“Benen geven ! Korter in

de mond ! Meedeinen vanuit de heupen !” In normale doen laat ik me zelden zo commanderen, maar voor de job : alles. En zie, drie helse rijuren en een geschaafd achterwerk later heb ik het beest tussen mijn benen eindelijk onder controle.

Ik beken, ik ben geen volledige leek als het op paardrijden aankomt. Als tiener reed ik enkele keren in een manege dicht bij mijn ouderlijke huis. Eén valpartij te veel deed me beslissen ermee te kappen. Niets of niemand zou me ooit nog op de rug van zo’n beest krijgen. Dat is tien jaar geleden en intussen heb ik leren te relativeren. Tijd dus om mijn angst te overwinnen.

Niets kan me tegenhouden als ik die maandagmiddag volledig in ruitersoutfit het terrein van De Hoefslag in Gent- Zwijnaarde opwandel. Of toch… Uit de verte komt een witte keffer als een bezetene op me afgestormd. Zo’n klein opdondertje dat maar al te graag zijn tanden in mijn kuit zou zetten. Maar ik behoud mijn cool – ik heb een zweepje bij – en het beest blijft een meter achter me aan hossen, de longen uit zijn lijf blaffend.

En dan sta ik voor het echte werk. Ulrike, zo heet de merrie waarop ik de volgende dagen zal leren rijden. Ze is acht jaar oud en volgens Frederik Daelewyn, mijn leermeester, “het braafste paard van de manege”. Dat stelt me om de een of andere reden gerust, want als ik mijn voet in de stijgbeugel zet en mij gezwind in het zadel werp, komt de paardenliefde van weleer prompt naar boven. Eerst nemen we de basiskunde door, hoe de teugels vast te houden bijvoorbeeld – in een lus tussen pink en ringvinger en duim en wijsvinger, dat wist ik nog. Dan de houding : rechte rug en schouders, armen in een rechte hoek langs het lichaam, handen niet te hoog. En mooie, lange benen. Què ? Ik begin te blozen, maar zo bedoelt Frederik het niet. “Lange benen” is : knieën stevig tegen het paard aanduwen, de voeten niet te diep in de stijgbeugels, hielen naar beneden en iets naar buiten. Zolang Ulrike traag rondstapt, lukt dat aardig, maar als ik ze aanmaan om te draven, schuiven mijn voeten meer en meer naar voren en verlies ik met mijn knieën de vaste grip op het paard.

BINNEN- EN BUITENBENEN

Ik herpak me, probeer mijn voeten in de juiste positie te houden en ga zachtjes mee op de cadans van het paard. “Voel het ritme”, roept Frederik. “Komt het voorste buitenbeen naar voren, dan ga jij recht in het zadel staan.” Voor de duidelijkheid : de buitenbenen van het paard zijn die aan de buitenzijde, de binnenbenen die aan de binnenzijde van de rijpiste. De draf heb ik vrij snel onder controle. Echt moeilijk is het ook niet, wel erg belastend voor de knieën en bovenbenen. Die van mij, bedoel ik. En dan vraagt Frederik of ik het zie zitten om in galop te gaan.

Nu ben ik niet echt een watje, maar galop ? Dat heb ik destijds nooit goed geleerd. Paniek ! Maar ik maak mezelf wijs dat ik al voor hetere vuren stond, scharrel al mijn moed bijeen en besluit ervoor te gaan. “Gewoon kalm blijven, knieën stevig tegen het zadel, voeten goed in de stijgbeugels, teugels korter, blijven doorzitten en benen geven.” Dat ‘benen geven’ blijkt geen al te groot succes, Ulrike blijft rustig in draf verder lopen. Pas als ik mijn hielen echt hard in de flanken zet, een tik van mijn zweep geef en Frederik luid “Galop” roept, reageert ze. Ik moet doorzitten, in het zadel blijven dus, en met mijn heupen meedeinen op de ritmische beweging. Het voelt nog wat onwennig, ik zit iets te veel te klotsen naar mijn goesting. Maar geleidelijk raak ik aan het ritme gewoon en slaag ik erin een behoorlijke galop te rijden. “Overmorgen oefenen we vooral hierop”, beslist Frederik. “De stap en de draf, die zijn al goed.” Als ik na de les een andere ruiter van zijn paard zie vallen, besluit ik wijselijk dat ik dit niet heb gezien.

ULRIKE GAAT OP STAP

Die woensdag voel ik me al stukken minder stoer. Mijn lichaam voelt alsof ik net een driedubbele marathon achter de rug heb en mijn achterwerk is een complete ramp. Net die dag moet ik mijn galop bijwerken, dat belooft. Maar Frederik heeft gelijk, het paard reageert nog te veel op zijn stem in plaats van op mijn aansporingen. “Vandaag oefenen we de overgangen”, zegt hij. “Van stap naar draf en van draf aanspringen in galop.” Het lukt vrij goed, ik begin de houding van mijn benen en voeten stilaan onder controle te hebben. Frederik laat me in plaats van de volledige piste, ook halve cirkels en diagonalen rijden. Mijn benen en handen blijken de juiste orders te geven, want Ulrike snapt precies wat ik bedoel.

Maar dan begint het fout te gaan. “We maken het iets moeilijker. Probeer haar nu uit stilstand onmiddellijk te laten draven of te laten aanspringen in galop.” Telkens stilstaan, kordaat benen geven zodat ze in draf of galop springt, weer stilstaan, en dat keer na keer. Ulrike raakt er helemaal van in de war en besluit na vijf minuten gewoon haar zin te doen. Ze loopt doodleuk de verkeerde kant van de piste uit en galoppeert terwijl ik met mijn volle gewicht aan de teugels hang om haar te doen halt houden. Ik krijg het echt benauwd en wil zo snel mogelijk met mijn beide voeten op de begane grond. Maar Frederik vindt dat ik in schoonheid moet eindigen en raadt me aan het paard eerst te kalmeren (“Ja, maar hoe ?”) en daarna nog een goede galop te rijden. Het helpt een beetje, maar erg op mijn gemak voel ik me nog altijd niet.

Vrijdag moet het goed gaan, ik heb geen zin om op mijn bek te gaan net nu de fotograaf er is. Ik mag zelf kiezen welke oefeningen ik die dag wil doen. “Een beetje van alles, dan maar : draf, galop, figuren, maar geen zotte overgangen meer.” En al zeg ik het zelf, dit is mijn beste les tot nu toe. Ik heb mijn vertrouwen in Ulrike herwonnen en zij lijkt haar ruiter ook beter te verdragen dan twee dagen geleden. Iedereen tevreden, zo hoort het. “Zin in een paar kunstjes ?” probeert Frederik. Waarom ook niet, en voor ik het goed en wel besef, lig ik languit met mijn rug op het paard, hang ik rond haar nek en rijd rondjes in amazonezit. Daarna nog even borstelen, manen kammen en hoeven proper maken en het zit erop. Ongelofelijk, drie uur op een paard zonder er af te donderen ! “Schrijf maar dat je leraar zei dat je een natuurtalent bent”, lacht Frederik. Ach, het is een gave, denk ik.

Door Marjolijn Vanslembrouck Foto’s Michel Vaerewijck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content