De Al Andalus Expreso rijdt in zes dagen langs de mooiste plekjes van Andalusië. Een les in geschiedenis, nostalgische luxe en verrassende ontmoetingen.

Elke zaterdag strijken in Sevilla een paar dozijn individualisten neer die er in anonimiteit de nacht doorbrengen. Ze komen uit Spanje, uit België, Zwitserland en Italië, maar ook uit Canada, Australië en de Verenigde Staten en vinden mekaar pas ’s anderendaags in het San Justa-station terug. Soms reizen ze alleen, soms als koppel, een enkele keer zijn ze met vier. Maar slechts bij hoge uitzondering kennen ze elkaar. En toch hebben ze veel gemeen. Nostalgie bijvoorbeeld, en een zekere hang naar luxe, zonder daarbij in extremen te vervallen. En een vorm van savoir-vivre die niet meer van deze tijd is. Daarom hebben ze voor een trip met Al Andalus Expreso gekozen, le train de luxe et d’époque.

De eerste middag spoort de trein tijdens de lunch naar Cordoba, waar Mohammed Al-Gafequi al in de twaalfde eeuw met niet meer dan wat opium als verdovingsmiddel en een visgraat als mes patiënten van cataract opereerde. Nu kreunt de stad, die van de achtste tot de tiende eeuw de hoofdstad van het Arabische Spanje was, onder de hitte. De straten liggen er verlaten bij, de honden nemen een bad in de fonteinen, en wij haasten ons naar de koelste plekjes, en naar de Mezquita. De huidige kathedraal is een extensie van de moskee die door Abd Al-Rahman I werd gebouwd, boven op de grondvesten van een christelijke basiliek. En vervolgens gedurende acht eeuwen werd uitgebreid. Toen de moren in de zestiende eeuw naar Noord-Afrika werden teruggedreven, werd de moskee een kathedraal. Met ervoor een patio met sinaasappelbomen, enkele cypressen en een olijfboom. In de moorse tijd kwamen op deze rustgevende plek de islamieten langs voor hun abluties. Nu is het een heerlijk groene oase van rust en symmetrie. Binnen vergaapt de bezoeker zich aan acht eeuwen kunstgeschiedenis, met zowel elementen uit de hispano-moslimstijl als renaissancekoepels. En een prachtige, gekruisigde Christus uit ivoor, een meesterwerkje uit de Spaanse barok. Het gebouw telt 856 zuilen, waarvan enkele in albast, die alle lichtvoetig het plafond dragen. In de beschaduwde steegjes buiten bloeien rode en roze geraniums tegen witte muren en klepperen oudere vrouwen met hun waaiers.

De Andalus Expreso behoort tot de meest luxueuze treinen ter wereld. Hij werd in 1983 op de sporen gezet en telt twaalf rijtuigen. Vijf daarvan worden als rijdend hotel gebruikt, twee worden geheel door douches ingenomen, de wagons Alhambra en Gibralfaro dienen als restaurant, de Medina Azahara is de ontspanningsruimte en de Giralda de bar. Ze stammen uit het einde van de jaren twintig. De Giralda is de oudste, werd in 1928 gebouwd en was het restaurantrijtuig van de Franse Wagons-Lits. De Gibralfaro werd een jaar later in Engeland door Metropolitan ineengezet en toerde al meteen door Spanje. De Alhambra werd in Frankrijk gebouwd, de Medina Azahara op de werven van Bilbao. Het interieur van de wagons werd grotendeels behouden, maar alle kregen ze een nieuw chassis, een nieuw op comfort afgesteld onderstel en airconditioning. De vijf slaaprijtuigen zien er nog ongeveer net zo uit als toen ze door de Engelse koning en zijn gezelschap gebruikt werden om van Calais naar de Côte d’Azur te sporen. De houten lambrisering, de stemmige lampjes, het kleine, achter halfronde deurtjes verscholen wastafeltje ademen de sfeer en de finesse van vervlogen tijden uit. Al is het programma vaak zo gevuld dat er weinig tijd is om daarvan te genieten.

“De nachten zijn hier tenminste koel,” zegt Paco, “doordat we op zevenhonderd meter hoogte liggen. Zo bedraagt het verschil tussen dag en nacht al snel twintig graden.” We lopen samen door de tuinen van het Generalife en kijken uit over het Alhambra, de versterkte koninklijke stad, het laatste toevluchtsoord ook van de Arabieren, nadat ze in 1238 uit Cordoba waren verdreven. In Granada hielden ze het nog tot in 1492 uit. Vervolgens werden ze er door de katholieke koningen verdreven. De triomf van de Reconquista, die een eind maakte aan acht eeuwen Arabische bezetting, kreeg nog een merkwaardig staartje. Een paar maanden na de herovering voer de Genuese zeevaarder Columbus in opdracht van de Spaanse koning westwaarts naar de Nieuwe Wereld, waar de bekeringsdrift van latere veroveraars wat uit de hand liep. Wat in Zuid-Spanje overbleef van de Arabische tijd waren schitterende bouwwerken, en de tuinen waar we nu doorheen lopen en die toentertijd als het hangende paradijs werden omschreven. Met heggen van mirte, rozen en bougainvilles, en fruitbomen en overal de zachte muziek van het water dat door een twaalf kilometer lange waterweg uit de Sierra Nevada wordt aangevoerd. Dat water en de zwaartekracht heeft men grotendeels zijn gang laten gaan, alleen hier en daar zijn er omleggingen langs kleine fonteinen en spiegelende oppervlakken. Datzelfde water brengt de hele tuin tot bloei en de heggen die de prieeltjes omsluiten. Eeuwen later verwonderen we ons over zoveel eenvoudig vernuft, lopen we tussen zingende vogels en strijken we met de handen door de geurige mirte.

Het is nog vroeg in de ochtend en niemand ontkomt aan de charme van dit groene wonder. Het Alhambra, de koninklijke stad omringd door meer dan twee kilometer muren, herbergde vele huizen van beschermelingen van de vorst die nu zijn verdwenen. Maar de paleizen hebben de tand des tijds doorstaan en getuigen van de verfijnde moorse cultuur in Spanje. Dunne zuilen dragen schijnbaar moeiteloos de in stalactieten uitgewerkte plafonds. Rechthoekige watervlakken zorgen voor wat verfrissing en symmetrisch gespiegelde gevels. En overal voeren smalle kanaaltjes in de vloeren en trappen het frisse water door het interieur en de patio’s. Paleizen met koele erkers en tuinen met wuivende bomen, en twaalf leeuwen die de fontein bewaken. Met harems zonder vrouwen en de vervlogen aanwezigheid van Washington Irving, die er in 1829 Cuentos de la Alhambra, de fabels van het Alhambra schreef.

De trein is een rijdend verhaal, vierhonderd meter betaalbare luxe die elke ochtend of in de late namiddag naar weer een nieuwe bezienswaardigheid spoort. Tijdens die korte ritten geniet ik van een drankje in de ontspanningsruimte, of lig ik lui op de bank van mijn cabine en kijk ik naar de lichtgele velden, de geitenhoeders die door het desolate land trekken, de witgekalkte boerderijen. Of soms naar hollende stieren, omringd door een wolk van stof tegen een achtergrond van bruingrijze, knoestige bergen. De standaardhutten mogen dan erg klein uitvallen, de sfeer in de restaurantwagons, in de speelruimte en in de bar is opperbest. Soms klinkt er wat muziek, spelen de twee musici piano, of wagen ze een deuntje op de klarinet.

Ondanks het loodzware tempo en de late diners buitenshuis wagen sommige reizigers zich rond middernacht aan een dansje. Maar het leukst zijn misschien nog wel de douches, waarvan iedereen op elk moment van de dag gebruik kan van maken: op elk uur ontmoet je in de gang medepassagiers in witte badjas op dito slofjes, onderweg van en naar het verfrissende water.

K iki Didden is geen gewone jonge vrouw. Zes jaar geleden streek ze in Granada neer. Ze opende er het restaurant La luz es como el agua en verwierf er naam en faam met haar bereidingen van lasagne en conejo con ciruelas – konijn met pruimen. Positieve kritieken in The Rough Guide en in Lonely Planet zorgen voor veel buitenlands bezoek, maar soms ligt de Hagelandse ’s nachts wakker van het plannen maken – “omdat je met lasagne maken toch geen leven kunt vullen”. Kiki, die als fotografe aan de Gentse academie afstudeerde, loopt met een hoofd vol ideeën. Te veel om in praktijk te brengen. In Brooklyn schreef ze een toneelstuk dat nooit is opgevoerd. “In mijn kop weet ik wel hoe ik dat wil, maar ik kan het niet uitwerken.” Haar restaurant is een oase van hard blauw met vergulde sterren tegen het plafond.

Sinds december vorig jaar geeft Kiki zich voluit over aan een andere passie. Ze danst op gezette tijden in de tempel van de flamenco, als enige niet-zigeuner, en niet zonder succes. De Cueva de la Rosio in de zigeunerwijk Sacromonte, aan de rand van de stad, is zoals vele andere huizen hier uitgehouwen in de rotsen. Een witgekalkte, langwerpige kelder met tientallen koperen potten en pannen aan het plafond. En vergeelde, opgekrulde foto’s tegen de muur. De hele avond wordt gedragen door het optreden van Fuensanta, die met de hoofden en gedachten van het publiek naar een andere wereld danst. Een wereld van energie en beheerste bewegingen tegelijk, met stijlvolle gebaren, expressief gespannen handen en een waaier van uitdrukkingen op haar gezicht. Soms is Fuensanta fier, dan hautain, dan weer wulps of vol afkeer en misprijzen, soms trekt ze aan, dan stoot ze weer af, op een manier zoals alleen sommige vrouwen dat kunnen. Terwijl de gitaarspelers op de achtergrond haar begeleiden en een oudere vrouw met een helgele jurk en een zonnebloem in het opgestoken gitzwart haar onophoudelijk lamenterend zingt. Tussendoor maken de muzikanten opmerkingen en grappen, roepen ze aanmoedigingen waarvan de betekenis me volledig ontsnapt. En intussen gaat Fuensanta maar door met haar subtiele handenspel, het harde stampen met de voeten, eerst in een strakke broek, later in een waaierende lange rok die zoveel zwier in haar bewegingen laat zien en slechts een deel van haar enkels. Gooit dan het hoofd achteruit, staart met de donkere, duivelse blik naar alles wat wij niet kunnen zien. Ik kan mijn ogen niet van haar ogen afhouden. Alles in haar bewegingen getuigt van een vuurwerk waaraan wij, kasplantjes van noorderlingen, verzekerd tegen alle mogelijke onheil en bang geworden van passies, niet meer gewend zijn. Flamenco gaat over één onderwerp: over de existentiële onvrede en de manier om daaraan te ontsnappen. Of zoals de dichter Machado het verwoordde: Cantando la pena, la pena se olvida – door de pijn te zingen, de pijn te vergeten.

Later, als het spektakel is afgelopen en de toeschouwers in verwarring naar de benedenstad zijn afgedropen, steek ik een sigaret op en blijf ik op het balkon nog even nakaarten. Slentert de danseres als een onschuldige, prille tiener in een trainingspakje voorbij, naar de auto die haar opwacht. La Moneta is dertien. Een kind nog en tegelijkertijd een vrouw.

We zijn met zestig aan boord, en ondanks onze gemeenschappelijke voorkeur voor deze nostalgische manier van reizen toch geheel verschillend. Tijdens het ontbijt praat ik met een Engelse bouwkundig ingenieur die in een museum in Damascus het gewicht van de zuilen van de tempel van Jerusalem heeft becijferd. In de late namiddag stap ik naast een spoorwegingenieur uit Lugano (“Ik ben een slachtoffer van de architectuur van Mario Botta, want ik moet erin werken en dat is verre van eenvoudig”), die er enkele dagen wat verveeld bijloopt maar ineens openbloeit als we het over Spaanse tradities en paarden hebben. Een Argentijnse beeldhouwster met een hoofd vol lange krullen werd zes jaar geleden door het Chronisch Vermoeidheidssyndroom getroffen en vertelt enthousiast dat ze dankzij acupunctuur, Chinese kruiden, de hulp van een Chinese dokter uit New York en een strikt veganistisch dieet zichzelf weer helemaal genezen heeft. Er reist een kwartet schaterende, rijpere vrouwen mee die hun mannen hebben thuisgelaten en waarvan de meest energieke een cultureel centrum in Barcelona leidt. Ik ontbijt met een diplomaat uit Sydney die jaren in ons land heeft gewoond, ontmoet een bankier uit Genève, drink met een Australisch koppel dat een designbureau leidt. Ik kruis het pad van een charmant stel uit Mechelen en een zeer jong Spaans meisje dat na een slopende chemotherapie met haar ouders deze reis maakt.

Ronda is bezeten van het stierenvechten, en van het overbruggen van de kloof die de twee stadsdelen scheidt. De jongste verbinding, de Puente Nuevo, is een indrukwekkend bouwwerk dat een onweerstaanbare aantrekkingskracht heeft op zelfmoordkandidaten. Wie de stad wat intiemer wil leren kennen, moet eerst afdalen naar de oevers van de Guadalentin, en ontdekt dan tegenover de twee oude bruggen charmante huizen met terrassen, vastgeklonken tegen de rotswand en omgeven met klimplanten waar vrouwen met sierlijke handgebaren de bloemen van water voorzien. Neem nu het huis van de markies van Salvatierra, met de intieme Andalusische patio, de trappen in drie soorten marmer en de schat van schilderijen. Het geeft uit op een schitterend, hooggelegen tuintje dat op zijn beurt uitkijkt over het desolate, lager liggende landschap. De hoogteverschillen zorgen voor adembenemende panorama’s in Ronda, en daarom haasten we ons over de Calle Real, de koninklijke weg, naar de voormalige Posada Real.

Een paar jaar geleden bouwde een lokale architect een paar oude huizen om tot een hotel waarvan de charme zelfs Madonna voor een paar nachten kon bekoren. Maar de architect vond het hoteliersbestaan wat zwaar en verkocht het kleinood aan Filip Eyckmans, de manager van enkele rockgroepen, waaronder dEUS. Het gastenverblijf telt elf kamers, elk met een eigen karakter, en wil toch geen hotel zijn: meestal zijn de kamers voorbehouden aan langskomende musici die een eind verder in de stad in de studio werken aan hun opnames. De leden van dEUS waren hier bijna een half jaar zoet. Helemaal bovenin bevindt zich een piepklein blauw zwembad, elders lopen we door moderne ruimtes, bezoeken we een torentje met slaapkamer of slenteren we door een binnentuintje waar zwarte bamboe groeit. Het mooist is het uitzicht vanop het balkonnetje, vanwaar we ongeveer van hetzelfde panorama genieten als de markies, een kilometer verderop. “Op de hellingen die nu onder de droogte zuchten, bloeien in de lente duizenden klaprozen”, zegt Sandra, die ons rondleidt. Binnen vliegen kleine, felgekleurde parkieten rond die de bezoekers doen schrikken als ze hen met een kusje begroeten.

A ntonio Ruiz Blanco is 41 en heeft een half leven op langeafstandstreinen gesleten. Maar deze trein is anders, zegt hij, want hij kan maar eens om de zoveel maanden echt naar de remise. Daarom moeten alle herstellingen rijdend gebeuren. Dat is lastig, maar Antonio ziet dat als een uitdaging. Niet dat er zoveel problemen zijn: chassis en ophanging zijn nieuw, alleen het interieur is historisch.

Natuurlijk geniet Jerez vooral een reputatie als de bakermat van de sherry, maar belangstellenden zakken er ook af voor de Real Escuela Andaluza del Arte Ecuestre. De beroemde rijschool vormt niet alleen ruiters van het hoogste niveau, ook technici worden er opgeleid en paarden van het Spaanse ras geselecteerd. Een oefening waarmee in de 15de eeuw begonnen werd in het Cartuja-klooster. De monniken zetten er een buitengewone genealogische lijn van Cartujanos op, die vandaag nog altijd de norm voor het ideale Spaanse paard definieert. Naast het paleis Cadenas vind je er de manege waar 1600 toeschouwers een zitje krijgen, en de stallen waar de geur van paarden en leder zich vermengt. De stallen ogen als een pentagon waarvan elke hoek bezet wordt door een van de vijf écuries. In het midden eist een zadelmakerij zijn plaats op; er rusten zowel Spaanse als Engelse zadels.

De school traint zo’n tachtig paarden in de klassieke dressuur die elke donderdag centraal staat tijdens de show. In een aanpalend gebouw worden de paarden opgetuigd en poetsen jongeren de teugels. De show zelf, Como bailan los caballos andaluces (zoals de Andalusische paarden dansen), is bijzonder indrukwekkend. De paarden voeren symmetrische oefeningen uit en op muziek de oefeningen van de klassieke dressuur, en worden later afgelost door spannen. Het spektakel imponeert, maar heeft tegelijk ook iets tragisch. Als de paarden met veel moeite op hun achterste poten moeten staan, breekt overal applaus los. Maar met iets van weemoed denk ik terug aan de paarden die ik tijdens de reis vanuit mijn hut in het landschap heb gezien. Geheel vrij, rennend of grazend, en voorlopig door geen mens naar zijn hand gezet.

De Andalus Expreso legt de laatste kilometers af naar Sevilla, de hoofdstad van Andalusië. Er is onderweg nogal uitgekeken naar het galadiner dat de week zal besluiten. Een dress code is er niet aan boord, en dat betreuren sommige gasten die de aanblik van witte, harige kuiten onder fleurige shorts niet conform de elegantienorm vinden. Ook de avond van het galadiner is er geen dwingende norm, maar de meesten hebben zich op hun zondags gekleed en zien er prachtig uit. Veel mannen in kostuum of met toch minstens een jasje. Enkele vrouwen in het lang, soms pronkend met indrukwekkende decolletés. De meeste vrouwen vinden dat er meer van dit soort avonden moesten zijn en we kunnen hen geen ongelijk geven. Zes dagen na de start is de loslopende bende van anonieme reizigers tot een gelijkgestemd gezelschap uitgegroeid, hoe verschillend hun interesses en talen ook mochten zijn. En als om dat te benadrukken, zien we de wat houterige ambtenaar na het diner een van de Spaanse vrouwen ten dans vragen, terwijl de viertalige hostessen zich in Australisch gezelschap wild swingend uitleven.

Tekst en foto’s Pierre Darge

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content