Tallinn kijkt vol spanning en verwachting uit naar dé nationale hoogdag: 25 mei, het 47ste Eurovisiesongfestival. Daar zendt Vlaanderen een van zijn rare snuiters naar uit. Maar wat weten we over Tallinn? Weinig of niets. Bij nader inzien blijkt dat de Esten wat zingen betreft een traditie hebben hoog te houden.

Tekst en foto’s Griet Schrauwen

Estland stond in rep en roer op 12 mei 2001: Tanel Padar en Dave Benton hadden het Eurovisiesongfestival in Kopenhagen gewonnen! De vreugde duurde niet lang, want niet veel later sloeg de paniek in: hoe kon het berooide Estland in godsnaam zo’n groots evenement organiseren? Andere landen boden al aan het karwei over te nemen, maar Siim Kallas, de minister van Financiën, wilde het festival koste wat het kost (en dat zal tussen 100 en 120 miljoen Estse kronen of een slordige zeven miljoen euro zijn) in Tallinn houden om de stad en het land op de kaart van Europa te zetten. Want hoewel de Arabieren al in 1154 deze stad als “een der grootste versterkte burchten” beschreven, is dit deel van Europa de laatste eeuwen in vergetelheid gedompeld.

Is Tallinn niet de stad waar ooit een veerboot vertrok die zonk in de Baltische Zee? “Klopt”, zegt Laura Taul. “De Estonia, op weg naar Stockholm, 28 september 1994, er waren 825 slachtoffers.” En is het niet de hoofdstad van een van de Baltische staten die in 1991 onafhankelijk werden van de ineengestorte Sovjet-Unie? “Ho maar”, sputtert Laura tegen. “De Baltische staten bestaan niet. Estland, Letland en Litouwen hebben weinig met elkaar gemeen behalve hun ligging aan de Mare Baltica, de Baltische Zee of Oostzee.” Laura zal ons een en ander vertellen over de stad en het land en daarom neemt ze ons op sleeptouw, om te beginnen een heel eind de geschiedenis in.

“Als je genoeg hebt van de stadsdrukte en de 21ste eeuw is Rocca al Mare ideaal”, zegt ze. Stadsdrukte? Laat me niet lachen. In vogelvlucht meet Tallinn 25 kilometer langs de kust, drie kilometer landinwaarts houdt de stad op en begint het eindeloze platteland dat vooral bestaat uit bossen, meren en eilanden. Van die laatste wel 1521 stuks.

Het land is anderhalve keer zo groot als België en telt nog geen anderhalf miljoen inwoners, nauwelijks dertig man per vierkante kilometer. Van de bevolking woont één derde (430.000) in de hoofdstad, één derde in andere steden als Tartu en Narva en het resterende derde leeft versnipperd over dat lege platteland.

Vanuit het stadscentrum is het hooguit vijftien minuten – files zijn onbestaand – naar de wijk Rocca al Mare, waar alles slow and easy is. Daar bij de zilte zee zijn de waarschuwingsbordjes verdwenen, bordjes van de strekking “Zwemmen kan uw gezondheid schaden.” Laura zegt dat de zee nu veel minder vervuild is dan pakweg tien, twintig jaar geleden. “Dat hebben we te danken aan de inzet van Zweedse en Finse milieuorganisaties. Zij wisten ook wel dat de stank en de troep uit deze hoek kwamen. Als ze er hier niets aan verholpen, zou het bij hen blijven bij dweilen met de kraan open.”

Nu is er een openluchtmuseum, een lokaal Bokrijk waar bezoekers (hoofdzakelijk Estjes op schoolreis) kunnen zien hoe hun verre voorvaderen leefden: in grote schuren met rieten daken. Net als in andere Noord-Europese landen werd er in de sauna bij de schuur ook bevallen en gestorven, niet zozeer omdat het daar lekker warm was, maar vooral omdat het de enige plek binnenshuis was waar privacy bestond, zonder neefjes en nichtjes of andere pottenkijkers, zoals varkens of schapen.

Zelf heeft Estland ook nooit veel privacy gehad. Het begon al in de eerste eeuw na Christus, toen het onder de voet werd gelopen door de Visigoten. Maar het hek was voorgoed van de dam wanneer in 1198 de toenmalige paus de West-Europese christenen opriep om ten strijde te trekken tegen ‘die heidense Balten’.

“Niet dat het veel heeft uitgehaald”, lacht Laura. “Wij zijn heidenen gebleven. Ook vandaag zijn er niet meer dan drieduizend katholieken in heel Estland. Er zijn wel wat meer protestanten en nogal wat orthodoxen, maar een religie heeft hier nooit echt ingang gevonden. Wat wil je, als het te vuur en te zwaard wordt opgedrongen? Het was die kruisvaarders ook niet in de eerste plaats om het geloof te doen. Wat ze wilden, was ons graan: Estland was gedurende lange tijd de graanschuur van Europa. De zomer duurde hier niet lang genoeg om graan helemaal te laten volgroeien en te rijpen op het veld. Het werd eerder geoogst en in grote verwarmde opslagplaatsen gedroogd. Wonder boven wonder bleef het graan zijn kiemkracht behouden, enkele jaren zelfs.”

“Die kruistochten betekenden het einde van onze eigen geschiedenis”, betoogt ze. “De kruisridders maakten de Esten tot slaven. De dingen hielden op zich te vernieuwen: niks was nog van ons, waarom zouden we iets ondernemen? En zo bleef het eeuwenlang: na de ridders kwamen Duitsers, Denen, Polen, Zweden, Russen… Geen land in deze contreien dat ons niet bezet heeft. Iedereen wilde hier een voet aan de grond hebben, op dit kruispunt tussen Oost en West, tussen Rusland en Europa. De belagers wisselden elkaar af, sommigen kwamen zelfs een paar keer terug. Aan die zevenhonderd jaar belegering hebben we wel een minderwaardigheidscomplex overgehouden. Daarom zijn scholing en onderwijs zo belangrijk voor ons. Anderzijds dreigen we wel eens te vergeten dat hier tegen het einde van de negentiende eeuw een verregaande alfabetisering plaatsvond, in die mate zelfs dat je niet mocht trouwen als je niet kon lezen en schrijven. En dat de slavernij hier al in 1819 werd afgeschaft, bij wijze van een experiment van de Duitsers die weer een tijd de baas waren. In Rusland gebeurde dat pas 150 jaar later.”

Toch was het sinds het begin van de achttiende eeuw vooral Rusland dat Estland in een houdgreep had. In die periode bouwde tsaar Peter de Grote Sint-Petersburg als nieuwe hoofdstad van Rusland en legde hij meteen in Tallinn, dat aan de ingang van de Finse Golf ligt, een militaire haven aan. Sporen van het tsaristisch verleden zijn her en der in Tallinn te vinden. De Aleksander Nevski-kathedraal in de oude stad bijvoorbeeld, waar zuilen en bogen afgeboord zijn als een luchtpostenvelop: met schuine streepjes rood-blauw-wit, de kleuren van de Hollandse vlag, het land waar Peter als jongeling werkte en studeerde.

In Kadriorg – wat Katarina-vallei betekent, genoemd naar de tsarina – een groot groen park waar vandaag baboesjka’s hun kleinkinderen luchten, bouwde Peter de Grote een zomerverblijf met zicht op zee: een bescheiden wit huis dat in de schaduw valt naast wat zijn riante residentie moest worden: een barok Italiaans paleis, maar hij stierf voor het af was. Nu, na acht jaar intensief opknappen en restaureren, is het gebouw een museum met buitenlandse kunstwerken, onder andere enkele Bruegels.

“Die klus is geklaard. De volgende acht jaar komt de tuin aan de beurt. In de eerste plaats moeten alle bomen weg”, zegt Laura. “Wij, Esten, willen geen schaduw in de zomer, we willen zon zien na onze lange winters. Men wil er een park van maken met lage struiken en bloemen, een beetje zoals in Versailles.”

Wat de militaire haven aangaat: die wordt de laatste jaren als passagiershaven vooral door Finnen gebruikt. Jaarlijks komen er drie miljoen van die overburen naar Tallinn. Reken maar uit: dat zijn er meer dan achtduizend per dag. De grote schepen varen in amper 75 minuten vanuit Helsinki naar dit paradijs van goedkope drank, nog geen honderd kilometer van huis. Ze kunnen makkelijk heen en terug in één dag, maar vaak gaan ze niet eens aan wal. Ze blijven aan boord van hun ‘zuipschuit’ en ze wallebakken en hijsen de tijd vol, van Helsinki tot Helsinki.

Er bestaat ook een plan om een veer in te leggen tussen Tallinn en Sint-Petersburg, maar voor de Esten hoeft het niet: “Wij moeten een duur visum kopen om Rusland binnen te mogen, maar dat willen we helemaal niet. Rusland, dat hebben we gehad”, zegt Laura. Al was er in de hoofdstad van Estland slechts één warenhuis (“Dat volstond ruimschoots, de rekken waren toch leeg”) en al was er woningnood en ander ongemak, bij Laura is geen greintje verbittering omtrent de Russen te bespeuren. Ze kan er zelfs om lachen. Haar dochter van achttien vertelt de zoontjes van twaalf en dertien over de tijd dat ‘er niet eens snoepjes bestonden’.

Laura herinnert het zich glashelder: ze was getrouwd, had al twee kinderen. Zij en haar man wilden niet langer bij hun ouders inwonen. “Tien jaar stonden we op een wachtlijst”, zegt ze. “Tegenwoordig is het veel makkelijker om een woonst te vinden. Veel zomerhuisjes werden opgeknapt om bewoond te worden en het is eenvoudig geworden om geld te lenen.” Hoeveel een huis in Tallinn kost? Ongeveer anderhalf miljoen Estse kronen, bijna 100.000 euro. Krankzinnig veel, het gemiddeld maandinkomen bedraagt 5500 kronen of 350 euro.

De Russen hadden zo hun voordelen, volgens Laura. Tijdens het sovjetregime bestond er bijvoorbeeld geen werkloosheid, zegt ze. “Er werden jobs gemaakt volgens de noden. Veel mensen hadden dus geen werk, maar wel een inkomen. Nu is er 11,6 procent werkloosheid en de uitkering bedraagt amper elf euro per week.”

Een andere verdienste van het Russische regime is dat het de dertiende-eeuwse stad op de Toompea-heuvel ongemoeid liet. Dat doen de toeristen voorlopig ook: de ongerepte pleintjes met oude lindebomen en de hobbelige straatjes met kleurrijke gevels zijn stil en leeg, afgezien van groepjes schoolkinderen met een ransel op de rug. De kasseien waar ze op lopen, zijn nog middeleeuws; het gotische stadhuis van 1322, de gildenhuisjes, kloosters en kerken bleven intact en Tallinn behoort nu volgens de Unesco tot het werelderfgoed omdat een rijk verleden zo oorspronkelijk bleef bewaard. Zelfs de obers van Tristan en Isolde, het keldercafé onder het stadhuis, zien eruit als middeleeuwse troubadours, niet zozeer door hun outfit als door hun weelderige lokken en hoofse manieren.

Tallinn heeft een aantal dingen waar de Esten trots op zijn. Zo is er, op de Raekoja Plats of Grote Markt, de oudste nog functionerende apotheek ter wereld, sinds tien generaties in het bezit van dezelfde familie. Ze was al in bedrijf in 1422, toen de apotheker aan middeleeuwse zieken allerlei middeltjes sleet zoals mummiesap, gerookte bijen en vleermuispoeder. De klanten waren zeker niet alleen Esten, want in 1285 was Tallinn een hanzestad geworden: ze maakte deel uit van de Hanze: het verbond van Duitse en Noord-Europese handelssteden, waartoe bijvoorbeeld ook Brugge en Ieper behoorden. Dat verbond duurde van de dertiende tot de achttiende eeuw; maar de veertiende, dat was dé gouden eeuw voor Tallinn. De glorie duurde ongeveer tweehonderd jaar en al die tijd was de stad verdeeld. Ze had twee vlaggen, twee wapenschilden, twee wetgevingen: één voor de benedenstad waar de handel de plak zwaaide en één voor de bovenstad waar de adel huisde. Ook toen al kreeg economie de bovenhand: de kooplui konden naar eigen goeddunken de poorten sluiten zodat de adel niet meer naar beneden kon.

Schitterende gebouwen werden er in die periode neergezet. Sint-Olaf, bijvoorbeeld, een kerk die met haar 159 meter gedurende enkele eeuwen het hoogste bouwwerk ter wereld was. Destijds had de ommuurde stad ook 66 torens. Negentien blijven er nog van over, waaronder Dikke Margriet en Kiek in de Kök. Vanaf de zes verdiepingen hoge toren kon je overal binnengluren, tot in elke keuken, vandaar de naam.

Al die bezienswaardigheden zullen de Eurovisiesong-kandidaten ongetwijfeld in hun maag gesplitst krijgen. Ze zullen zeker ook moeten aanhoren dat de Esten geboren zangers zijn, want al waren ze wel verrast toen ze vorig jaar wonnen, eigenlijk verbaasde het ze niets.

“Zingen kunnen we”, zegt Laura Taul. “En wat songfestivals betreft hebben we een traditie in ere te houden.” Al in 1869 kwamen in Tallinn achthonderd mensen samen om te zingen. Sindsdien vindt er om de vijf jaar een groots zangfeest plaats, op de vorige uitgave in juni ’99 waren er wel 24.000 zangers. De Tartu Arena die voor zulke gelegenheden gebouwd werd, kan er nog meer aan: 34.000. Het grasveld ervoor biedt plaats aan 200.000 toeschouwers.

“Estland is wereldberoemd om zijn koordirigenten. Dat kan niet anders, als je erin slaagt zulke massa’s te dirigeren”, zegt Laura.

De Tartu Arena bewijst ook op andere momenten goede diensten: als Michael Jackson of Tina Turner komen bijvoorbeeld, of voor een opera-uitvoering. In dit openluchttheater vond in 1988 de Zingende Revolutie plaats: een fluwelen revolutie, een op drie Esten zong hier uit volle borst als protest tegen de jarenlange Russische bezetting. Laura: “Wat kun je als militair beginnen tegen zingende mensen? Niks, toch? Wij hebben de Russen als het ware weg gezongen.”

Maar dit is niet de plek van het Eurovisiesongfestival op 25 mei. Dat is Saku Suurhall: een gloednieuwe concerthall met meer dan zevenduizend zitplaatsen. “We weten nog niet zo goed waar we met al dat volk moeten blijven. Tallinn heeft maar vijfduizend bedden ter beschikking”, zegt Regina Martin, de bloedmooie en verlegen pr-juffrouw die ons opwacht bij de ingang, waar allerlei verbodstekens uitbeelden wat zeker niet mee naar binnen mag: onder andere drank, steek- en vuurwapens.

“Kwatongen beweren dat het gebouw speciaal is opgetrokken voor deze gebeurtenis, maar dat is niet waar”, zegt Regina. “De bouwwerken begonnen in 1998 en begin november 2001, een half jaar nadat Estland het festival won, werd de hall in gebruik genomen voor allerlei sportieve activiteiten.”

“En de akoestiek is zeker goed”, zegt Regina. “Op 1 mei zal de Spaanse operadiva Monserrat Caballé er optreden, en dat is meteen het laatste evenement voor het songfestival.”

De agenda ligt al een poos vast. Na Monserrat Caballé wordt het stadion gesloten om het Eurovisiesong-podium op te bouwen, de reclamepanelen af te breken enzovoort. Vanaf 19 mei komen Sergio & The Ladies en hun concurrenten aan in de nieuwe en moderne luchthaven van Tallinn. Na wat plichtplegingen en enkele repetities met en zonder publiek, wordt het op 25 mei om 21 uur menens. Of de beste heeft gewonnen, verneemt Europa een half uur na middernacht.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content