Sfeervolle wijken en musea, bouchons met eigenzinnige gerechten, festivals en een ritme voor de volleerde flaneur: op vier uur sporen is Lyon een van Frankrijks topbestemmingen.

Alsof ik in het bladerdak van een regenwoud zit, woekert onder me een wirwar van dakpannen en schoorstenen. Overal schoorstenen, huppelend en dansend langs de oevers van twee stromen. Links verheft zich in een mengeling van de vreemdsoortigste stijlen een basiliek. Het gekrijs van gierzwaluwen mengt zich met het stemmen van muziekinstrumenten: het is het geluid van een warme zomeravond op de heuvel van Fourvière, een door de tijd veranderd toponiem van forum vetus, het oude forum met een Gallo-Romeins amfitheater, het oudste schouwtoneel van Frankrijk. Op grijze steen zitten we in halve cirkels rond het orkest. Dit was tweeduizend jaar terug het decor van Lugdunum. En met een eerste trompe-l’oeil is het ook dat van Sevilla, maar dat is illusie want we zijn in Lyon, stad vol schoorstenen aan Rhône en Saône. Het podium is sober, met parasols en echte wolkjes in de hemel. Ballonnen vliegen weg: ” Rosina ti amo“, zo klinkt een van de zoete aria’s uit Gioacchino Rossini’s opera buffa. Dan paradeert Figaro over de scène: ” e un barbiere de qualita“. Boven op de akropolis veranderen de strijkers van de Opera National de France in een onweer, maar de avond is zacht en zomers. Les Nuits de Fourvière, die deel uitmaken van het jaarlijkse festival, vullen de stad tot een stuk in de herfst met muziek.

Ook dat is Lyon: le plan lumière verlicht de historische gebouwen even ingenieus als artistiek. Van la tombée de la nuit tot diep in de nacht illumineren torens en gevels haast Italiaans frivool de kades, helemaal anders dan toen Baudelaire Lyon nog ville de charbon doopte. Het uitzicht is simpelweg mooi. Beneden langs de oever van de Saône ligt le vieux Lyon, een weliswaar gaaf renaissancekwartier maar dat in Frankrijk niet echt exceptioneel is. Dat de stad toch is opgenomen in het werelderfgoed van de Unesco heeft ze dan ook te danken aan haar tweeduizend jaar oude geschiedenis. Daarachter, tussen la Saône en le Rhône (want hier hebben stromen verschillende geslachten), ligt la presqu’île met de immense, rechthoekige Place Bellecour, met de koepels van l’Hôtel-Dieu waar François Rabelais werkzaam was en de Opéra, heel hedendaags en rood verlicht, het rood van passie en liefde in een zwarte nacht. Nog verder links tegen een andere heuvelflank sluimert de zijdewijk van la Croix-Rousse met grote huizenblokken, les casernes des canuts, de arbeidershuizen die tot op heden het noordelijk uitzicht van de stad bepalen: hoge plafonds, veel vensters, geen versieringen, roze-okeren pasteltinten alsof we in Porto waren.

Lyon, c’est l’histoire d’un carrefour“, zegt Fabienne Bovin als we naar de oude stad afdalen met la Ficelle, een trammetje dat als een rups tegen de heuvel kleeft. ” Très Lyonnaise“, zegt ze niet voor het laatst. “Fourvière is de plaats waar alles samenkomt: alle culturen hebben op de heuvel hun goden vereerd. Kelten en Galliërs, de Romeinen met Minerva en de lichtgod Lug, in de twaalfde eeuw op instigatie van Thomas Becket van Canterbury een kapel voor Maria, later in de negentiende eeuw de katholieke basiliek, onaf en ja, extreem eclectisch.”

Stappen is er in Lyon niet bij: de stad vertraagt de tred tot die slenterend het ritme van zomerse stegen en terrassen heeft gevonden. De flaneur is thuis, in le quartier Auguste Comte met antikwariaten en galeries zowel als in het oude labyrint, op de steile montées van de heuvelflanken en langs de waterkades. Wat de kortste weg tussen twee punten ook mag zijn, in Lyon is het een traboule, een doorsteek van de ene straat naar de andere om geen omwegen te moeten maken. De Lyonnaise heeft er zelfs een werkwoord voor: ” trabouler, on va sans arrêt d’une rue à l’autre“. Met enige fantasie is het een variant op lanterfanten door stegen en gangen, nauw en stil, met muren die geel of bruinrood kleuren, soms met binnenplaatsen waar huizen met trappen en vensters hoog oprijzen en een paar stralen zon vangen. Het zijn winkelloze passages, thuishavens van het verzet in Wereldoorlog II, oases van rust in een kwartier dat al te veel is opgeslokt door het toerisme. In het hart van de stad is het stil, zonder meer stil.

Het is echt te druk, maar natuurlijk ook typisch en charmant. Rond de kathedraal van Saint-Jean lopen op een smalle strook land de straten parallel met de stroom. Le vieux Lyon is Renaissance, vijftiende en zestiende eeuw. Homogene architectuur met rijke huizen, poorten en gevels, arcaden, ornamentiek, sculpturen, ijzerwerk en draaitrappen. Ik zit op een terras en kijk naar de vloedgolf van mensen: waar komt het negatieve beeld vandaan dat Lyon al zo lang met zich meezeult? Te lang een anonieme passage, gestigmatiseerd door het lemmingengedrag van noordelijke toeristen op weg naar de kusten van de Middellandse Zee, voor wie Lyon niets anders was dan een tunnel onder Fourvière, een flits op de autosnelweg als snelste verbinding tussen thuis en het zuiden. Altijd zijn ze voorbijgeraasd, of ze hebben gevloekt in de ellenlange files doorheen de industriezones rond de stad. Tot Lyon, onaangekondigd en snel bereikbaar met de TGV, een openbaring wordt met haar historische sites, het patrimonium van de Unesco, haar gastronomie en wijnen: “Onze stad heeft zich opengesteld voor reizigers die we tot voor kort niet konden bekoren”, weet mijn gidse met enige chauvinistische trots.

Lyon, dat is zijde en geneeskunde, van het Hôtel-Dieu tot de gesofisticeerde laboratoria van de 21ste eeuw, maar ook en vooral gastronomie. Op de oostelijke oever van de Rhône, langs de Cours Lafayette, ogen Les Halles eerder troosteloos, maar dit is een tempel van de culinaire verfijning. Ook hier moet je flaneren om het oog maximaal te laten genieten. Wat een aanbod, wat een variëteit: oesters, schelpen en verse vis, kazen en worsten, paté, regionale charcuterie en frisse primeurgroenten, fruit van de seizoenen, brood, wijn en bloemen voor wie thuis wacht. Alles is van hoge kwaliteit, de sfeer is die van het fiere artisanaat. De hemelse Hallen zijn een voorproefje van wat in de restaurants op het bord wordt voorgeschoteld.

Lyon is de stad met de meeste Michelin-sterren, maar ook de moeder van de bouchons, naar oorsprong volkse eethuisjes met een pittoresk interieur en een ongedwongen sfeer. Chabert et Fils, in een straat evenwijdig met het plein van Bellecour, is zo’n typische bouchon met kelder, een salle guignol met oude poppen en een terras voor de deur. Aan de muur hangt een schilderij van une mère, een volksvrouw met stevige bovenarmen die destijds de potten roerde in arbeiderseethuisjes, waar ze met ingewanden en de goedkope delen van vlees en vis voor betaalbare maaltijden zorgde. “Dat is de basis van onze eetcultuur”, zegt Stéphanie Midroit, die met vader en man meerdere restaurants in de stad uitbaat. Familiale sfeer, erg gezellig. “Het culinaire genot is deel van onze cultuur. Le Lyonnais aime manger le lyonnais. Tussen Elzas en Méditerranée hebben we een eigen keuken, met boter en romige sauzen. Eenvoudig, maar stevig. On ne s’appelle pas Bocuse, mais il ne s’appelle pas Chabert. Klassieke gerechten die altijd op de kaart staan, zijn linzen en escargots, terrines, bloedworst en worsten klaargemaakt in een saus van beaujolais. Alles maken we zelf, van de terrine maison selon l’humeur du chef tot de patisserie. In Lyon houden we van vlees. Veel varken, maar de basis is toch kalfsvlees. Quenelle, zo raadselachtig voor de bezoeker, eten we minstens één keer per week. Boudin en andouillette staan altijd op het menu. Ook tablier de sapeur en tripes à la lyonnaise zijn typische gerechten. Echt waar, j’adore les tripes, je suis née dans les tripes“.

Het is even slikken, want wat misschien poëtisch klinkt, gaat over ingewanden, magen en darmen. Ze koesteren ook mooie namen voor rare dingen: amourettes of les joyaux d’agneaux zijn eufemismen voor klootjes. Op het bord, als dilletant-gourmet ga ik niets uit de weg, ligt een Panaché de cervelle et boudin noir à la crème fouetté citronnée, een frisse hap hersenen met stukjes bloedworst. Voor de hoofdschotel bewijs ik de kok graag m’n respect en bestel een Assiette Chabert met warme schijfjes worst en andouillettes in een verrukkelijk mosterdsausje. Gewaagd en gewonnen, met in het glas een lokale Côteaux du Lyonnais.

Voor de zoveelste keer steek ik een brug over naar La Croix-Rousse. In de Rue de la Martinière staat een alleenstaand huis, meer dan zes verdiepingen, met op de achterkant (of is het de voorkant?) la fresque des Lyonnais. Van muurschilderingen, als versiering of als trompe-l’oeil, zijn er talloos vele in de stad, maar deze is een van de grootste en zowat een visitekaartje, want op iedere verdieping van het huis spelen zich taferelen met beroemde stadsinwoners af. Alles begint met het toeval: een spiegel waarin ik naar mezelf kijk, Lyon nodigt me uit om een paar dagen haar inwoner te zijn. Links beneden staat Bernard Pivot, literatuurpaus van de Franse televisie; het is alleen jammer dat hij sluikreclame maakt voor een winkelketen, met in de etalage Le Petit Prince van Saint-Exupéry en de Oeuvres Complètes van Rabelais. Nog beneden woont L’Abbé Pierre, priester, verzetsman en verdediger van de daklozen. En natuurlijk Paul Bocuse, meesterkok van de Franse keuken, die in het deurgat staat van Le Pot Beaujolais (ter verduidelijking: Beaujolais s’écrit avec s parce qu’il y en a 12), met karaffen wijn van 50 cl, wat een paradox is want de traditie wil dat un pot precies 46 cl meet. Verspreid over het huis wonen andere beroemde Lyonnais uit verleden en heden: de filmmaker Bertrand Tavernier en Sainte Blandine, een christelijke martelares uit de tweede eeuw. Dichters uit de Renaissance, Claude Bourgelat, met de veterinaire school uit de achttiende eeuw, de econoom Jean-Baptiste Say, de uitvinder van de galvanometrie André-Marie Ampère die elektromagnetische wetten heeft opgesteld. Laurent Mourget, de vader van le théatre guignol, de schrijver-piloot van de kleine prins en Jean de Verrazane die de site van New York zou ontdekt hebben. En naast vele anderen ten slotte Joseph-Marie Jacquard, die de techniek van het zijdeweven verfijnde en de gebroeders Auguste en Louis Lumière, de vaders van de cinema. Het is een indrukwekkend lijstje, ik heb lang omhooggekeken en vind met m’n droge keel dat het tijd is voor een pastis op een terras.

In deze wijk krijgt de befaamde vergelijking van de historicus Jules Michelet haar volle draagkracht: la colline qui prie ligt aan de overkant, de heuvel van Fourvière met conventen en kerken die oprijzen boven de jardins des roses et des hortensias. En Croix-Rousse, de heuvel waar ik nu ben, is la colline qui travaille, de zijdewijk met ateliers, hoge huizen en her en der een dure winkel, met trappen tegen de flanken waar trabouler meer inspanning vergt, en met lommerrijke pleintjes waar dat citaat helemaal niet meer opgaat. Op de Place Sathonay werken ze niet, daar spelen ze jeu de boules. Ik zet me op een bank en kijk een uur lang naar de rituelen, grimassen en trucs van de pétanquers, luister naar hun conversaties, zie hoe ze de jongste deelnemer inwijden in de geheimen van het spel en hoe ze een slapende hond ontzien als ze lecochonnet voor een volgende ronde voor zich uitgooien. Prachtige beelden, gepassioneerde koppen, dorpstaferelen uit de grote stad.

In de benedenstad gutsen fonteintjes in wisselende tempi over het plaveisel van de Place des Terreaux. Statig stadhuis, daarachter het profiel van de opera, de fontein van Bartholdi met briesende paarden in tegenlicht en het Musée des Beaux-Arts, met een collectie die wel niet die van het Louvre evenaart, maar niettemin kan bogen op een grootse verzameling impressionisten. En nog een keer steek ik een brug over, om in het Parc de la Tête d’Or te flaneren en in het gras te soezen tussen rozen en andere geurige bloemen, om daarna een bezoek te brengen aan het Musée d’Art Contemporain. Kunstwerken, video, installaties, soms interactief: ” Pour jouer à flirt 1.0, cliquez ici“, staat er bij een televisietoestel dat naar keuze scènes uit beroemde films aaneenrijgt. Dialogen, verleiding, alles eindigt altijd met een kus. Nog een toets, liefde is onverzadigbaar, ook in Lyon. Dan klik ik nog een keertje en zegt het scherm: ” Game over“.

praktisch

TE ZIEN

Fourvière, de heuvel met Gallo-Romeinse ruïnes, tuinen en basiliek.

Le vieux Lyon met homogene renaissancewijk, kathedraal en traboules.

La Croix-Rousse, de andere heuvel met de verstilde zijdewijk.

– Talrijke musea: Beaux-Arts en Art Contemporain (met de Biennale die nog loopt tot 23 september), Musée des Tissus, Musée de la Civilisation Gallo-Romaine, Maison des Canuts en vele andere.

Les Halles voor het culinaire genot. Een maaltijd in een typische bouchon.

La presqu’ île met Place des Terreaux, Opéra en Place Bellecour.

Les Nuits de Fourvière, met muziekconcerten en theater, dans en film in en rond Lyon, maken deel uit van de Festivals Eté 2001 en lopen nog tot half september.

REIS

– Vier keer per dag spoort de TGV in ongeveer vier uur van Brussel naar Lyon.

– Zie het exclusief Weekend Knack-clubarrangement op p.90 in Focus Knack van deze week.

INFO

– De bladen Lyon Poche, Lyon Mag’ en Lyon Capitale bieden alle informatie over cultuur, shopping en festiviteiten, gastronomie en het dagelijkse leven in de stad.

Maison de la France, Guldenvlieslaan 21, 1050 Brussel, Tel. 0902/88 025, fax 02/502 04 10.

Tekst en foto’s Mark Gielen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content