Wanneer bij valavond de laatste zonnestralen breken op de glanzende koepels van de moskeeën, daalt de koelte over de uitdovende stad. Dit is het moment om vanop een van de vele terrassen de Levant met al je zintuigen in je op te nemen.

JULES DE KEERSMAECKER Foto’s : Henneghien

Toen de Andalusische schrijver Ibn Jubayr in de ochtend van 5 juli 1184 Damascus bereikte, noteerde hij : ?Bij Allah, ze hebben gelijk als ze zeggen : wanneer er een aards paradijs is, dan is het hier, en wanneer er een hemel is, dan is Damascus de aardse afspiegeling ervan.” Te midden van de groene valleien van Klein-Azië heersten hier ooit de kaliefen van de Omajadendynastie. Damascus was tot ver buiten de grenzen beroemd om haar allerfijnste rozenolie en haar kostbare zijden stoffen, de befaamde damast. De oude Ibn Jubayr had gelijk : dit is een heerlijke stad.

In de nauwe straatjes en overhangende huizen van het oude stadscentrum hangt nog de sfeer van de grote jaren van weleer, al maken de traditionele hoofddoeken plaats voor T-shirts met als print Hard Rock Café, en leuren de venters niet langer met rozenwater maar met Marlboro, te koop per stuk of per pakje. De oudste stad ter wereld ondergaat moderne tijden.

Het straatbeeld van Damascus wordt nu beheerst door de eindeloze grote en kleine monumenten, beelden, foto’s en schilderijen van het genie van de Eufraat, de reus van de Alawieten, de redder en gids der natie : de alomtegenwoordige Hafez, bijgenaamd Al Assad, de Leeuw. Hij bestuurt het land met ijzeren hand, en behoort tot de mysterieuze sekte van de Alawieten. Die maken slechts 12,5 % van de bevolking uit, ongeveer evenveel als de christenen ; de meerderheid in Syrië en in de hoofdstad Damascus zijn soennitische moslims.

Het draaiende dakrestaurant van hotel Al Cham toont deze stad aan de Barada-rivier : de Arabische palazzo’s gebouwd rond intieme sprookjestuinen, en de krioelende luidruchtige mensenmassa waartussen de Cubaans aandoende oldtimers zich toeterend een weg banen. De oude patricierswoningen hebben zachtgetinte cederhouten balkons, en de halfgeopende ramen vangen elke koele wind op. In de buurt van de Martelarenlaan, de Saahat al-chouhada, geurt de oosterse keuken uit de talloze eethuisjes : kebab, shahawarma en falafel, die men kan beproeven met een glas arak, het plaatselijke vuurwater.

Ten zuiden van de rivier ligt het oudste stadsgedeelte, omgeven door de Romeinse muur waar Paulus de christenjager door de Heer van zijn paard werd gebliksemd. Binnen de oudste stadsmuren ligt een caleidoscoop van duizenden jaren schoonheid : de gouden mozaïeken van de Omajadenmoskee, het graf van Saladin de bevrijder, het paleis, de koranschool Al Azam uit de 18de eeuw, het middeleeuwse Neredin-hospitaal, en de soeks, leunend tegen een Romeinse Jupitertempel. De oosterlingen leefden eeuwenlang tussen de koranschool, de moskee en het publieke bad, in straatjes die hen dicht bijeenbrachten.

Het felle zonlicht en de donkere straatjes van de soeks vormen een clair-obscur waaruit een ezel komt aangetrippeld met een bos wortelen op de rug in fel rood en fel groen. De jonge ruiter trommelt met zijn hielen op de gespannen ezelsbuik.

Bij valavond trekken de mannen naar de moskee voor het avondgebed en een laatste babbel, en enkele vrouwen glijden gesluierd en zwijgzaam langs de muren om te verdwijnen achter gevels zonder ramen. De straten van Damascus bereiden zich voor op een eenzame nacht zonder vrouwen. Een jongetje leidt de blinden van de Omajadenmoskee naar huis, terwijl groepjes in galabia’s gehulde mannen zich verzamelen onder een lantaarn : schaduwen stappen in en uit de lichtkring en lossen op in het duister.

Een prachtige stad als Damascus sprak tot de verbeelding van de Frankische kruisvaarders, de onterfde ridders uit het noorden die vanaf de elfde eeuw rond de stadspoort zwierven. Maar de honderdduizenden Franken die in Syrië toestroomden, zouden nooit de stad binnentrekken.

Het opvallend aantal blauwe ogen en blonde haren dat je in Syrië ziet, bewijst wel dat de Franken hier beter aardden dan de achterblijvers in het kille sneeuwland van de christenen wel dachten. Ze leefden er eeuwenlang, en bouwden er hun burchten en paleizen. Het meest indrukwekkende bouwwerk is dat van Richard Leeuwehart. Het ligt hoog in de bergen, en heeft dertig massieve torens en een prachtige gotische kapel. Bovenop dit fort striemt een zoute zeewind je in de ogen, en denk je onvermijdelijk aan de laatste ridders die wanhopig de horizon afspeurden naar een christelijke banier die maar niet verscheen.

De Franken verdwenen, maar de nieuwe Turkse pasja’s van de Sublieme Poort lieten de christenen toe om hun geloof trouw te blijven, en zo werd meteen de handel met de andere oevers van de Middellandse Zee bevorderd. De stad Aleppo, bij de Turkse grens, heeft een eeuwenlange traditie van Europese handelspoort : hier verbleven Venetianen, Engelsen en Fransen. De discrete bourgeoisie van Aleppo woont langs de brede lanen van de stad. Mevrouw Naffa nodigde ons uit in haar 17de-eeuwse woning in de christelijke wijk. Ze droeg een smaakvol mantelpak, en met haar slanke pianistenvingers roerde ze voorzichtig het zilveren lepeltje door haar gefilterde koffie. Zoals zovele christenen van de Levant voelt ze zich zowel verbonden met haar volksgenoten (de Arabieren) als met haar geloofsgenoten (de westerlingen). Zij heeft familieleden in Beiroet, in Antwerpen en in Parijs, en hun zaken gaan beslist niet slecht.

De rust van haar salons, nog gedempt door weelderige tapijten en kostbare stoffen, steekt fel af tegen het hectische gesjacher in de soek. De winkeltjes liggen verspreid over de grootste en waarschijnlijk ook mooiste bazar ter wereld : een twaalf kilometer lange pelgrimstocht der zinnen langs kruideniers, ketellappers, wevers, goudsmeden, Turkse baden, koperbewerkers, tapijtenverkopers, bakkers, theeschenkers en vertellers. Met ? Kaan ja ma kaan” begint hun verhaal : ?Er was eens en er was eens niet.”

Er was eens en er was eens niet, een koningin, Zenobia, afstammelinge van Cleopatra, en haar schoonheid werd evenzeer geprezen als haar sluwheid werd gevreesd. Zij bouwde midden in de woestijn een stad, Palmyra, die de verbaasde bezoekers het Venetië van de woestijn noemen. Met haar snelle ruiters wou zij de wereld besturen, maar uiteindelijk moest zij de duimen leggen voor keizer Aurelianus, en werd ze als gevangene naar Rome afgevoerd. Daar verdween ze spoorloos in de nevelen van de geschiedenis.

Wat blijft, is haar magische stad : Palmyra met haar adembenemende tempel van Baal, monumentaal en toch verfijnd, en haar colonnade met meer dan 300 zuilen. In 1751 schreven de Engelse oriëntalisten Dawkins en Wood : ?De oudheid heeft niets nagelaten, noch in Griekenland, noch in Italië, dat de vergelijking met Palmyra kan doorstaan.”

Rond de ruïnes zwerven blootsvoets spijbelaartjes, de ogen zwart als twee druppels nacht, de rafelige zakken gevuld met nepantieke stukjes, die ze graag ruilen voor de inhoud van de broekzakken van goedgelovige toeristen. Het koloniale hotel Zenobia, pas gerestaureerd, ligt midden in deze ruïnes. Voor de zon in het zand verzinkt, openen we de luiken van onze kamer. Het doffe geklop van snelle dromedarispoten kondigt de komst aan van een kleine karavaan bedoeïenen. Wanneer de mannen, wiegend op hun hautaine dieren, voorbij zijn, stroomt de stilte van de woestijnnacht binnen.

Wij verlaten Palmyra de volgende ochtend nog voor zonsopgang, huiverend in de koude woestijnnacht. Langzaam kleurt het oosten grijs, vervolgens teer roze, blauw, tot er aan de einder een bloedrode mist verschijnt die steeds helderder wordt.

Onder impuls van multimiljonair en mecenas dokter Aidi, krijgt het Palmyra van Zenobia een rivaal : Apamea, in de buurt van Hamah, rijst terug op uit het verval. In de Oudheid kwamen de farao’s en Hannibal hier op olifantenjacht, en in haar bloeiperiode telde de stad 120.000 inwoners. Dokter Aidi laat er kwistig met beton de eindeloze dubbele colonnade weer oprichten, en daarnaast wacht ook de rest van het ruïneveld op zijn letterlijke wederopstanding. Hier groeit een ruïnestad naar de dimensies van de Champs-Elysées. Ze zal een zeer volledige weergave zijn van een stad uit de Romeinse tijd.

Tussen de kurkdroge heuvels van Qalaat Samaan slingert een eeuwenoud pelgrimspad naar de basiliek van de heilige Simeon, de pilaarzitter. Eenzaam duikt in de verte de massieve ruïne van deze reusachtige basiliek van vergeten vroomheid op. Simeon bracht er 37 jaar op zijn zuil door, achttien meter boven de grond, en zorgde bij leven en dood voor enkele sterke staaltjes van miraculeuze genezingen.

Aziz, de lokale gids, draaft vlijtig rond tussen de ruïnes, veegt met een vijgenblad het stof van enkele prachtige mozaïeken, en tekent via een spiegeltje met een lichtstraal een bevend spoor op de metershoge muren van de ingestorte basiliek : oud-christelijke, Byzantijnse en Koptische kruisen, hij weet ze één voor één te vinden. Voor Aziz maakt het allemaal niet uit : Grieks-orthodoxen, Druzen, katholieken, moslims, al die kibbelende godsvrucht zal hem een zorg wezen. Het is de baksjisj (fooi) die telt, en Aziz verkoopt in zijn wachthokje met evenveel plezier paternosters als islamitische gebedssnoeren.

Op de naakte wegen van het noorden naar de oudste ruïnes waken slechtgeschoren milities van president Al Assad. Melancholische moordenaars, die wat rondhangen bij een groezelige controlepost langs de weg, de kalasjnikov losjes over de schouder. Toeristen zijn niet de moeite waard om hun trik-trak-spel te onderbreken. In dit levenloze landschap reikt de zwijgzame woestijn tot ver voorbij Mekka naar de Indische Oceaan en de Rode Zee. Hier en daar in een hoekje van deze ongerepte natuur heeft de mens een stukje weggeschraapt en enkele zaadjes geplant.

Meer dan drieduizend jaar geleden floreerden hier de Hettieten, de Filistijnen, de Israëlieten, de Assyriërs en de Babyloniërs. Kriskras in het land en zijn musea liggen de scherven van deze beschavingen : donkere beelden van goden en heersers ooit aanbeden en gevreesd, nu naamloos en vergeten. Langs de valleien van Orentes en Eufraat, langs de oasen en de steppen en langs monotone asfaltroutes vindt de aandachtige reiziger de puzzelstukjes van onze geschiedenis. Ze zijn willekeurig rondgestrooid tot in Doura Europos en Mari, de ruïnes van een vijfduizend jaar oude stad, met een reusachtig koninklijk paleis in het midden van het niets. Sinds hier de eerste steden groeiden en weer werden weggevaagd, is er al veel water en te veel bloed door de Orentes en de Eufraat gevloeid : wat de ene bezit, wil de andere hebben.

Met de wijzers van de klok mee (vanaf links boven) : de Omajadenmoskee in Damascus ; vrouwen in de wijngaard van aartsvader Noë ; de Omajadenmoskee met het graf van Johannes de Doper ; Al Assad, de eeuwig jonge redder en gids der natie, alomtegenwoordig in he

In Aleppo ligt de grootste en waarschijnlijk ook mooiste bazar ter wereld : een twaalf kilometer lange pelgrimstocht der zinnen langs kruideniers, ketellappers, wevers, goudsmeden, Turkse baden, koperbewerkers, tapijtenverkopers (foto), bakkers, theeschenk

Tussen de kurkdroge heuvels van Qalaat Samaan slingert een eeuwenoud pelgrimspad naar de ruïne van de basiliek van de heilige Simeon, die 37 jaar op zijn zuil doorbracht, achttien meter boven de grond.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content