“Het bezielde landschap” van Pierre Bonnechere en Odile De Bruyn onthult de intieme relatie tussen de mens en zijn tuin. Door de eeuwen heen geëvolueerd, en toch even intens gebleven.

Hoe zien tuinen er vandaag uit? Van welke tuinen houden wij? Welke planten kweken wij graag: rododendrons uit de Himalaya, pelargoniums uit Zuid-Afrika of tomaten uit Peru? Welke zijn onze esthetische voorbeelden: Versailles, Villandry, Villa Medici in Florence, Stourhead en parken à l’anglaise, het Alhambra in Granada, Ryoan-Ji in Kyoto of de tuin van Monet in Giverny?

De stijl is veranderd, de kennis geëvolueerd, maar de mens is nagenoeg hetzelfde gebleven. Zijn tuin is niet alleen een natuurlijke schuilplaats, een plek voor experimenten, een oord om zich te ontspannen, maar ook een middel om zich te bevestigen: zijn dorst naar plantenkennis, zijn welstand, technisch meesterschap en meer. Want welk fundamenteel verschil is er tussen de notabelen van rond de eeuwwisseling die de grootste appelen of peren uit de wijde omtrek probeerden te kweken, en Bâbur, de grootmogol voor wie het acclimatiseren van planten een erezaak was? En waren ze wezenlijk niet met hetzelfde bezig: Louis XIV, die de machine van Marly liet maken om Versailles te voorzien van water onder druk, en Semiramis of Nabuchodonosor, die voor de hangende tuinen van Babylon enorme steunmuren liet bouwen in dikke lagen aarde waar “bomen groeiden met een stam van 3,5 meter dik en een hoogte van 15 meter”?

Het bezielde landschap van Pierre Bonnechere en Odile De Bruyn vertelt over de nauwe band tussen de mens en zijn tuin. De auteurs zijn historici. Daarom bevat hun boek ook enkele mooie hoofdstukken over de oudheid. Het is ook schitterend geïllustreerd. Van Egypte, Mesopotamië en Perzië tot de islam, de Griekse en de Romeinse wereld, alles wat aan de basis lag van onze westerse tuincultuur staat erin beschreven. Japanse en Chinese tuinen werden niet opgenomen. De geschiedenis wordt voortgezet tot vandaag, via de Middeleeuwen, de Italiaanse Renaissance en de Engelse Romantiek.

Het eerste deel van het boek is een revelatie. Zo lezen we dat het idee om planten te acclimatiseren, vreemde plantensoorten samen met de inheemse flora te laten opgroeien, niet 19de-eeuws is, maar 1100 jaar vóór onze tijdrekening ook al bestond. Het snoeien van bomen of struiken is opgekomen onder de heerschappij van de Romeinse keizer Augustus.

Muurschilderingen die men terugvond in Herculaneum geven een beeld van het raffinement van toen: houten latwerken, muren versierd met motiefjes, pergola’s…

Duizend jaar na het Pompeïsch tijdperk, nemen de islamitische tuinen enkele thema’s van voorbije beschavingen over. Volgens de auteurs heeft “de islamitische wereld een rijkere vorm van tuinlandschappen voortgebracht dan zijn voorgangers en één die de huidige islamitische ontwerpen nog altijd inspireert.”

In Perzië is de tuin een metafoor voor de liefde, zelfs voor het pure seksuele genot. Diezelfde benadering vindt men ook terug in de geschriften die aan de basis liggen van de Italiaanse Renaissance, zoals Hypnerotomachia Poliphili (1499) van de Venetiaanse dominicaan Francesco Colonna. De held daarin droomt dat hij in verscheidene etappes tot bij zijn geliefde wordt geleid. Hij wordt door Cupido meegenomen naar Cythera, het eiland van Venus dat wordt voorgesteld als een schitterende tuin.

Het bezielde landschap, door Pierre Bonnechere en Odile De Bruyn, Mercatorfonds, 352 blz, 3500 fr.

Jean-Pierre Gabriel

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content