Susana Baca doet meer dan prachtig zingen en latin vibes rondstrooien. Ze maakt in het politiek geteisterde Peru de zwarte minderheid bewust van haar roots. Zonder haar was een hele traditie verloren gegaan.

De grote charme van latin is de opgewektheid. Maar af en toe staat er een artiest op die de feestelijke vibes een diepere dimensie geeft. We denken dan aan de Argentijnse Mercedes Sosa of de recentere openbaring Susana Baca. Zuiderse platen zijn zelden zo poëtisch en fijngevoelig als Baca’s nieuwste cd Eco De Sombras, een bitterzoete schets van het leven in haar land Peru, die de schoonheid ervan bezingt maar tegelijk de lelijkheid niet verdoezelt.

De Peruviaanse muziek gaat al een tijd gebukt onder een slecht imago. Je hebt enerzijds de plat commerciële dansdreunen van de technocumbia, anderzijds de onze steden overspoelende eenheidsworst van in poncho gehulde indianen uit het Andesgebergte met stereotiepe panfluitklanken. Loodrecht op die goedkope folklore staat de ernstige research die Susana Baca voert om de rijkdom van de Afro-Peruviaanse muziek in ere te herstellen. Bij haar album Del Fuego y Del Agua uit ’92 zat een boek van 120 pagina’s met een schat aan informatie over de roots van de ritmen in haar land. Ze vond de laatste sporen van de oude muziek van de zwarte gemeenschap in kleine steden als El Carmen en Trujillo, en ziet het als haar levenswerk om die niet verloren te laten gaan.

“Er zaten elementen in die me bekend in de oren klonken, maar de manier waarop ze samen werden gezet, had ik nooit eerder gehoord”, zegt ex- Talking Heads-brein David Byrne over de kennismaking met de liedjes van Susana Baca. Op Eco De Sombras hoor je polyritmen die subtiel, laag per laag, werden opgebouwd. Het percussie-instrument dat daarbij een sleutelrol vervult, is de cajon, een eenvoudige, houten doos. De gitaren op de plaat neigen naar flamenco, de harmonieën leunen aan bij de bossa nova. De heldere jazzfrasering van Baca zelf keek ze naar eigen zeggen af van haar “moeders” Ella Fitzgerald, Billie Holiday en Sarah Vaughan.

Net als de Kaapverdische Cesaria Evora moest de Peruviaanse diva tot middelbare leeftijd wachten om wereldwijde erkenning te krijgen. Sinds ze tekende bij Luaka Bop, het platenlabel van David Byrne, koestert haar entourage grote verwachtingen. Zelf blijft ze daar, wellicht door haar leeftijd, nuchter onder. Al is ze goedlachs en geniet ze zichtbaar van de aandacht. Baca prijst zichzelf gelukkig dat ze nu nog van het zoete succes kan proeven, want ze beseft dat het erger kon. Ze is bij haar onderzoek langs de Peruviaanse kust op genoeg waardevolle artiesten gebotst die uit het collectieve geheugen zijn gewist. “Elke streek heeft zijn eigen Ibrahim Ferrer. Niemand hoort van hen, tot de dag dat ze sterven.”

De ontdekking van Baca berust op een toeval. Had David Byrne tijdens een Spaanse les geen video van een optreden van haar gezien, dan was ze buiten Peru wellicht onbekend gebleven. Byrne had haar al een titelloos debuutalbum laten opnemen voor hij het ambitieuze plan opvatte om haar voor Eco De Sombras te linken aan de gerenommeerde producer Craig Street, bekend om zijn werk met Cassandra Wilson, k.d. lang en Me’shell Ndegéocello.

“Ik had Craig twee jaar eerder al ontmoet, toen hij met Jimmy Scott en Cassandra Wilson samenwerkte”, zegt Susana Baca. “Toen ik mijn eerste album voor Luaka Bop mixte, las ik in een krant een artikel over hem. Ik weet nog goed dat ik toen dacht: wat zou het mooi zijn om ooit met zo’n producer de studio in te gaan. Het was een onuitgesproken wens. Op een dag belde David me op. Hij zei: ‘Ik zou graag Craig Street bij de volgende plaat betrekken.’ Ik moest geen twee keer nadenken.

Craig kwam me eerst in Peru opzoeken. Hij woonde in Lima een concert van me bij en vond het verschil tussen de show en de Susana Baca-cd frappant. Hij wou me niet uit Peru weghalen, dacht dat ik het best in mijn eigen biotoop zou functioneren. Hij zocht een studio in de buurt, maar vond er geen enkele die hem aanstond. Op een avond zaten we in mijn huiskamer – hij logeerde toen bij mij -, hij keek eens goed rond en zei: ‘Laat het ons hier doen.’ Craig wilde overal microfoons opstellen: in de gang, in de keuken en in de slaapkamer. Hij voelde aan dat ik die vertrouwde omgeving nodig had. Studio’s zijn me te onpersoonlijk. Ze maken me nerveus. Thuis opnemen beviel me zo erg dat ik voor de volgende plaat hetzelfde procédé wil volgen.”

Street stelde voor om voor de plaat extra muzikanten uit New York in te huren, zoals Greg Cohen en Marc Ribot (beiden maatjes van Tom Waits) en jazztoetsenman John Medeski. Die Amerikanen zouden voor een extra kunnen zorgen, zo redeneerde de producer. Maar Baca geeft toe dat ze in eerste instantie haar twijfels had.

“Toen Craig de demo’s had gehoord, vroeg hij of hij ze mocht doorgeven aan een aantal muzikanten uit New York. Hij speelde met het idee om hen in een later stadium te laten participeren. Ik reageerde eerst terughoudend. Ik vreesde dat ze aan de essentie zouden raken. Craig drukte me op het hart dat de musici die hij in gedachten had genoeg openstonden om de opdracht tot een goed einde te brengen. Ik moest toegeven dat het voorstel me wel prikkelde. Ik hou van experimenten. Nadat we, met m’n eigen groep, het basismateriaal bij mij thuis in Chorrillos op band hadden gezet, ging ik mee naar New York. Sommige partijen die de Amerikaanse sessiemuzikanten speelden, vond ik oké, andere niet. In het begin zag ik dat Marc Ribot wat problemen had om zich aan de Afro-Peruviaanse ritmen aan te passen. Tot ik op de muziek begon te dansen. Dat hielp. Plots had hij de kadans beet. Ik kon de spirit van die gasten wel appreciëren. Ze waren integer en hebben de muziek toch extra kleur gegeven. Er was een interessante wisselwerking. We hebben trouwens nog samen opgetreden in New York. Twee shows op één avond. Er kwam zoveel publiek op af dat we twee keer na elkaar speelden. Ik hoop dat we ooit eens met die bezetting naar Europa kunnen komen.

Ik vind het wel vervelend dat de meeste persartikelen Marc Ribot en John Medeski aanhalen en m’n eigen groep over het hoofd zien. Dat is niet fair tegenover hen. Terwijl zij de nummers toch mee gecreëerd hebben. Er zitten jonge kerels in mijn orkest, maar ook ervaren muzikanten die al twintig jaar aan mijn zijde staan. Zij bepalen de sound. Ik denk dat je kunt horen dat we een soort familieband hebben. Zij volgen mij intuïtief. Ik schrijf nooit partijen uit. Ik herinner mij dat Greg Cohen, bij de start van de opnamen in New York, een partituur voor z’n neus had. Plots keek hij op. Hij luisterde naar de muziek en duwde de partituur weg. Hij speelde spontaan wat in hem opkwam en bij de muziek paste, en zo hoort het ook.”

Baca was in het begin van haar loopbaan de beschermelinge van Chabuca Granda, een van de grote figuren van de latinmuziek. Zij gaf haar gedoodverfde opvolgster de eerste kans om op een professionele manier op te nemen. Toen Granda in ’83 stierf, kwam Baca alleen te staan en was geen enkele grote platenfirma in Peru nog in haar geïnteresseerd. Daarom besloot ze een eigen label te stichten: Pregon. Baca bracht in de jaren tachtig en negentig zelf haar cassettes uit. Dat bood haar een artistieke onafhankelijkheid en vrijheid waaraan ze verknocht raakte. Het is ironisch: vroeger ving ze nog bot bij de mainstream muziekindustrie van Peru, en nu ze bij Luaka Bop zit, geniet ze internationale bijval. De zoete wraak.

“De plaatselijke platenfirma’s vonden wat ik deed acommercieel. Ze verklaarden me gek. Wie haalde het nu in zijn hoofd om poëzie te gaan zingen! Zoiets kreeg je in hun ogen nooit verkocht. Het grappige is dat net een gedicht, Maria Lando met name, voor mijn doorbraak heeft gezorgd. Dat was het liedje dat David Byrne overtuigde. Ik zong het al twaalf jaar. Het moet die Peruviaanse platenjongens wel steken. Ik geniet zelfs vandaag niet de volle steun van het establishment in mijn land. Al kom ik in Peru weinig in de media, de mensen kennen me toch. Ze klampen me op straat aan. Ze beseffen dat ik me hard voor de Afro-Peruaanse cultuur inzet. Dat mijn muziek de wereld rondreist, betekent dat onze cultuur het respect krijgt die ze verdient. Mijn succes in het buitenland kan alleen gunstige gevolgen hebben voor Peru.”

Het engagement van Baca is inderdaad groot. Ze gaf destijds haar leraarscarrière op voor haar muzikale missie.

“Ik verdiende vier jaar lang mijn kost als leerkracht. Nadien heb ik nog een tijdje danslessen gegeven aan kinderen. Omdat ik steeds vaker moest optreden, werd de combinatie onhoudbaar. Ik was verplicht om een keuze te maken.” Makkelijk was dat niet. Het is een harde dobber om in Peru te leven van de muziek. Om die reden repeteert Baca ook steevast ’s morgens vroeg met haar groep. Zodat de muzikanten nadien nog tijd hebben om andere jobs aan te nemen. “Na afloop van de repetitie haasten ze zich naar de volgende opdracht. Omdat ze tot de allerbeste muzikanten van Peru behoren, zijn ze veel gevraagd. Ze begeleiden ook andere artiesten en spelen om den brode op salsafeesten. Alleen op die manier kunnen ze overleven.”

Als kind was Baca jaloers op haar klasgenootjes van indiaanse origine. Wanneer die iets meer te weten wilden komen over hun afkomst, moesten ze maar de boeken over de inca’s inkijken. Zij kon nergens iets terugvinden van haar zwarte voorouders. De vraag “waar kom ik vandaan?” stuwt haar al jaren vooruit. Samen met haar echtgenoot Ricardo Pereira riep ze in ’92 het Instituto Negro Continuo in Lima in het leven, een databank van haar research naar de geschiedenis. Jonge muzikanten kunnen er de banden met hun roots nauwer aanhalen. Waarom was de Afro-Peruviaanse bevolking, vóór Baca in actie schoot, stilaan op weg om haar muzikaal erfgoed te vergeten?

“Toen ik bij oudere mensen peilde naar de oorsprong van bepaalde liedjes, reageerden ze afwijzend. Ik reet oude wonden weer open, want die liedjes dateerden uit de tijd dat ze nog slaven waren. Ze hadden die muziek verdrongen en de pijnlijke herinneringen die eraan vasthingen. Niets in hun leven mocht nog naar die hachelijke tijden verwijzen.”

Aan de noordelijke kust van Peru ontdekte Baca een 95-jarige man. Hij was de laatste muzikant die ritmen kon kloppen op de pompoen. Baca nam haar twee percussionisten mee naar zijn huis, zodat hij het hen kon leren. “Ik hoorde dat zijn buurjongens met latinmuziek bezig waren, maar ze kenden de pompoen niet eens als instrument. Kun je je dat voorstellen? Er woonde iemand naast hen waar ze zoveel van konden opsteken. Was die man gestorven voor wij hem ontdekt hadden, dan was ook die traditie verloren gegaan. Mensen weten niet meer wat er naast hun deur gebeurt.”

Tegenwoordig kunnen de Afro-Peruvianen het weer appreciëren dat Baca oude slavenliedjes zingt. De zwarte slaven hebben zoveel afgezien, maar hun spirit bleef intact. De verbale overlevering waarmee ze hun trots wisten te behouden, mag niet stoppen. “De zwarte Peruvianen begrijpen ook dat het mij om meer dan alleen de muziek te doen is, dat ik de ideologie er niet los van kan zien. Ze zijn er fier op dat een stukje van de Afro-Peruviaanse cultuur op deze manier verderleeft. De hartverwarmende reacties van ouderen toen ik op tv de pompoen als percussie-instrument demonstreerde, daar doe ik het voor. Ze herontdekken hun jeugd. De interesse van de Afro-Peruviaanse gemeenschap in hun achtergrond groeit. Dat doet me plezier.”

Latin is op dit ogenblik, ook bij blanken, heel populair. Wat is volgens Baca de aantrekkingskracht van de zuiderse muziek?

“Als je Buena Vista Social Club ziet, voel je hun oprechtheid. Ze menen wat ze zingen. Hun sereniteit schudt de mensen wakker. Het is een goede zaak dat de Cubaanse muzikanten nu kansen krijgen waar ze vroeger enkel van konden dromen, maar het is spijtig dat de revolutionaire artiesten uit de jaren zestig en zeventig, die veel voor mijn ontwikkeling hebben betekend, vandaag niet gehoord worden. De menselijke dimensie van de liedjes van Silvio Rodriguez en Pablo Milanés was nochtans belangrijker dan de politieke. Ik ben er nog altijd dol op. Die muziek heeft iets tijdloos, ik denk dat er nog steeds een publiek voor zou zijn.”

Het rommelt in het politieke huishouden van Peru. Nu de werkloosheid weer stijgt, krijgt president Fujimori felle tegenwind, zeker sinds hij ervan beschuldigd werd de recente verkiezingsuitslagen te hebben gemanipuleerd. Toch is Baca ervan overtuigd dat het land snel weer uit het slop geraakt.

“Ik ben optimistisch. De toekomst oogt positief. De burgers zijn in actie gekomen, dat is al veel. Ze realiseren zich dat machtswellust niet deugt. De jongeren beseffen maar al te goed dat de dingen anders aangepakt moeten worden. We moeten Fujimori er eigenlijk dankbaar voor zijn dat hij er zo’n knoeiboel van heeft gemaakt. Hij laat iedereen zien hoe het vooral niet moet. Dankzij hem zijn we ook van de terreur van het Lichtend Pad bevrijd. Ten tijde van de verkiezingscrisis was ik in Amerika op tournee. Ik kon de toestand als een buitenstaander observeren. Daardoor was het eenvoudiger om het van de positieve kant te bekijken. De tijd is duidelijk rijp voor verandering.”

Baca gelooft niet dat oppositieleider Alejandro Toledo en zijn Pools-Belgische vrouw Eliane Karp de redders van de natie zijn. “Toledo kan ongetwijfeld een rol van belang spelen bij de constructie van een nieuwe regering, want op economisch vlak lijkt hij me heel bekwaam, maar ik zie geen president in hem.”

Susana Baca, Eco De Sombras (Luaka Bop/Virgin). Susana Baca treedt op 24 oktober op in het Koninklijk Circus in Brussel (kaarten: Tel. 02-218 20 15).

Peter Van Dyck / Foto Guy Kokken

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content