Soms vallen dingen onverwacht op hun plaats. Een tijdje geleden las ik in De Standaard der Letteren een interview met de Roemeens-Franse psychoanalytica Julia Kristeva, waarin ze fel van leer trekt tegen onder andere Cathérine Millet. Ze catalogiseert La vie sexuelle de Cathérine M. als een beschrijving van “het gestoorde verlangen om te bezitten en bezeten te worden, overgoten met een sadomasochistische saus”. De totale afwezigheid van gevoelens in dit en soortgelijke boeken doet Kristeva huiveren.

En daarmee benoemt ze precies mijn onbehagen toen ik vorige week de inleiding van Kristien Hemmerechts bij de tentoonstelling Gekooid Verlangen in het Antwerpse Museum voor Schone Kunsten las in de krant. Ze mocht het genoegen smaken om op die mooie lenteochtend voor een groot publiek zeker veertien keer haar lievelingswoord kut hardop uit te spreken. Hemmerechts, de vrouw die denkt dat ze de kut uitvond, zei een aardige maar door drank boosaardig geworden man ooit over haar. Mij trof in haar analyse van het werk van Jane Graverol en Rachel Baes vooral het bloedeloze, egocentrische ontleden van het tijgergevoel waarmee een vrouw behept kan zijn als ze haar macht over haar omgeving en over mannen ontdekt heeft.

Een paar dagen later heb ik ook Kristien Hemmerechts’ nieuwe boek Donderdagmiddag. Halfvier. verveeld terzijde gelegd. Cerebraal, geconstrueerd en weer dat superieure vrouwentype dat over de wereld wil regeren. Het leven wordt in de boeken van Kristien Hemmerechts geregisseerd, niet geleefd. Tamara, een figuur uit het boek, is in haar gedachten een god die de wereld en de mensen naar haar hand zet. Vriendinnen, kinderen, waarom dan ook niet mannen? De mythische godin staat echter vaak voor almacht en meedogenloosheid. Dat een god liefde zou kunnen zijn, is een fabeltje van de mens die de goden die eigenschap toedicht om de ontgoocheling in en het tekort aan de menselijke liefde te compenseren.

Als bij toeval viel me dezer dagen een ander boekje in handen. Het is niet meer te koop, ik zeg het er meteen bij, maar misschien is het wel in een of andere bibliotheek te vinden. Ik was op zoek naar het jongste boek van de Nederlandse filosoof Ton Lemaire, toen ik op zijn De Tederheid (uitgeverij Ambo) botste. Geschreven in de woelige jaren zestig, een tijd waarnaar heel wat mensen heimwee blijken te hebben. Zelfs degenen die die grote omwenteling niet aan den lijve hebben ondervonden.

Precies aan het begin van de periode waarin ‘de vrije liefde’ werd gepredikt, en sinds wanneer erotiek steeds meer als een kunstvorm op zich werd gepraktiseerd, schreef een toen nog heel jong filosoof een essay over liefde en verliefdheid. Het werd een bestseller, dertigduizend werden ervan verkocht. Ik moet u eerlijk bekennen dat ik het in die tijd nooit heb gelezen, maar nu, precies op dit moment, ben ik wel blij dat ik het heb mogen ontdekken. Het windt mij veel meer op dan het hele oeuvre van Hemmerechts, Millet, Barillé en de anderen. Hoe Lemaire in zijn analyses van de aanraking, de blik en de kus beschrijft hoe mensen die vreemden zijn voor elkaar grens na grens verleggen om uiteindelijk in elkaar te vergaan, een soort weerloze schipbreukeling te worden op het eiland van de ander. Zijn pleidooi voor de tederheid, die in het leven zo belangrijk is en die begint met het zorgen voor een kei, voor een plant, voor een dier. De tederheid die maakt dat naast wilde hartstocht ook zorg en beschutting tussen geliefden kan bestaan.

Dat is een verhaal dat dieper gaat dan de strijd om de macht. Het is het verhaal over afstand inbouwen uit respect, over elkaar niet opvreten, over elkaar niet dwingen naar eigen regels. “De afstand is het wezen van de tederheid”, schrijft Lemaire. En afstand moet telkens weer worden veroverd en later overwonnen, zelfs binnen de wildste passie. Julia Kristeva zegt op een andere manier hetzelfde: “Voorrang geven aan het gevoelsleven is in onze tijd vaak schokkender dan pleiten voor vrije seks.”

TESSA VERMEIREN

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content