Twintig jaar deed de postmodernistische architekt Ricardo Bofill erover om een oude cementfabriek te verbouwen tot een monumentaal woon- en werkcomplex.

HILDE BOUCHEZ

FOTO’S : VERNE

Voor mij lagen immense silo’s, hoge schoorstenen, vier kilometer kelder en grootse machinekamers. Al bij mijn eerste bezoek aan de cementfabriek werd het mij duidelijk dat het wanstaltige kan omgezet worden in schoonheid, zoals ook het idiote soms tot het geniale kan leiden. Door op een andere manier te kijken, zoals door een kaleidoskoop, ben ik de estetische waarden van dit complex gaan bevatten. Ik besliste deze lelijke fabriek te houden en ze om te bouwen tot een kunstwerk. ” Dat schreef de controversiële architekt Ricardo Bofill 25 jaar geleden over de cementfabriek van San Just Desvern, net buiten Barcelona. Hij ontwierp onder meer het Brusselse Swift-complex en de woonwijk Les Espaces d’Abraxus net buiten Parijs.

Naast Walden 7, een urbanizatieprojekt van Bofill uit 1974, doemen de silo’s op. Als een gewapende burcht heerst de oude cementfabriek over de industriële omgeving. Sommigen spreken van een sprookjeskasteel, anderen van een spookkasteel. Zeker is dat je niet heenkan om de architektuur. De fabriek dateert uit Barcelona’s eerste industriële periode. De funktionele architektuur hield duidelijk geen rekening met verhoudingen : de betonsilo’s werden naast elkaar neergeplant volgens de noden van het produktieproces. De oorspronkelijke maquette die Bofill van het gebouw liet maken eer hij de sloophamers hun gang liet gaan, tonen enorme ruimten, verschillende trappen die nergens heengaan en kilometers gangen. Gepassioneerd door het industriële besloot Bofill het hele fabrieksterrein om te bouwen tot privé-woning en kantoorruimten voor zijn Taller de Arquitectura.

De verbouwing nam twintig jaar in beslag, en nog steeds zijn er leegstaande ruimten, halfafgebroken wanden en imposante cementmolens die verloren staan tussen de chaos van resterende muren. “Ik denk dat het altijd een onafgewerkt oeuvre zal blijven”, bevestigt Ricardo Bofill. Het moeilijkste bij de verbouwing was de afbraak. Gedurende anderhalf jaar werd het bouwwerk met dynamiet en drilboren tot de essentie herleid. “Het was als een skulptuur maken in omgekeerde richting : het anekdotische moest verwijderd worden om enkel het belangrijke over te houden. Voorheen verborgen ruimten en vormen werden op die manier blootgelegd. Een monsterlijk karkas gevuld met stof en cement bleef over. De silo’s waren stampvol, en het nam maanden in beslag om ze te reinigen. Bovendien moesten overal groenzones aangelegd worden om het domein van funktie te veranderen en bewoonbaar te maken. “

In een volgende faze werd nagedacht over de nieuwe bestemming. Architekturale ingrepen moesten het gebouw naar menselijke maten hertekenen en tegemoetkomen aan absolute noden zoals aan daglicht. Bofill zocht daarbij naar referentiepunten in de Romaanse architektuur. Zo integreerde hij overal ovale ramen. De ingrepen mochten niet pietluttig of modieus zijn. Ze moesten monumentaal en teatraal zijn zoals het oorspronkelijke bouwwerk. Het eindresultaat moest iets hebben van een klooster maar ook van een ruïne, een kader bieden voor reflektie en voor afbraak. Twee tegengestelden die tot vandaag het domein typeren.

Bij een wandeling door het labyrint word je gegrepen door de kracht van de architektuur. Ricardo Bofill’s zucht naar statische monumentaliteit is alom gekend, maar is ook het middelpunt van diskussie. Zijn verschillende urbanizatieprojekten rond Parijs worden als meesterwerken beschouwd. Maar de sociale implicatie van dergelijke imposante architektuur, die uiteindelijk als eerste doel heeft mensen te huisvesten, wordt al jaren aangeklaagd. Walden 7 bijvoorbeeld heeft de grootste zelfmoordkoncentratie van heel Spanje.

De silo’s werden omgebouwd tot kantoorruimten in drie verdiepingen, die door een wentelende buitentrap met elkaar verbonden zijn.

De privé-woning van Bofill staat enigszins los van de silo’s. Hoewel ze duidelijk tot eenzelfde gebouw behoort, is de sfeer er totaal anders : geen eindeloze wenteltrappen, smalle gangen of kleine kamertjes, maar grote transparante plaatsen, waarbij het onafgewerkte van de fabrieksbouw in schril kontrast staat met het zuivere en het sobere van de toevoegingen.

Op de begane grond bevindt zich een imponerende, multifunktionele open ruimte. Uit de zoldering komen twee immense cementmolens als uit het niets de zaal binnen. Ze aksentueren het industriële verleden. Het binnenvallend licht vult gretig de ruimte, en speelt op de gecementeerde muren. De verwilderde binnentuin, de roestbruine muren, de lage witte zitbanken, de tapijten en vooral het respekt voor de open ruimte doen erg zuiders, bijna Moors aan. In deze ruimte wordt niet echt geleefd : ze dient vooral voor colloquia, voordrachten en feesten.

Minder monumentaal zijn de keuken, de slaapkamers en de winterkamer. De keuken, via een buitentrap verbonden met de eetkamer, ligt op het gelijkvloers. Overdag wordt daar meestal gegeten. De inrichting is sober en louter funktioneel : een lange eettafel, werkvlakken en twee houtvuren. Aan de muur hangen ontwerptekeningen van verschillende projekten van de Taller.

Op de eerste verdieping liggen de slaapkamers en de winterkamer, een betrekkelijk kleine ruimte die rijkelijk werd aangekleed. De sfeer komt vooral van de ovale ramen en nissen die deze rechthoekige kamer domineren. De vloer en de tafelbladen werden in rood en wit marmer uitgewerkt. De stoelen zijn replica’s van ontwerpen van Gaudi. In deze gezellige ruimte valt ’s winters overvloedig de lage zon binnen.

Het grootste stuk van het jaar wonen Martha en Ricardo Bofill in de woonzaal op de bovenste verdieping. Via een smalle trap kom je letterlijk uit de grond de kamer binnen. De teatrale witte ruimte overdondert meteen. Hier is het kontrast tussen afbraak en opbouw ten top gedreven. Grote stukken van de buitenmuren en de nieuwgebouwde strukturen bleven onafgewerkt. Kontrasterend met het ruwe skelet liet Bofill de vloer integraal wit schilderen. Tegen de muren en voor de ramen hangen negen meter lange witte gordijnen. In dit indrukwekkend kader zette Bofill klassieke meubelontwerpen van Ludwig Mies van der Rohe en Charles Rennie Mackintosh in kombinatie met lage, witte zitbanken en -kussens.

Aan de vierkante tafel werken Martha en Ricardo Bofill na de kantooruren en in de weekends verder aan hun projekten. Martha staat in voor de meubelintegratie die bij grote opdrachten vaak noodzakelijk is. Onder de trap staat een stoel die ze samen met haar man ontwierp en die Martha heet.

Op een tussenverdieping, die doorgang verleent naar de terrassen, staat in alle soberheid de eettafel en een buffetkast van Mackintosh. Vanop dit verhoog lijkt de zitkamer nog grootser. Hoewel de architektuur alle menselijke maten overstijgt, is het er toch gezellig en zeer leefbaar.

Op enkele meters van het woonhuis, op de aanpalende terrassen, bouwde Bofill een sobere fitness-ruimte met bubbelbad en sauna.

Van hieruit heb je een prachtig uitzicht over het domein en de nog leegstaande delen van de voormalige fabriek.

Door de ovale ramen kreeg de ruïne iets van een klooster.

De verbouwing nam twintig jaar in beslag, en nog steeds staan er imposante cementmolens verloren tussen de chaos van resterende muren.

Sobere fitness-ruimte met bubbelbad en sauna, en met uitzicht over de nog leegstaande delen van de voormalige fabriek.

De roestbruine muren, de tapijten en vooral het respekt voor de open ruimte doen erg zuiders, bijna Moors aan.

De teatrale witte woonzaal overdondert meteen. Hier is het kontrast tussen afbraak en opbouw ten top gedreven.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content