Spanje tot Scandinavië, zijn er mensen die snappen wat The High Llamas willen. Zelfs in Amerika worden acts als Tortoise of DJ Shadow met interesse gevolgd. In Engeland staren ze als een konijn naar een lichtbak. En willen ze méér gitaarrock.

Heeft dat met een eiland-mentaliteit te maken?

Nee, dat heeft te maken met het feit dat de Britse muziekindustrie een efficiënte, goed geoliede machine is die maar één doel heeft: adolescentie verkopen. Die machine wordt bestuurd door steriele achtentwintigjarige marketing-mannetjes en -vrouwtjes die het idee propageren dat we allemaal negentien jaar zijn – en ook zullen blijven. Om de vijf, zes jaar denkt men in Engeland dat men de weg kwijt is en dat er maar één oplossing is: let’s get back to guitars. ’t Is een samenzwering, deze eindeloze, slaapverwekkende stroom Beatles-epigonen met gitaren.

Met Oasis voorop.

We hebben twee fenomenen: Oasis en de Spice Girls. Die laatsten zijn eerlijk: je weet wat ze betekenen, je weet waar ze voor staan, je weet hoe banaal ze zijn en hoe ze uitgevonden zijn, je weet dat ze geen enkele interesse hebben behalve hun eigen welzijn. Maar ’t is zo voor de hand liggend, dat ik het geen probleem vind. Oasis daarentegen is even slaapverwekkende popmuziek, maar zij pretenderen een maatschappelijke dimensie te hebben en een politieke boodschap die grofweg neerkomt op: ‘Ik kan alles doen, ik, en wij zijn de beste band ter wereld, wij’. Absurd. Het is hetzelfde als wat Margaret Thatcher altijd beweerde: ‘Wij zijn de beste partij ter wereld, wij, en ik ben de beste premier, ik’. Oasis is daarom een beangstigend fenomeen terwijl Spice Girls kleine meisjes voor andere kleine meisjes zijn.

Denk je dat het mogelijk is om miljoenen kids in échte muziek te interesseren of is pop gedoemd om pap te zijn ?

Als de muziekindustrie open wil zijn – en dat is de Britse dus niet – of als een genre zo sterk is en het vertrekt vanuit een basis die zo breed is, dat de industrie gedwongen wordt om te volgen. Dat is met dance gebeurd bijvoorbeeld. Dan had je even de reactie van: ‘Hé, we hebben iets gemist’. Toen zijn ze er met man en macht op gesprongen en meteen was techno even vervelend als al de rest die ze uitbrengen. Maar soms worden ze in snelheid genomen. Uit dance ontstaat plots een mutant, drum’n’bass, en het duurt even voor elke multinational z’n drum’n’bass-act heeft. In die tussentijd, voor een genre gerecupereerd wordt dus, verschijnt de boeiendste muziek. Soms kun je ook ogen openen. Als je een adept van euro-techno een cd van Mouse on Mars laat horen, loopt hij ofwel tierend weg of denkt hij even na en zegt: hé, daar herken ik iets van euro-techno in maar dan zonder de beat, hé, eigenlijk is dat niet eens zo erg, hé, dit is fantastisch. En je hebt ze mee. Dus ik zou m’n hoop in een betere pop-wereld nog niet opgeven, als ik jou was. Ik vind de jaren nineties sowieso boeiender dan de eighties en de tweede helft van de seventies. Iemand als Luke Vibert is pas 25 en hij maakt baanbrekend werk. Ik voel me tegenover hem als iemand die 41 was toen Bob Dylan begon. Kun je voorstellen welk effect dat moet gegeven hebben? Je bent 41, je hebt jaren naar big bands geluisterd en plots is Dylan daar.

Natuurlijk: je bent een witte merel als je 41 bent en nog altijd openstaat voor muziek.

De meeste kids haken af als ze 22 zijn. Ik ben er zeker van dat marketingspecialisten dat allemaal uitgezocht hebben: verhouding besteedbaar inkomen/aanschaf cd’s en zo. Ze kopen een camera of videospelletjes of een huis. Ze trouwen, ze krijgen kinderen, ze vinden hun eerste werk, ze hebben geen tijd meer om naar concerten te gaan, daarna ook niet meer om cd’s te kopen, uiteindelijk luisteren ze ook niet meer. Het is pijnlijk om zeggen, maar voor veel mensen is muziek geen levensnoodzaak.

Mag ik op een depressieve noot eindigen? ‘The Pet Sounds Sessions’-box van de Beach Boys, een van de hoekstenen van de populaire muziek van de twintigste eeuw, heeft wereldwijd 20.000 stuks verkocht.

Da’s ongeveer wat ik verwacht had. Wie koopt er een box van 2000 frank behalve enkele geobsedeerden? Denk je dat meer mensen een box met, bijvoorbeeld, briljant onbekend werk van Duke Ellington zouden kopen? Het probleem met de ‘Pet Sounds’-box is dat ze er te lang over gepraat hebben. Toen het idee een eerste keer geopperd werd, stond iedereen te popelen. Vier jaar later was de interesse wat bekoeld. En waarom heeft het zolang geduurd? Omdat ze zolang geruzied hebben. Ik was erbij, ik heb het zelf gehoord. Carl Wilson zei op een bepaald moment: ‘Ik twijfel een beetje over mijn zangpartijen, zou ik die niet mogen heropnemen?’ En dat was dan nog de aardigste Beach Boy.

‘Cold and Bouncy’ van The High Llamas is verschenen bij Alpaca/V2. In maart worden ‘Hawaii’, ‘Gideon Gaye’ en ‘Santa Barbara’ midprice bij hetzelfde label heruitgebracht. O’Hagan en de zijnen concerteren op 28/2 in de Botanique Brussel. Info: Tel. 02/226 12 11.

Jacky Huys / Foto’s Steve Gullick

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content