The Limey is allesbehalve een doordeweekse gangsterfilm, het is Steven Soderberghs eerbetoon aan Terence Stamp, de icoon uit de sixties.

De plot van The Limey lijkt verraderlijk simpel: Wilson, een Britse gangster op zijn retour, komt uit de gevangenis en vliegt naar Los Angeles om de man te vinden die volgens hem verantwoordelijk is voor de dood van zijn dochter Jenny. Alle sporen leiden naar het ex- sixties-idool Terry Valentine (een rol van Peter Fonda), nu een aalgladde rijke muziekproducer. Wilson cirkelt rond Valentine als een roofdier rond een prooi en wacht tot hij een teken van zwakheid vertoont.

The Limey (een Amerikaans scheldwoord voor Engelsman) had een Charles Bronson-achtige wrekersfilm kunnen zijn, maar er is meer. Regisseur Steven Soderbergh lardeert zijn film met fragmenten uit Poor Cow, de Ken Loach-film uit ’67, waarin Terence Stamp, toen op het hoogtepunt van zijn roem, de jonge juwelendief Wilson speelt. Stamp wordt dus in meer dan één betekenis achtervolgd door zijn verleden, een klassiek film noir-gegeven dat hier op een bijzonder originele manier ingevuld wordt. Zijn wrekende vaderfiguur is op zijn minst ambigu te noemen: het ene moment straalt hij dreiging uit, het volgende is hij a stranger in a stranger’s land, zijn cockney rhyming slang klinkt bijna aandoenlijk archaïsch. En altijd is er Soderberghs camera die Stamps verweerde, gebeitelde kop vanuit alle hoeken observeert, als ware hij een kunstwerk.

Ook in het dagelijkse leven ziet Stamp er op zijn 61ste beter uit dan rechtvaardig is voor iemand met zo’n woest verleden.

“Ik heb een zeer eclectisch gevolg”, grijnst de verpersoonlijking van de Londense swinging sixties. “Er zijn mensen die mij ontdekten in Priscilla, Queen of the Desert of in de Superman-films. De oldtimers onder de cinefielen kennen mij dan weer van Billy Budd, The Collector en Poor Cow.” Ooit stond hij bekend als de meest sexy acteur van het universum; hij werkte met de beste regisseurs: William Wyler, Joseph Losey, John Schlesinger, Federico Fellini en Pier Paolo Pasolini en had relaties met mooie vrouwen als het supermodel Jean Shrimpton en de actrices Jacqueline Bisset en Julie Christie. Naar zijn affaire met Christie wordt zelfs verwezen in een hit van The Kinks uit ’76, Waterloo Sunset. “Ik was fotogeniek en ik maakte mijn eigen look“, zo verklaart de veteraan zijn vroege succes. “Ze bombardeerden Shrimpton en mij tot het beautiful couple van de sixties en in mijn eerste films kon ik niets verkeerds doen.”

Stamp deelde een flat met Michael Caine, tot hij in ’62, hij was nauwelijks 23, van de ene dag op de andere wereldberoemd werd met zijn filmdebuut Billy Budd. “Al die wensen die ineens in vervulling gingen, het was alsof ik werd afgeschoten in een raket.” Voor zijn vertolking van een possessieve psychopaat in The Collector won Stamp in ’65 in Cannes de prijs voor de beste acteur. “Ik nam die rol aan omdat ik niet voor eeuwig getypecast wilde worden als een naïeve Billy Budd-achtige held”, lacht hij. “Als ik geweten had dat ik me daarmee veroordeelde tot het levenslang spelen van psychopaten, had ik wel twee keer nagedacht. Omdat slechteriken alleen maar dienen om de actie op gang te zetten en voor de rest niet zo belangrijk zijn, is hun personage vaak niet goed uitgeschreven.”

Maar waarom maakte hij geen carrière in Hollywood? “Het klopt dat ik op een bepaald moment zowat alle belangrijke rollen aangeboden kreeg, maar dan moest ik wel in Hollywood gaan wonen en die prijs was mij te hoog.” Uiteindelijk maakte hij in de jaren ’60 maar twee Amerikaanse films. “Wil je daar echt aan de bak komen, dan moet je je voortdurend laten zien op party’s en thuis zijn als ze een script binnengooien. Amerikanen hebben een zeer korte memorie. Ik amuseerde mij wel in Hollywood, maar toch had ik last van heimwee. Mijn ouders leefden nog en ik wilde voortdurend naar huis. Dat heeft mijn Amerikaanse carrière afgeremd. En nog iets: op dat moment was alle energie geconcentreerd in Engeland, dààr gebeurden de belangrijke dingen. In Amerika kreeg ik rollen aangeboden in films van George Cukor en Otto Preminger. Natuurlijk wilde ik graag met hen werken, maar de thema’s van hun films waren min of meer passé. De Engelse films van dat moment waren veel opwindender.”

Paradoxaal genoeg luidde Stamps eerste echte big budget film, Far from the Madding Crowd uit ’67, meteen ook het einde in van zijn korte carrière als jonge leading man. “Nu wordt die film algemeen gewaardeerd, maar toen spuwden veel critici erop, en vooral op mij. Aan het einde van de jaren ’60 werd ik afgeschreven. De mensen identificeerden mij met de sixties en toen die voorbij waren, was het ook met mij gedaan. Daar stond ik dan, nog geen dertig en uitgerangeerd. In ’68 speelde ik in films van Fellini en Pasolini, maar wie zag die in ’s hemelsnaam? Ik had een hoop goede kritieken gekregen, maar geen enkele hit op mijn naam en dat is nu juist wat mannen onderscheidt van jongens.”

Rond die periode kwam er ook een einde aan zijn relatie met Jean Shrimpton. “Toen ik opgroeide, stelde ik mij voor hoe prachtig het leven zou zijn als ik knap, rijk en beroemd was. Toen het allemaal ook echt gebeurde, was dat een mirakel. Maar toen alles in elkaar stortte, vroeg ik me af of ik echt wel zo gelukkig geweest was. Er was niets meer om voor thuis te blijven en dus besloot ik de wereld rond te reizen.”

Een astrologe bracht Stamp in contact met de Indiase goeroe Krishnamurti, en zo verzeilde hij in een ashram in Poona, India. “Het beste wat mij had kunnen overkomen. Als ik toen in de film gebleven was, zou ik nu een parodie van mijzelf zijn: een ouwe vent met geverfd haar, die facelift na facelift onderging en achter het laatste supermodel aanzat. Maar omdat ik uit de roulatie was, deden de vreemdste verhalen over mij de ronde: ik had een hersenbeschadiging opgelopen en leefde als een plant in Zwitserland, of ik zat in een grot in India. Pure waanzin.”

Na tien jaar zelfopgelegd isolement kreeg Stamp een telegram van zijn veelgeplaagde agent in Londen. Richard Donner wilde met hem praten over een rol in twee Superman-films waarin ook Marlon Brando zou meespelen. Het was het eerste aanbod sinds 1969. Hoewel hij niet veel vertrouwen had in zijn kansen op de rol, vloog Stamp naar Parijs om Donner te ontmoeten. “Ik moet er vreselijk uitgezien hebben: mijn haar was al zeven jaar niet meer geknipt en ik droeg mijn oranje gewaden.” Toch kreeg hij de rol van de Kryptoniaanse snoodaard generaal Zod. “Sindsdien ben ik ontzettend populair als Engelse upper-class sadist. Ik hanteer twee standaarden: als ik de huur niet kan betalen, doe ik alles wat ze mij aanbieden. Als mijn financiën het toestaan, ben ik kieskeuriger. Ik doe in elk geval mijn best om niet té vaak in herhaling te vallen.”

Sinds de Superman-films speelde Stamp in succesvolle films als Wall Street, The Hit en Legal Eagles, maar in even zoveel draken. Het absolute dieptepunt van z’n carrière was toen hij zonder succes dong naar een rol in het Prince-vehikel Under the Cherry Moon.

Toen was er zijn tweede en totaal onvoorspelbare comeback, als de elegante en gevoelige transseksueel Bernadette in Priscilla, Queen of the Desert. “Natuurlijk was ik bang: dat ik mij onsterfelijk belachelijk zou maken en daarna nooit meer aan de bak zou komen. En dat mijn vader zich in zijn graf zou omdraaien. Maar een bevriende actrice, die veel slimmer is dan ik, zei: ‘Als je je nek niet uitsteekt met dit soort rollen, ben je gedoemd om de rest van je leven Hollywood-slechteriken te spelen.’ Dat vooruitzicht maakte mij eerlijk gezegd nog veel banger. Tijdens de opnamen probeerde ik zo weinig mogelijk in spiegels te kijken, ik bad dat de movie magic mij mooi zou maken. Ik was dan ook ongelooflijk gechoqueerd toen ik die ouwe hond op het scherm zag, de regisseur had mij beloofd dat ik er als Candice Bergen zou uitzien.”

Zijn prestatie in Priscilla werd alom toegejuicht, maar leidde alleen tot een gastrolletje als een transseksueel in de doktersserie ER. Geen wonder dat Stamp in de wolken was toen Soderbergh, de regisseur van Sex, Lies and Videotape, belde dat hij de rechten had gekocht van Poor Cow en een nieuwe film wilde maken over de dief Wilson, maar dan dertig jaar later. “Op het eerste gezicht was The Limey een minder grote uitdaging dan Priscilla, een stuk minder angstaanjagend ook. Maar toch: ik moest Dave Wilson opnieuw opzoeken, naar zijn stem luisteren en zijn manier van bewegen observeren en me dan proberen voor te stellen hoe die man dertig jaar later zou praten en bewegen, in acht genomen dat hij de helft van zijn volwassen leven in de gevangenis had doorgebracht.”

Geen groter contrast dan tussen de exuberante transseksueel Bernadette en de geharde ex-bajesklant Wilson, die zijn emoties stelselmatig heeft leren te onderdrukken. “Ik stelde me hem voor als iemand die opereert vanuit een gevoel van zelfvertrouwen, een combinatie van hoge intensiteit en lage spanning, zoals bij mannen als Steve McQueen of Yul Brynner. Een bijkomende complicatie was dat Wilson in de film misschien voor het eerst in zijn leven de confrontatie met zijn geweten aangaat. Er ontwikkelt zich gaandeweg een soort zachtheid binnen zijn zorgvuldig opgebouwd pantser en dat maakte hem niet simpeler om te spelen.”

Of het niet vreemd was om met filmbeelden van zichzelf als 28-jarige geconfronteerd te worden? “Ik ken geen enkele acteur die blij zou zijn om met zijn neus op beelden van zijn zoveel jaar jongere ik gedrukt te worden. Omkijken naar het verleden is iets wat ik absoluut probeer te vermijden, maar met deze film kon ik niet anders.”

Stamp groeide op in een arbeidersgezin in Oost-Londen. Omdat zijn vader zeeman was, werd hij vooral opgevoed door zijn moeder, grootmoeder en tantes. “Mijn moeder had alle moeite om de eindjes aan elkaar te knopen: we woonden in een trieste flat en iedere vrijdagavond sleepte ze een zinken badkuip de eetkamer in voor de wekelijkse schrobbeurt. Als ik al een idee had van luxe en de fijnere dingen in het leven, dan kwam dat door de films die ik zag in de buurtbioscoop. Mijn helden waren Errol Flynn, Gary Cooper en Cary Grant, maar pas toen ik James Dean in East of Eden gezien had, wist ik dat ik acteur wilde worden. Ik wist wat er in Dean omging, want zoals hij zich voelde, zo voelde ik mij ook. En hij dééd er iets mee. Ik wist: als ik dat niet ook probeer, is mijn leven om zeep.”

Stamps vader probeerde hem te ontmoedigen: “Mensen zoals wij doen dat soort dingen niet.” Maar op zijn zestiende won Terence een beurs voor een Londense theaterschool. Nadat hij een tijd in kleine streektheaters had meegedraaid, arrangeerde zijn agent een ontmoeting met Peter Ustinov, die een jonge acteur zocht voor zijn Billy Budd.

In zijn eerste rollen had Stamp iets androgyns, op zijn 61ste straalt hij een geërodeerde viriliteit uit. Behalve acteur is hij een succesvol schrijver en ondernemer. Eerst verscheen zijn driedelige autobiografie, daarna een mysterieroman, The Night, die de top van de Britse bestsellerslijst haalde. En omdat hij zelf aan allerlei voedselallergieën lijdt, creëerde hij een dieetlijn voor mensen die geen zuivelproducten of granen verdragen. Geen wonder dat hij niet echt opgetogen was toen bleek dat zijn personage in Star Wars, the Phantom Menace voor merchandising gebruikt werd. “Dat ze van Chancellor Finis Valorum een pop maakten tot daar aan toe, daarvoor had ik mijn toestemming gegeven. Maar dat ze dat popje gebruiken om Pizza Hut en Coke aan te prijzen, gaat mij te ver. Ik heb verdomme in dertig jaar geen Coke meer gedronken. Ze kunnen dan wel beweren dat ze van tevoren niet wisten welke vorm de merchandising zou aannemen, maar ik vind zoiets geen gentleman’s behaviour, ik krijg daar een vieze smaak van in mijn mond.”

Stamp woont nu in New York waar hij een relatie heeft met een veel jongere vrouw, Elizabeth O’Rourke. “Ze is apothekeres. Ik ontmoette haar toen ik een drugstore inliep om gedistilleerd water te kopen. Wist zij veel wie ik was in de sixties. Op haar aandringen keken we samen naar een paar oude films van mij. Tamelijk eng vond ik dat toen, alsof ik na vele jaren een totaal uit het oog verloren kennis tegen het lijf liep. Soms had ik ontzag voor die jonge kerel, soms dacht ik alleen maar dat hij ontzettend geboft had. Maar al bij al ben ik toch het meest trots op Billy Budd en The Collector en de andere films die ik maakte toen ik jong en roekeloos was.

The Limey zou geen onaardige afsluiter van een carrière zijn. Een film die speciaal voor mij bedacht werd, een groter compliment kan iemand zich toch moeilijk voorstellen. Zelfs als ik nooit meer een andere film zou draaien, zou ik niet ongelukkig zijn.”

The Limey: vanaf 5 april in de zalen.

Roald Rynning/IFA Bewerking: Linda Asselbergs

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content