“Kunst kan de wereld niet redden,” zegt Georges Vercheval, “maar het kan geen kwaad om het te proberen.” De Waalse fotograaf verzette bakens als oprichter en eerste directeur van het Musée de la Photographie in Charleroi. De instelling viert dit jaar haar 25ste verjaardag.

Charleroi is een metafoor voor alle kwalen van de moderne stad”, schreef Paul Magnette dit voorjaar in De Standaard. Jezelf outen als Carolo is als het opbiechten van een schandelijke ziekte, stelde de minister van Overheids- bedrijven. Geen overdrijving, want de hoofdstad van le Pays Noir is van Nederland tot de Verenigde Staten synoniem met industrieel verval, armoede en zware misdaad. Om maar te zwijgen van de politieke schandalen.

“De clichés doen pijn,” zegt Georges Vercheval, “maar ook mijn hart bloedt als ik zie hoe de stad eraan toe is. De sluiting van de steenkoolmijnen in de jaren zestig en het vertrek van staal- en glasindustrie hebben veel sociale ellende gecreëerd. Die is niet verdwenen met de technologische spitsbedrijven die later gekomen zijn. Zulke ondernemingen zoeken hooggekwalificeerde werknemers, en die gaan liever elders wonen.”

Als fotograaf, cultureel militant en voorvechter van het Musée de la Photographie was de nu 77-jarige Vercheval nooit mals voor de mismeestering van zijn stad. Zo ergert hij zich nog steeds aan het lot van het lokale Musée des Beaux-Arts : na een jarenlange verbanning naar de tweede verdieping van het stadhuis werd het nu ondergebracht in het Palais des Beaux-Arts, dat zelf geen activiteiten meer organiseert. “Nagenoeg alle nodige faciliteiten ontbreken er, een zwaardere straf voor een waardevolle collectie is haast onmogelijk.”

Toch is Charleroi niet het rampgebied waarvoor het versleten wordt, benadrukt Vercheval. “In 2000 verscheen in een voormalig paleis van de Wereldtentoonstelling van 1911 het centrum voor hedendaagse kunst B.P.S. 22, en een oude paardenrijschool van de rijkswacht is nu een choreografiecentrum van Charleroi-Danses. Bovendien zijn er initiatieven als Le Vecteur en Rockerill, cultuurcentra die jongeren hoop op beterschap verschaffen. Heel wat mensen ondernemen actie om de stad uit het moeras te trekken.”

Duivel-doet-al

Vercheval is al langer een spilfiguur van die culturele heropstanding van Charleroi. Als gepassioneerde fotograaf en docent fotografie koesterde hij in de jaren zeventig al plannen voor een museum, een levensdroom die in 1987 in vervulling ging. “Voor mij gingen het culturele en het sociale altijd samen, en fotografie is een moeilijke stad als Charleroi op het lijf geschreven”, zegt Vercheval. “Het is een laagdrempelige kunstvorm die een ruim publiek aanspreekt, ook mensen die anders nooit een museum bezoeken.”

Zijn eerste initiatief was de oprichting van de culturele vereniging Photografie Ouverte in 1978, gevolgd door een internationale triënnale voor fotografie, twee jaar later. “Een succesvolle formule die ik leerde kennen als werkstudent in Zwitserland”, legt Vercheval uit. “Het evenement trok niet alleen veel bezoekers, maar leidde ook tot enkele aankopen van foto’s door de Franse Gemeenschap. Zo konden we de overheid warm maken voor een echt museum.”

Een nieuwe aanzet daartoe volgde in 1981, met de opening van een bescheiden galerie in het centrum van Charleroi. Vercheval en een handvol medewerkers in nepstatuten organiseerden er in zes jaar tijd maar liefst zestig tentoonstellingen. “Ze liepen nooit lang en dus hadden mensen altijd een reden om terug te keren. Zo bouwden we een vast publiek op nog voor we een museum hadden.”

Zes jaar later vond het Musée de la Photographie zijn definitieve onderkomen in een leegstaand karmelietessenklooster in Mont-sur-Marchienne, een volkse, nog altijd wat troosteloze voorstad van Charleroi. Vercheval was tot 2000 niet alleen directeur van het huis, maar ook de duivel-doet-al die bij de politici en sponsors om centen bedelde, tentoonstellingen bedacht, boeken samenstelde en af en toe de verfborstel hanteerde.

“Het klooster was toentertijd zwaar vervallen en niet geschikt om een museum te huisvesten. De eerste jaren moesten we stelselmatig een nieuwe vleugel of verdieping veroveren. De Franse Gemeenschap financierde immers alleen de aankoop van het gebouw en een kleine werkingssubsidie, terwijl het Waalse Gewest de aanwerving van achttien medewerkers mogelijk maakte. Dat leek ons destijds al een mirakel. Dat we het complex zelf gebruiksklaar moesten maken, dat namen we er graag bij. Het personeel moest van alle markten thuis zijn, en dat is nog niet veranderd. Bij gebrek aan een conciërge hokten ik en mijn vrouw de eerste maanden trouwens in een geïmproviseerde slaapkamer – zo konden ze ons niet meteen op straat zetten. Zonder Jeanne was het museum er ook niet gekomen. Achter de schermen was zij de echte manager van het huis.”

Behendigheid

Zelf schuimde de voormalige museumdirecteur internationale fotografiefestivals af, waar hij contacten met andere fotografen legde. Zijn onstuitbare enthousiasme – nog altijd, want Vercheval bleef lid van de bestuursraad – verklaart mee hoe het museum aan zijn indrukwekkende collectie van drie miljoen negatieven en tachtigduizend foto’s kwam. Veel werk van Waalse en Belgische fotografen, maar ook zeldzame afdrukken uit de beginperiode van het medium, naast nagenoeg alle grote namen uit de moderne en hedendaagse fotografie.

“Foto’s van bekende fotografen waren in de jaren zeventig en tachtig nog een stuk goedkoper dan nu het geval is,” zegt Vercheval, “maar ook dan was ons aankoopbudget beperkt. Gelukkig konden we rekenen op de sympathie van veel grote fotografen, ook al omdat ik hun taal sprak. Ik was geen ambtenaar, maar een fotograaf die zelf ook schenkingen deed. Zo durfde ik al eens om een geste te vragen. Maar ons grootste geluk was toch de generositeit van fotografen die in ons museum geloofden. Zo kocht ik ooit drie foto’s van Larry Fink, een Amerikaan die hier tentoonstelde. We sloten de deal, en prompt deed hij me zeventien andere foto’s cadeau.”

Ook politieke behendigheid kwam al eens van pas, glimlacht Vercheval. “Ik had altijd goede contacten met het FotoMuseum in Antwerpen, dat toen ook een volwaardig onderkomen zocht. Weet je wat ze in Antwerpen allemaal van plan zijn, vertelde ik de Waalse minister van Cultuur. De collega’s in Antwerpen bewerkten intussen zijn Vlaamse collega, en zo kreeg ieder zijn zin.”

Genres combineren

Als fotograaf maakte Vercheval nooit een geheim van zijn sterke verbondenheid met zijn geboortestreek. Zo documenteerde hij uitvoerig het woeste landschap van de Borinage en de afbraak van enkele mijnterrils in Charleroi vanaf de jaren zestig. “Bedrijven ruimden de terrils om kolen te recupereren, iets waarvoor de overheid ze subsidieerde. Zo passeerden ze twee keer langs de kassa. Alleen ‘vergaten’ die bedrijven om de bodem te saneren en om de wegen te herstellen die hun vrachtwagen ondertussen vernietigd hadden. Bovendien beschermden de terrils de omwonenden voor het stof dat de naburige staalbedrijven verspreidden. Een schoolvoorbeeld van hoe het niet moet.”

Hij maakte er bewust bekoorlijke beelden van, zegt Vercheval. “Sterke foto’s kunnen een sociale boodschap kracht bijzetten. Denk aan de beelden van Sebastião Salgado van de droogte en hongersnood in Ethiopië in de jaren tachtig. Die deden destijds wonderen voor Artsen Zonder Grenzen. Kunstcritici vonden dat je miserie niet mag esthetiseren, maar dat is onzin. Sterke beelden trekken de aandacht, zwakke beelden niet.”

Toch nuanceert hij de geëngageerde opstelling waarom het fotografiemuseum bekendstaat. “Heel wat politici vonden destijds dat het een museum voor sociale fotografie moest zijn. Maar de kracht van zowel onze vaste collectie als de tijdelijke expo’s schuilt net in de combinatie van verschillende genres : historische naast eigentijdse fotografie, sociaal getinte onderwerpen naast artistieke en zelfs ludieke zaken. Anders trek je enkel ingewijden aan, en zo kunnen bezoekers zelf dingen ontdekken. Gelukkig zet huidig directeur Xavier Canonne die traditie voort.”

Cultureel blazoen

Het was ook onder leiding van Verchevals opvolger dat het museum zijn huidige vorm kreeg. Het Brusselse architectenbureau L’Escaut voorzag het bakstenen klooster van een nieuwe, deels op hoge poten steunende vleugel in hout, glas en aluminium, waardoor de tentoonstellingsruimte nu 2200 m² bedraagt. De spectaculaire uitbreiding schonk de bezoekers onder meer een museumpark, een bibliotheek, een boetiek en een museumcafé, maar doet geen afbreuk aan de beslotenheid van het oorspronkelijke complex. De kostprijs, meer dan vijf miljoen euro, werd gedragen door de Franse Gemeenschap en het Europese fonds Feder.

Het signaal kon moeilijk overschat worden, want de ingreep maakte van het fotografiemuseum meteen een van de grootste van Europa. “De beloofde metrolijn is er helaas nooit gekomen”, zegt Vercheval, “maar we moeten realistisch zijn. In het centrum was een complex van deze omvang onmogelijk. De vele bezoekers uit Vlaanderen en het buitenland, bijna de helft van het totaal ( ruim 53. 000 in 2011) tonen aan dat mensen ons weten te vinden. Niemand belandt hier per toeval.” Zowel de teksten als het onthaal in het museum zijn trouwens perfect twee- of drietalig.

Het is haast moeilijker om Carolo’s uit het centrum te lokken, bekent Vercheval. “Er zijn nog altijd mensen die het museum ontdekken bij een opendeurdag, en dan pas beseffen dat dit ook Charleroi is. Het zou een bron van trots moeten zijn, maar de economische context maakt de aandacht voor culturele initiatieven er niet groter op. De Carolo’s zijn warm en genereus, maar de werkloosheid en de armoede laten sporen na. Wanhoop neemt dan snel de overhand.”

De voormalige museumdirecteur hoopt vurig dat het opgepoetste culturele blazoen weldra een einde maakt aan de braindrain in de regio. “Charleroi wordt stilaan weer aantrekkelijk voor hoogopgeleide jongeren, maar de politiek heeft enorme fouten gemaakt. Bij de splitsing van de Leuvense universiteit begon men bijvoorbeeld liever van nul in Louvain-la-Neuve, dan hier een universiteit op te richten. De sterke arbeidersbeweging in de mijnstreek en de studenten moesten maar eens de handen in elkaar slaan, vreesde men. Toch ben ik optimistisch, als je ziet van waar we komen. Kunst kan de wereld niet redden, maar het kan geen kwaad om het te proberen.”

Fotografiemuseum, avenue Paul Pastur 11, 6032 Charleroi, 071 43 58 10, www.museephoto.be

Door Wim Denolf – Foto’s Geraldine Van Wessem

“Fotografie is een laagdrempelige kunstvorm, ze spreekt ook mensen aan die anders nooit een museum bezoeken”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content