Vroeger zochten alleen zonderlingen en

half geschifte avonturiers hun weg onder de grond,

maar de laatste jaren kan de speleologie rekenen

op een groeiende populariteit.

Wie afdaalt in het ondergrondse rijk van Hades

ontdekt er een fascinerende wereld van

smalle schachten, bodemloze putten,

adembenemende katedralen,

stalagmieten en stalaktieten.

PIET DE COSTER

In zijn roman “Naar het middelpunt der aarde” laat Jules Verne Professor Lindenbrock samen met zijn neefje Axel een waanzinnige reis maken naar het middelpunt der aarde. Hoewel de schrijver toen al beter wist, poneert hij in dit boek de stelling dat de aarde niet meer zou zijn dan een holle bal waarbinnen zich een tweede ongekende wereld bevindt. Na wekenlang wandelen, belandt het gezelschap in een immense overdekte ruimte met een of andere mysterieuze lichtbron, een zee, onderaardse wezens en zelfs een heus watermonster.

Vandaag zoek je als speleoloog tevergeefs naar dergelijke exotische taferelen. Het rijk van Hades, de god van de onderwereld, ziet er enigszins anders uit, maar is daarom niet minder fascinerend. Het hoofdopzet, het exploreren van natuurlijke onderaardse holen, blijkt zware arbeid. Het klinkt misschien vreemd, maar onze eerste grote hindernis is de ingang van de grot vinden. In tegenstelling tot de toeristisch uitgebate grotten zoals die van Han situeert de toegang van een wilde grot zich ergens in een vergeten weitje, een bos, of halfweg een rotsachtige berghelling. En meestal bestaat er naast de enige goede put naar het ondergrondse stelsel, een hele reeks valse trous die al na enkele meters doodlopen. Eenmaal je de juiste ingang hebt ontdekt, kan de moeizame afdaling naar de onderwereld beginnen. Wij hebben dit keer geluk : met wat eenvoudig klauter- en klefferwerk verschaffen we ons toegang tot de grot. Vaak moet men echter de steile schacht eerst voorzien van klimtouwen (equiperen) vooraleer men kan afdalen. Maar die inspanning loont beslist de moeite. Eens het laatste buitenlicht verdwenen, ontdekken we een totaal nieuwe en ongekende wereld : onvoorstelbaar smalle kruipgangen, “brievenbussen”, bodemloze putten, adembenemende katedralen, schitterende kalksteenformaties, draperieën, spagetti’s, grotparels, stalagmieten en stalaktieten.

De ontdekking van dit mysterieuze universum is overweldigend. De zware fysieke inspanning en het gevaar onder de grond geven een enorme kick. Meteen begrijpen we wat de speleoloog beweegt om in zo’n mensonvriendelijke omgeving af te dalen. Beneden beginnen we aan onze zoektocht door gangen en spleten. Soms is de doorgang zo smal dat we ons hoofd moeten wegdraaien. Met één arm omhoog en de andere langs het lichaam persen we onszelf erdoor. Bij het inademen knelt de borst tussen de wanden en onze helm schuurt langs de rotsen. Als leek staan we met verstomming te kijken hoe onze ervaren gids kriskras gangen doorkruist, resoluut een weg inslaat bij een van de talloze kruispunten, of schijnbaar zonder reden de veilig gewaande bedding van een ondergrondse rivier verlaat. We moeten ons reppen om hem niet uit het oog te verliezen. Bij de minste inspanning worden we omgeven door een wolk van mist, het zweet doorweekt onze kleren. Het specifieke mikroklimaat maakt de grot zeer vochtig en voordat we enkele uren later weer bovengronds komen, is er geen sprake van opdrogen.

Wie, zoals wij, voor het eerst afdaalt, heeft het vooral moeilijk met de totale duisternis. Het idee voor altijd vast te zitten in het absolute donker jaagt sommige mensen al na enkele meters terug naar buiten. Maar wij houden ons kranig en wagen het zelfs om, wanneer onze gids een nieuw ontdekte gang verkent, een tijd lang de lichtjes op onze helm uit te draaien. De duisternis is volledig en we zijn meteen elk gevoel van afstand of richting kwijt.

Licht is dan ook levensnoodzakelijk : zónder ben je verloren en kan je alleen rekenen op de hulp van buitenaf. In het huidige halogeentijdperk is de belangrijkste ondergrondse lichtbron nog altijd de archaïsche karbuurlamp. Het princiep is even geniaal als eenvoudig. Brokken karbuursteen komen in een speciaal ontworpen karbuurpot in aanraking met water. Er ontstaat een gas dat de energiebron vormt voor het vlammetje op de helm. Een bijkomend voordeel is dat de karbuurpot ook warmte geeft, wat goed van pas komt wanneer je een paar uur of een ganse nacht gedwongen ondergronds blijft. Toch komt in België de positie van de karbuurlamp op de helling te staan. Ons land telt slechts een zestigtal grotten van betekenis en die zijn nogal overbevolkt. De verbrandingsgassen van de duizenden vlammetjes bedekken langzaam maar zeker de schitterende kleuren van de onderaardse kalkformaties met een dikke laag roet. Vandaar dat men meer en meer overstapt op milieuvriendelijke elektrische lampen.

Maar ook zonder karbuur zorgt elke betreding van een nieuwe spelonk voor een ernstige verstoring van het grotmilieu. De broze soortengemeenschap van spinnen, vleermuizen, mossen en vissen komt al snel in de verdrukking en als je de grot te vaak bezoekt, dreigt de fauna definitief te verdwijnen. De Belgische verenigingen van speleologen hebben dit gevaar al langer onderkent. Een nauwkeurig opgestelde deontologische kode moet tot in de kleinste details worden nageleefd. Zo mag er absoluut geen spoor (afval, etensresten,…) van het grotbezoek achterblijven. Speleo’s lopen niet alleen met hun sinaasappelschillen, maar soms ook met hun eigen uitwerpselen in een zakje door de grotten.

Graffiti zijn helemààl uit den boze. Diep onder de grond horen we het verhaal van enkele euforische amateur-speleologen die in de verleiding kwamen om, in navolging van hun prehistorische voorgangers, hun aanwezigheid op een wand te vereeuwigen. Als straf moesten ze de hele grotformatie een grondige opknapbeurt geven.

Om de hygiënische toestand van de Belgische spelonken nog beter te beschermen, “adopteert” elke klub enkele grotten en houdt er de netheid in de gaten. Om ongevallen en vervuiling te vermijden, worden de meest gekende en frekwent bezochte grotten bovendien met een ijzeren hek afgesloten. Afhankelijk van het aantal leden krijgt elke speleoklub een aantal sleutels. Het liefst van al zouden de echte speleologen de grotten volledig gesloten houden voor amateurs : weinig demokratisch, maar wel de meest efficiënte bescherming voor zowel grot als mens. De kans dat je klem komt te zitten, verdwaalt of voorgoed verdwijnt in een bodemloze put is zeer reëel. Zelfs ervaren speleo’s komen zo nu en dan nog in de problemen wanneer een bovengrondse stortbui het water beneden plots onheilspellend doet stijgen.

Tot halfweg deze eeuw werd de ondergrondse wereld bijna uitsluitend betreden door archeologen die er wetenschappelijke prospektie deden. Tegenwoordig komt de discipline meer en meer in het schuifje van de sport terecht. Rekening houdend met de fysieke vereisten en de afmattende inspanningen is dit een zeer terechte plaats. Toch verdient de professionele speleoloog nog steeds de naam van explorateur, ontdekkingsreiziger in het rijk van Hades. Van de duizenden grotten verspreid over de hele wereld is nog steeds maar een klein deel in kaart gebracht. Meestal begint het exploreren van nieuwe grotten pas na een jarenlange voorbereiding met o.a. lektuurstudie en interviews met geologen en plaatselijke herders. Zo ontdekte men eind jaren ’70 op Sardinië bij toeval een immens grottensysteem. Het netwerk SU PALU meet nu al meer dan 10 km geïnventarizeerde doorgangen en nog steeds liggen er eindeloze galerijen te wachten op ondernemende speleo’s. Intussen is al wel een gigantische zaal (katedraal) van 800 meter lang en zo’n 100 meter hoog opgemeten. Ze kreeg de toepasselijke naam Lilliput.

Als amateur heb je je handen ruim vol met het wandelen onder de grond. Echte speleologen houden zich echter liever bezig met het verkennen en in kaart brengen van nieuwe grotten. Ze lopen af en aan met lintmeters, kompassen, diepte- en hellingmeters, en noteren de gegevens nauwkeurig op een topografische kaart. Zo worden er steeds meer grotten bereikbaar voor andere speleo’s. Zonder zo’n topo is het betreden van een spelonk een hachelijk karwei dat alleen ervaren dieptewandelaars met een sterk visueel geheugen tot een goed einde brengen.

De rijke ervaring van de meeste speleologen wordt de laatste jaren meer en meer naar de kroon gestoken door technische hulpmiddelen zoals het GPS (Global Position System). Dit apparaat kan, via een ingewikkelde kommunikatie met buitenaardse satellieten, eender welke positie ter wereld tot op enkele meters nauwkeurig bepalen. Op deze manier kunnen grotingangen gemakkelijk gelokalizeerd en later teruggevonden worden. Gedaan met het urenlang zoeken naar de juiste ingang.

Een ander technisch snufje is de Mollofoon, een instrument dat van zich laat horen bij het naderen van een holle ruimte. Die Mollofoon wordt dankbaar en veelvuldig gebruikt door fanatieke gravers die zich niet willen neerleggen bij de bestaande of al ontdekte gangen. Sommigen besteden elk vrij moment van het jaar om in de diepte van een grot met een schopje een gang verder uit te graven op zoek naar een nieuwe grot. De belachelijk kleine vordering van deze sisyfusarbeid werkt zeer deprimerend. De delver moet immers telkens de uitgegraven grond in een bakje tientallen meters achteruit sleuren of uit een put omhoog takelen. Maar vroeg of laat volgt de beloning in de vorm van een gloednieuw en onbetreden net van gangen, schachten en katedralen.

Met dank aan Marnix van Dycke en VVS.

Nauwe doorgangen en immense katedralen wisselen elkaar af : verrassend en fascinerend.

Onder de grond zijn de archaïsche karbuurlampen nog steeds de belangrijkste ondergrondse lichtbron.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content