De subwaytrein komt uit de tunnel en rijdt over een brug de zonsondergang tegemoet. Intussen horen we Duke Ellingtons Take the A train. Het is een korte scène uit The History of Jazz, een documentaire televisieserie die momenteel nogal wat succes heeft. De gekraste filmclip is in zwart-wit, maar toch kan ik op het voorhoofd van de trein bijna het blauw van de letter A zien. Het doet me goesting krijgen. Vijf jaar lang, toen ik nog in Brooklyn woonde, reed ik heen en weer naar Manhattan met die trein. Mijn thuishalte was Jay Street Borough Hall, een mierennest van een station. Maar de laatste jaren nam ik de A nog zelden.

Het is dus dankzij Ellington dat ik deze morgen, zonder reden of doel, nog eens op de A-trein stap. Ik ben helemaal boven in het noorden van Manhattan. Aan de 207de straat is de eindhalte van de A. Of de beginhalte als je wil. Hier rust hij even uit voor zijn voorkant zijn achterkant wordt en hij weer zuidwaarts begint te rijden.

Het is halfelf ’s morgens en rustig op het perron. Een schoonmaakploeg geeft de trein een snelle beurt. Een man veegt en een andere dweilt rond mijn voeten. Ik bied aan om op te staan maar ze zeggen vriendelijk dat dat niet hoeft. De wagon ruikt nu lekker fris. Gelukkig, want hij wordt mijn woonkamer voor het komende anderhalf uur. Zoveel tijd heeft de A-trein nodig om zijn traject af te leggen, als er onderweg tenminste geen malheuren gebeuren. Het is vijftig kilometer van hier tot ginder, en dan ben je de stad nog niet uit. Geen enkele andere subwaylijn in New York is zo lang.

Ik zit in de eerste wagon. Dat heeft altijd iets spannends en gezelligs. Spannend omdat je alleen van hieruit de tunnels ziet waar je door dondert. Gezellig omdat je vlak bij je gastheer of -vrouw zit. Daar komt de mijne net opgestapt. Hij heeft een vuurrode bos haar. Over zijn schouder hangt een zware, zwarte leren tas. Hij ziet er, zo stel ik tevreden vast, goed uitgeslapen uit. Hij trekt de deur van de kleine stuurcabine toe. Wat gepiep en gekraak, een langgerekte schhhhhhhh: de trein is wakker. Dingdong! ” Watch the closing doors, next stop Dykman Street and Broadway“, klinkt het door de luidsprekers. We zijn vertrokken. Mijn vijf medepassagiers zijn verdiept in lectuur. Dit is wat ze lezen: een Russisch boek (een blanke vrouw met wit haar), een Bengaals weekblad (een donkerbruine jongeman met een met verf bespat petje), El Diario (een jonge, zwarte man met een aktetas), de Daily News (een gezette, oudere blanke man met een Yankee-muts) en The New York Times (een lange, zwarte mevrouw met een kaarsrechte rug).

Mijn wagon is volgeladen als we uit de 125ste straat vertrekken, het hart van Harlem. Nu eens stoppen we in een somber station waarvan de grauwe tegels al lang niet meer zijn geschrobd, dan weer houden we halt op een felverlicht perron met hagelwitte tegels. Als we de tunnel onder de East River in schieten, heeft elke passagier opnieuw een zitje. We zijn nu in Brooklyn. Na enkele minuten passeren we mijn oude halte. Er stapt een jongen op met een rugzak en een gitaar. Misschien is hij een van die dappere, geduldige reizigers die met de A-trein naar het JFK-vliegveld reist. Het is natuurlijk een koopje vergeleken met een taxi.

In de halte East New York, het hartje van het zwarte Brooklyn, stappen veel mensen af. Vijf haltes verder – we zijn nu een uur onderweg – begint de trein traag te klimmen. Grant Avenue. Eindelijk rijden we bovengronds in de stralende zon. Het lijkt hier niet meer op Manhattan. De huizen zijn klein, dicht bijeen gebouwd, met voorschotgrote tuintjes. We passeren een renbaan maar ik zie geen paarden. De jongen met de gitaar stapt af in Howard Beach, van waaruit hij nu nog een bus moet nemen naar JFK. We rijden een smalle spoorwegbrug op. Nu komt het mooiste stuk van het traject. Links en rechts glinstert Jamaica Bay. Hier ruikt het naar de zee. Minutenlang zie ik niets dan water rond me. We passeren een eilandje met inhammetjes vol bootjes en paalwoningen en smalle straatjes. Het lijkt een oud vissersdorp dat betere tijden heeft gekend. Ik denk wat ik al zo vaak verwonderd gedacht heb tijdens mijn zwerftochten: is dit nu echt nog altijd New York?

Heel traagjes rijden we nu het schiereiland Far Rockaway op en we slaan linksaf. Rechts ligt de Atlantische Oceaan. Kilometers lang passeren we huizen die betere tijden hebben gekend, afgewisseld met kale flatgebouwen, immense braakliggende terreinen, half overwoekerde straten bezaaid met vuilnis, en hier en daar een oase van betere huizen. In de negentiende eeuw stonden hier luxehotels en prachtige villa’s. Hoe heerlijk moet het toen geweest zijn om hier in broeierig hete zomers op adem te komen. Maar nu? Far Rockaway is een arm, godvergeten gat, zeggen mensen die er wonen. Op het strand zijn nu alleen de meeuwen, zwanen en eenden aan het zonnen.

Last stop. Everybody off please.” Op de vloer liggen een krant, twee papieren bekertjes, drie chocoladekoekjes, een gebruikt papieren zakdoekje, een muts en een sjaal. Een meeuw en drie duiven komen binnengetrippeld, met de schoonmaakploeg op hun hielen. Het is vijf over twaalf in de A-trein.

Jacqueline Goossens vanuit New York

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content