Rockmuziek, mode en Warhol: het simpele, nooit ziekmakende dieet waarop ontwerper Stephen Sprouse leeft. In de jaren tachtig maakte hij naam maar geen fortuin. Na de zoveelste valse start is hij terug. Zijn stijl is onveranderd: aan het allerbeste torn je niet.

Het is zijn eigen schuld dat hij nog steeds geen wereldster is. Stephen Sprouse is vrij naïef als het op zakendoen aankomt, en dat is nog zacht uitgedrukt. In ’95, twaalf jaar na zijn eerste collectie, biechtte hij aan The New York Times op dat hij er pas toen was achter gekomen dat je als modeontwerper beter met fabrikanten en distributeurs kunt werken, tenminste als je enigszins vooruit wil. Voorheen, zo vertelde Sprouse, dacht hij dat hij alles zelf hoorde te doen.

Zijn al even alarmerende zin voor boekhouding zorgde ervoor dat zijn modehuis tot tweemaal toe failliet ging en latere deals met Bergdorf Goodman (in ’92) en Barneys New York (in ’95) al na één collectie in het water vielen. De cirkel lijkt evenwel doorbroken nu Staff International, het gereputeerde, Italiaanse concern dat ook de productie overziet voor Margiela, Westwood en Missoni, hem onder de vleugels heeft genomen.

Stephen Sprouse gets his 15 minutes – again” blokletterde The New York Post cynisch na het zien van zijn comebackdefilé, eind vorig jaar. Niettemin sloot de hippe New Yorkse sien hun almaar verloren lopende zoon terug in de armen: applaus (en bestellingen) alom van vrienden en bewonderaars als zanger Iggy Pop, schrijfster Tama Janovitz, model Verushka, en Lili Taylor, de actrice die onlangs nog Valerie Solanas, het zwarte schaap uit de Warhol-stal, op het zilveren doek uitbeeldde.

Aan fans heeft het hem nooit ontbroken, vooral dan in kennerskringen; de algemene consensus, zowel bij de machtige moderedactrices als bij zijn trouwe klanten, luidt dat Sprouse één van de belangrijkste en invloedrijke talenten van de afgelopen twintig jaar betekent, een stelling die hij tot dusver nog niet heeft weten hard te maken met evenredige verkoopcijfers. Zijn dobberende carrière en zijn op alles haaks staande mode maakten van hem wel een bonafide cultfiguur, een status die hij zich waarschijnlijk welwillend laat gevallen. Je kan het een rechtvaardige speling van het lot noemen dat iemand die zich laat inspireren door universele obscuriteiten en subculturen in precies dezelfde hokjes belandt.

Het universum van Stephen Sprouse draait om een as van punkgroepen, rockparafernalia, glimmende technologie, primitieve grafiek en felle kleuren; een oefening in moderne geschiedenis, van Jackie Kennedy en Rudi Gernreich over Johnny Rotten en Johnny Thunders tot Nike en NASA, zijn huidige dada’s. Waar vele collega-ontwerpers soortgelijke voorbeelden het liefst onherkenbaar verwerken, sorteert Sprouse in cliché, schijnbaar letterlijke kopies, op het eerste gezicht oppervlakkige interpretaties. Bij hem geen dubbele bodems, geen valse spiegels: wat je ziet is wat je krijgt, simpel, direct en herkenbaar. Een dergelijke benadering draait maar al te vaak uit op een zelfondertekende doodsbrief, maar bij Sprouse werkt het net omgekeerd, alsof hij die ene definitieve toets toevoegt aan iets waarvan je dacht dat het volmaakt was. Net als Andy Warhol, zijn tienerheld en later persoonlijke vriend en mentor. Een bepaald je ne sais quoi zorgt ervoor dat een doodgewoon Sprouse-jasje met veiligheidsspelden even opwindend is als ieders eerste popconcert, hoewel je het zou kunnen verklaren als het resultaat van zijn inlevingsvermogen, intelligentie en het juiste, alle overbodigheden eliminerend oog voor detail.

Aan Sprouse kan je heel wat technische vernieuwingen binnen de modewereld toedichten (zijn veelvuldig gebruik van fluokleuren, zijn fotoprints maar ook zilveren leder, velcrosluitingen, namaakbont in stro en jasjes met echte kogelgaten), maar het is vooral de uitstraling en energie van zijn kleren die telt. Very Sprouse is met de jaren een geijkte stopzin geworden onder insiders en modejournalisten, een term om alles wat er technoscherp en rockglamoureus uitziet te omschrijven.

De uitdrukking slaat ook op zijn authentieke spirit: Stephen Sprouse leeft zijn mode, en zijn kleren vertellen over zijn leven, hoewel hij daar in de dagelijkse realiteit weinig over kwijtwil. Hij is een man van vele flamboyante collecties maar van weinig woorden. Zijn kleuren schreeuwen, maar zelf fluistert hij; zijn bedrukkingen schieten door elkaar heen, terwijl hij het tijdens ons interview meestal houdt op een “ja” en een “neen”.

De nu 44-jarige ontwerper is legendarisch verlegen en teruggetrokken; zelfs Andy Warhol, zelf een sfinx met een polaroidcamera, noteerde indertijd in zijn dagboeken dat het zo moeilijk was met hem een gesprek te voeren. Over zijn manier van werken laat Sprouse niets los, behalve dat hij enkel het advies van zijn beste vrienden in acht wil nemen. En de zakelijke strubbelingen uit het verleden worden ook onder tafel geveegd. “Ik heb al op jonge leeftijd geleerd nooit op te geven”, klinkt het kortweg.

Stephen Sprouse groeide op in Columbus, Indiana. Als kind al verzon hij volledige collecties in zijn hoofd en tekende hij tot zijn viltstiften uitgedroogd waren. Voetbal spelen, zoals zijn broer deed, zinde hem niet zo. Hij wou liever architect worden, of modeontwerper, of kunstenaar. Op zijn twaalfde reisde hij voor het eerst naar New York, met zijn vader, een welgestelde fabrikant. Die nam hem mee naar de ateliers van Bill Blass en Norman Norell, de eerste echte ontwerpers die de jonge Stephen in levende lijve ontmoette.

Tijdens high school begon hij gekalkte reproducties van zwartwitfoto’s te schilderen, naar zijn voorbeelden Frank Stella en vooral Andy Warhol. Buiten en binnen de klaslokalen heerste de hippielook, maar Sprouse droeg in de eerste helft van de jaren zeventig z’n haren gemillimeterd kort boven een net pak en een zwarte das.

Na zijn zeventiende verjaardag verhuisde hij naar The Big Apple en werkte twee jaar als assistent van Halston. Hij woonde er één hoog onder David Johansen van The New York Dolls; andere huurders van zijn appartementsgebouw waren de kunstenaar Chuck Price en Debbie Harry, later de zangeres van Blondie maar in die tijd nog gewoon een dienster in een hamburgertent. Voor haar maakte Sprouse mini-jurken in chiffon, versierd met eenvoudige bedrukkingen van televisiebeelden. Toen Blondie uiteindelijk de hitparades bereikte, verzon hij ook haast alle outfits waarmee Harry op het podium verscheen, van eenvoudige T-shirts met een rits als halsuitsnijding tot een jurk met een zoom volgenaaid met scheermesjes, die de punkdiva er weliswaar al na één optreden weer afhaalde omdat de scherpe randen haar panty’s aan flarden reten. De twee zijn sindsdien onafscheidelijke maatjes gebleven; Sprouse regisseerde in de jaren ’80, tussen twee faillissementen in videoclips voor haar en ontwierp de platenhoezen van haar soloplaten.

Een andere vriendschap die de designer in zijn tienerjaren smeedde, was die met Steven Meisel, nu ’s werelds belangrijkste modefotograaf. Als een Siamese tweeling, werkeloos maar met de wildste dromen schuimden ze het New Yorkse nachtleven af: op de eerste rij tijdens optredens van Richard Hell in de befaamde club CBGB’s, of quasi ongeïnteresseerd weggedoken in een hoek op een mondain feestje, allebei met een zwarte zonnebril, laaggetrokken lederen pet en lang, zwartgeverfd piekhaar, een look die geen van beiden sindsdien heeft afgelegd. Ze deelden dezelfde passies, kervende rock en tegelijk glanzende glamour, rebellie maar ook metier. Meisel vertaalde het in een nog steeds geldende signatuurstijl van gestileerde modeprenten voor zowat elk groot vakblad en dito reclamecampagne, terwijl Sprouse van zich liet spreken met zijn eerste volledige collectie, in ’83, een van zijn kant achteloze gooi naar roem die in een vingerknip aansloeg.

Hij was een ontdekking in de ware zin van het woord: financiers, sponsors, persmensen én klanten stroomden toe vanaf het moment dat zijn eerste mannequin haar hooggehakte voet op de catwalk zette. Sprouse pakte uit met mini’s in elektrisch groen en oranje, oogverblindende fluo’s en duizenden pailletten, helle Schotse ruiten en T-jurken, grafitti-achtig volgekrabbeld met flarden liedjesteksten en gebeden. Het spraakmakende defilé vond plaats in de megadiscotheek The Ritz, een grote simulatie van een rockconcert, met keiharde muziek, torens videoschermen en benige, androgyne modellen die wars en dwars over het podium stormden.

De toon was gezet: zijn mengeling van sixties-vormen met eighties-streetchic bezorgde hem de voorpagina van de Amerikaanse Vogue en zijn naam kreeg meteen een mythische bijklank, althans in New York. Zijn mode bleek een perfecte weerspiegeling van zijn stad, waar jonge yuppen in maatpak onder dezelfde neonreclames als de straatarme breakdancers snelden. “Stephen Sprouse was VIP-magie”, schreef journalist Michael Musto in zijn roddelkroniek annex boek Downtown, uit ’85. “Als je tegen één of andere strenge portier loog dat je afgedragen, tweedehands jasje een echte Sprouse was, gingen alle deuren voor je open. Ze smeekten je letterlijk binnen te komen.” Het succes duurde welgeteld twee jaar; tot de deurwaarder een domper op de lol kwam zetten.

In ’87 kwam er vers geld over de brug en Sprouse herlanceerde zichzelf met een drie verdiepingen tellende winkel, op elke etage een andere kledinglijn. Ruiten mannenpakken volgehangen met religieuze kruisen en kettingen, camouflageprints in zijn ondertussen vertrouwde day-glo’s (fluokleuren), en witte bontjassen waarop met een spuitbus God save America was geschreven. En ook mode-merchandise: goedkope juwelen, stickers en zelfs zijn eigen lijn lipstick.

Echt herinneren doet hij zich dat niet meer. “We verkochten een zwarte lippenstift…”, klinkt het nu. “Een zilveren… en een fluo-roze. Denk ik.”

Een seizoen later bracht hij zijn Hardcore ’88-collectie uit, voor verzamelaars en groupies nog steeds het ultieme Sprouse-statement: strakke, belijnde kleren, geïnspireerd op Axl Rose, volgedrukt met Amerikaanse vlaggen en punklogo’s. Het geheel was te zien in de verfilming van Slaves of New York, de sleutelroman van Tama Janovitz, waarin een zekere, immer in het zwart geklede Alfredo het nauwelijks verhuld alter-ego van de ontwerper bleek. Samen met wat pagina’s in oude magazines betekende de prent meteen het enige nog tastbare overblijfsel van z’n creatief hoogtepunt, want Sprouse ging niet veel later opnieuw over de kop en de muren van zijn shop werden overschilderd om terug dienst te doen als kantoorgebouw.

Gedesillusioneerd door de modesien probeerde hij vervolgens een voet tussen de deur van de kunstwereld te krijgen. Al sinds zijn jeugdjaren had Sprouse schilderen als zijn tweede roeping beschouwd; zijn exposities begin de jaren negentig bevatten dan ook vooral de vruchten van een anderhalf decennium lange arbeid. De immense zeefdrukken van een gekruisigde Iggy Pop of van Jim Morrison, verminkt door de op het doek aangebrachte krassen, kregen opnieuw applaus van de New Yorkse incrowd, terwijl critici en galeriehouders erg lauw reageerden op de harde popart van de modeontwerper.

Zijn kleren waren hun tijd vooruit gebleken, hoewel ze steeds het moment perfect hadden gereflecteerd, maar voor zijn kunstwerken had hij geen slechtere timing kunnen bedenken. De begrafenis van de jaren tachtig was immers volop aan de gang: popkoning Warhol was dood, plastic en polystyreen waren uit, en de marktwaarde van iconen als Kenny Scharf en Basquiat daalde zienderogen.

In het licht van de aanstormende realistische conceptuele kunst en mode werd Sprouse gewoonweg in de beeldengalerij van de eighties bijgezet, maar ontwerpers als Jean Colonna, Alexander McQueen, Anna Sui en zelfs Donatella Versace hadden, getuige hun latere werk, zijn naam foutloos gespeld genoteerd.

In ’95 keerde de ontwerper terug naar de musea, niet als kunstenaar maar als heuse curator. Hij kreeg carte blanche om het Rock and Roll Hall of Fame-museum in Cleveland, Ohio, van inhoud te voorzien en een imago aan te meten. Het volledig personeel werd door hem aangekleed, hij ontwierp vitrinekasten en presenteerde 90 mannequinpoppen, een line up van 50 jaar rockgeschiedenis. Een wassen Grace Slick met het jurkje met franjes dat ze tijdens Woodstock droeg, Sly Stone met een jas in luipaardprint, Sid Vicious in een lederen broek maar ook contemporaine figuren als de psychotische Marilyn Manson en neopunks Rancid.

Ook rocksterren buiten de muren van de huizen van cultuur droegen Sprouse op handen: Billy Idol, Mick Jagger, INXS, Courtney Love en The Red Hot Chili Peppers hadden z’n outfits in hun kleerkast hangen. Zelf wou hij ook wel popzanger worden, maar het knippen en tekenen ging hem uiteindelijk toch beter af, zo bekent hij vandaag. “Ooit schafte ik me een gitaar aan met het geld dat ik met mijn eerste twee verkochte jurken had verdiend”, zegt hij. “Maar ik bracht er niet veel van terecht. Mijn muziekleraar heeft me toen meteen ontslagen.”

Voor zijn terugkeer naar de catwalk, eind vorig jaar, verzaakte hij een paar oude liefdes. Rock boeit hem tegenwoordig niet meer zo, zegt hij, en ook zijn fluokleuren heeft hij achterwege gelaten. De geest van Warhol waait wel nog door zijn werk, deze keer nadrukkelijker dan ooit. Eind ’96 sloot hij een deal met The Warhol Foundation, die hem de exclusieve en volledige toegang verschafte tot het complete archief. De stichting stond hem toe alle zeefdrukken maar ook de foto’s, polaroids, teksten en filmbeelden als bedrukking voor zijn kledingstukken te reproduceren; alleen erin knippen of vervormen mocht niet, zo vertelt de designer. In Italië vond Sprouse een drukker die de prints haarfijn op stof wist aan te brengen, “zodat je ze aan je muur kan hangen als je het beu bent om ze aan je lijf te dragen.”

Tijdens de show waren er – gelukkig – geen Marilyns of Elvissen te zien; wel eerder onbekende tekeningen als die van uitvergrote toegangstickets, omgezet in broekspijpen of een bevroren beeld van The Empire State Building voor T-shirts en panty’s; verder een tweekleurig Andy-zelfportret voor een A-jurk en technorobots voor een broekpak. De rest van de styling was vintage Sprouse: rockmeisjes, steil haar, futuristische zonnebrillen, hightech materialen, velcro’s, mutsen en hoods, ontleend aan de hiphoppers. Gestroomlijnde kleren met een hard kantje die zijn visie op de huidige tijd, “snel, overladen, opiniërend”, moeten weerspiegelen.

Ondanks zijn goed voorbereide terugkeer naar modeland is het, zoals voorheen, niet duidelijk of hij vanaf nu zijn plaats in de schijnwerpers zal behouden of weer verdwijnen zal tussen de plooien van de geschiedenis. Met Sprouse weet je maar nooit. Maar zelfs als het terug falikant afloopt, is er één zekerheid: ooit duikt hij opnieuw op, met rockmuziek, mode en Warhol, en dat is een geruststellende gedachte.

Stephen Sprouse: verkrijgbaar bij Via Della Spigia, Antoine Dansaertstraat 42, 1040 Brussel, Tel. (02) 502.20.97.

Peter De Potter

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content