Soms vragen mensen hoe dat in zijn werk gaat, elke week zo’n stukje schrijven, gedurende vette en magere jaren, als buiten de zon schijnt maar ook als het stormt.

Het antwoord schuilt, zoals wel vaker, in een zeker fanatisme. Dat drijft je ertoe om, zoals deze zondagochtend, als Vlaanderen vergenoegd ligt te knorren omdat het eindelijk een vuist heeft gemaakt (of op zijn minst een kippenpootje), uit je bed te glippen en met je onweerstaanbare drang aan een ongemakkelijke tafel te gaan zitten, als een heilige, als een spartaan, als een weldoorvoed doorslagje van diegenen die te jong aan tbc en ontberingen zijn bezweken, barrevoets en nederig, en de punt van je pen op het papier te laten dalen als de naald van een pick-up op zoek naar vergeten klanken in een groef.

Het is dan belangrijk vooral niet over verkiezingen te schrijven, omdat iedereen dat toch al doet. Politici van diverse partijen sloven zich intussen uit om te verklaren dat ze bereid zijn hun verantwoordelijkheid op te nemen, wat bedrieglijk opofferend is om te zeggen dat ze bijkans niet kunnen wachten zich te laven aan de macht.

Zelf ben ik, het zal u verbazen, niet het type dat volkeren ment of regeringen vormt. Ik ben meer een kribbelaar die behoedzaam nesten van woorden bouwt, met grassen en gedachten die hij in zijn bek heeft aangevoerd. Ik houd stand met een notitieboekje in de hand, gevuld met dingen die onweegbaar zijn. De schoonheid van de naam Schuddevisstraat. Het sexappeal van Geert Bourgeois, dat de vergelijking met dat van de tamme kastanje glansrijk doorstaat. Mijn dochter die mij doet lachen, als zij op de weegschaal staat en glundert dat zij al vijftien euro zwaar is. Soms ook een uitspraak die mij bijbleef : “In een bedenkelijke samenleving gedijen bedenkelijke mensen het best. Voor normale, aardige mensen met normale gevoelens is dit niet het juiste ecosysteem” (dixit de Italiaanse bestsellerschrijver Niccolò Ammaniti).

Van het grootste belang, in het leven van de kribbelaar, is af en toe wat lummeltijd in te lassen, en dingen te doen die haaks staan op doelgerichtheid en economische groei. Dat kan zijn op een heldere dag op zoek te gaan naar de Dodo. De Dodo is (of was), naast de bekende uitge-storven vogel van potsierlijk allooi, een wat morsig bedrijfsgebouw dat al aan de E40 lag toen die nog de E5 werd genoemd. Mijn vader vertelde mij dat hij, toen hij in Kortrijk met mijn moeder ging vrijen en in het holst van de nacht terug moest naar Brussel, alleen, bij de eenzame gloed van het dashboard, dat hij dan bij het naderen van de hoofdstad de knalrode letters van de Dodo zag oplichten in de donkerte en dat hij dan dacht : oef, nog even en ik mag ook dodo doen.

Later, toen mijn vader voorgoed dodo deed en ik bij nacht soms op dezelfde snelweg reed en het baken van de Dodo zag, voelde ik mij door die gloeiende letters verbonden met hem, op een manier die banaal was maar ook een beetje magisch, want sterker dan de tijd of de dood (nu pas realiseer ik mij dat Dodo daar een anagram van is).

Ik heb eerder al eens over de Dodo geschreven, in de tijd dat de uilen nog preekten en ik aan De Morgen verbonden was. De weduwe van Johan Anthierens liet mij toen weten dat men in de Dodo meubelen maakte, of toch op zijn minst verkocht, en dat Anthierens zelve daar nog een bed of zitbank had aangeschaft. Een kwade geest moet toen terstond aan het werk zijn getogen, want luttele weken later werden er langs de snelweg geluidswerende schermen neergepoot, precies ter hoogte van de Dodo, zodat die voorgoed onttrokken werd aan het oog. Sindsdien heb ik niets meer van de Dodo vernomen maar binnenkort, als ik niets dringenders te doen heb, ben ik vastbesloten hem te zoeken.

Nu al weet ik dat er, in al haar overtolligheid, iets gewijds zal hangen over die queeste, want reizen in de ruimte wint het nu eenmaal niet van reizen in de tijd. Rondlopen in de Dodo, of in de ruïnes daarvan, zal minstens zoveel indruk op mij maken als naar Cuba trekken of naar de Oeral, wat ik ook nog wil doen, dat laatste om onduidelijke redenen, want ik ken niemand die van de Oeral is teruggekomen en vol extase sprak over de weergaloze schoonheid daarvan.

Wel ken ik iemand die, in één en dezelfde nacht, bin Laden opspoorde, de bende van Nijvel ontmaskerde en de bergplaats blootlegde van de Rechtvaardige Rechters. Zelf dwaal ik rond in bescheidener dromen. Dan sta ik weer in mijn moeders keuken, waar velletjes op pudding komen en ik door het raam onze fluweelboom zijn takken zie strekken in welwillend, naar terpentijn geurend licht.

jp.mulders@skynet.be

Jean-Paul Mulders

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content