:: Reacties : jp.mulders@skynet.be

H oly cow, dacht ik onlangs, toen ik ter hoogte van de ontbijtgranen Chantal tegen het lijf liep, een oud lief dat ik in geen vijftien jaar meer had gezien. Ze was dezelfde gebleven, tot en met de tic waarmee ze naar haar oorlelletje tastte als wilde ze voelen of dat vitale orgaan er nog was. Haar ogen waren even helderblauw als toen en zelfs haar ranke figuurtje had ze na drie zwangerschappen – vertelde ze trots – kunnen bewaren. In Chantals gezicht daarentegen had de tijd zijn tanden gezet. Doorgroefd en gerimpeld was het, alsof ze zo’n gummi masker uit de betere fopartikelenwinkel over haar voormalige perzikwangen had getrokken. Deernis voelde ik toen ik dat zag. Haar verbouwereerde blik deed mij echter al vlug beseffen dat ook ik niet ongemoeid gelaten was. De laatste keer dat Chantal en ik elkaar zagen, had ik nog haar tot op mijn schouders gehad. Op mijn jeansjasje waren afbeeldingen gestikt van een doodshoofd en een scheermes, om maar iets te noemen, alsmede de woorden ” Live to ride – ride to live”. Ik zie er mij vandaag de supermarkt niet meer mee binnenwandelen.

Tempus fugit, lees je wel eens op oude pendules : “De tijd vliedt.” Wredere klokkenbouwers voegen daar graag het sadistische irreparibile aan toe, om het onherstelbare van het zaakje te benadrukken. Ik ben daar altijd al gevoelig voor geweest. Toen mijn eerste melktand doorbrak, voelde ik waarschijnlijk al een vaag soort heimwee omdat ik nu nooit meer een tandeloze zuigeling kon zijn.

De angst voor het ouder worden : je maakt je niet populair door er tussen pot en pint over te beginnen. De meesten van ons verouderen met de verbetenheid van een bergbeklimmer die met pikhouwelen en verankeringsijzers de zwaartekracht bevecht. Bijna dagelijks echter attenderen kleine dingen mij erop dat ik onherroepelijk afglijd. Het plotse besef dat ik niet meer blindelings de coolste drankgelegenheden in de stad weet te vinden. De wrevel dat die tegenwoordig ‘lounge’ worden genoemd. Het onbehagen bij een dokter op consult te moeten die ik verdacht groen achter de oren vind (gisteren nog, zo lijkt het, was ik zelf altijd en overal de jongste). De ergernis over het scheidsrechtersfluitje dat ik te pas en te onpas in dancenummers hoor. Het oprukkende gevoel dat het vroeger béter was. Uit alle macht probeer ik het de kop in te drukken, samen met mijn groeiende weerzin om de finesses van een nieuw stuk elektronica te doorgronden. Steeds vaker bekruipt mij het gevoel in een nabije maar niet bijzonder herbergzame toekomst terechtgekomen te zijn. En ik ben pas 35. “Zo oud is dat nog niet”, hebben mannen en vrouwen uit alle delen van de wereld mij meermaals verzekerd.

Vergelijk de ontembare energie van een kleuter met de milde lethargie van de grijsaard en je weet het wel : ouder worden is vertragen. Het leven komt tot stilstand in een remspoor van cynisme en berusting, niet zelden als mildheid vermomd. Voor je het weet, sta je naar een zoenend stelletje te kijken, hoofdschuddend omdat zij wél nog in de liefde geloven. Zoals mijn nonkel Charel, een imker die 97 werd en er ondanks zijn ijzersterke gezondheid vaak over klaagde dat het wel gedaan mocht zijn. Hij had het allemaal gezien. Zijn tientallen kleinkinderen en achterkleinkinderen waren als woekerende personages in de breedvoerige roman van zijn leven. Ik denk dat hij stiekem lijstjes bijhield om ze uit elkaar te kunnen houden.

Denken over ouder worden terwijl je nog vrij jong bent : het is zoiets als sightseeing op de geriatrie. Je voelt je extra vitaal als je weer buiten staat. Graag verlaat ik dan ook deze afgetakelde gedachtegangen en loop door de openstaande deuren de tuin in, waar katten zitten en de zon volop schijnt. Overal hangen webben, bevolkt door lome spinnen die mij erop wijzen dat de herfst nu toch voorgoed is ingetreden. Komt er nog een volgende lente ? Dat vraag ik mij af als ik de dagen zie korten. Dat is een beetje een obsessie van mij. Zo kan ik er ook over inzittten of er nog wel een volgend sneeuwlandschap komt, een volgend mooi nieuw lief of zelfs een volgende belastingaangifte. Gelukkig verschijnen er alweer volop pompoenen in het straatbeeld. Nu nog de wollen truien die naar wasverzachter geuren, de vrieskoude ochtenden, de lange wandelingen door herfstige bossen, de geur van verbrande bladeren en de smaak van oude port. Voor je het weet, pakken we alweer kerstcadeautjes uit en zien we de achterlichtjes van 2003 in de verte verdwijnen. Terwijl dat jaartal mij nog altijd in de oren klinkt als iets dat nog moet komen.

JEAN-PAUL MULDERS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content