Lengte = 6,1 cm. Breedte = 0,5 cm. Gaatje voor schroefje zit op 2,6 cm van het einde. Nooit gedacht dat ik nog eens dergelijk bericht zou sturen naar een wildvreemde. Ik ben op zoek naar een onderdeel voor mijn stoomlocomotief uit de jaren 1970 van het bekende merk Märklin, die onlangs weer opdook op zolder. Ik heb het altijd een sullige hobby gevonden, schaalmodellen van treinen, zoiets als sigarenbandjes verzamelen, maar nu lijkt het mij toch de moeite dit stukje verleden te restaureren. Geen inspanning mogen wij onverlet laten om de jaren die verdampt zijn weer tot leven te wekken, om de wereld die voorbij is met haken en ogen te proberen bijeen te houden. Een wereld die weliswaar niet altijd maar toch vaak zachter en mooier, ridderlijker en eleganter, minder brutaal en lawaaierig was dan wat wij heden om ons heen zien. *

Het reserveonderdeeltje arriveert met de post, ik heb daartoe twee euro op de rekening van de wildvreemde moeten storten. Ik kan niet wachten om het vast te schroeven, knijp wat kruipolie tussen de tandwieltjes die nog zo heerlijk mechanisch zijn, vrij van elektronische gedachten. Voorzichtig zet ik het locje, zoals ik het liefdevol ben gaan noemen, op de rails. Even later dendert het over de spoorbaan als vanouds, frivool de rode kipwagen voorttrekkend, de wagon met de wijnvaten BORDEAUX en de grijze gastank waarop in blauwe letters ARAL staat. Zelfs de slagboompjes van de spoorwegovergang dansen weer koket op en neer, als weleer, als weleer.

Ook mijn dochter (3) vindt het geweldig, dit stuk speelgoed waarvoor zij strikt genomen nog te jong is maar waarvan zij de gietijzeren transformator ’s ochtends, in de vroegte, toch al bedient met de nauwkeurigheid die vereist is om het treinstel precies voor mij tot stilstand te laten komen, zodat ik grijpkraan kan spelen en knikkers inlaad, en ook de zwarte Volkswagen Kever die meerijdt op de trein. Iets wat ik altijd eigenaardig heb gevonden, dingen die zelf kunnen rijden maar worden meegevoerd door iets anders, zoals een auto die je wel eens kunt zien staan op een boot, zo’n binnenschip dat log en lijzig op de ringvaart ligt.

Wij moeten echter ophouden met spelen, het is hoog tijd om te vertrekken naar haar schooltje. “Kijk daar, nog ne papa“, merkt ze onderweg op over een snaak met een vetkuif en een Ray Ban-bril, die inderdaad ook met een kind onderweg is. Ne papa, herhaal ik binnensmonds. Daarnet nog was ik een kind dat reisde naar de planeet Karotustik, een tiener die luchtgitaar speelde op Highway to Hell, en nu word ik met een besmettelijk pars pro toto herleid tot dat tamme wezen dat ne papa wordt genoemd. “Ik ben ook wel een roofridder hè”, zou ik haar willen zeggen. “Een drakentemmer en een tovenaar. Een cowboy, een ontdekkingsreiziger en een rabauw.” Maar ik zwijg, natuurlijk, al is het maar omdat rabauw haar hoogstens zal doen denken aan worteltjes, aan rauw.

“Papa’s zijn óók jongens, hè”, stelt ze vast, met dat klaterheldere stemmetje van haar, alsof ze mijn gedachten heeft geraden en wat balsem wil aanbrengen. “En mama’s zijn ook meisjes.” Soms straalt zij zoveel goede wil uit dat ik daar bang van word, want wat te engelachtig is, verkeert in gevaar. Ik ben dan bijna blij dat zij ook haar kuren kent, en dreint als zij haar zin niet krijgt, en zich zelfs al eens haren uit het hoofd heeft getrokken om dan verbaasd te staan kijken naar de pluk in haar hand.

Bij de schoolpoort zie ik dat haar gezicht nog sporen vertoont van kriekenconfituur. Aan mijn zakdoek doe ik wat spuug, dat merkwaardige vocht dat wij een leven lang meedragen in onze mond zonder ons daar erg over te verwonderen. Ik veeg er haar wangetjes mee schoon. Zij laat gewillig begaan, terwijl de weerzin in mij opwelt die ik voelde toen anderen dit vroeger deden met mij. De weeë geur van speeksel die nog verbazend lang bleef hangen in je neus. ” Dèr !”, heb ik de neiging te zeggen als ik klaar ben, zoals mijn verzorgster destijds.

Dochter maakt zich van mijn hand los als ze haar juffrouw ziet. Zwaait nog eens, traag en afwezig, al opgenomen in veelkleurige konterfeitsels van vingerverf en plasticine. Omstuwd door Turkse moeders haast ik mij weg. Ter hoogte van het piratenschip pikt een duif met grote gulzigheid in een vuile homp brood. Een meisje van een jaar of zeven staat daar bleek en spichtig naar te kijken. Ik voel iets dat op compassie lijkt, omdat zij slechts twee ogen heeft die al zo kwetsbaar lijken – en zoveel wereld nog om in zich op te nemen.

* Met dank aan Paul de Wispelaere.

jp.mulders@skynet.be

Jean-Paul Mulders

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content