Stijn Meuris
Stijn Meuris Stijn Meuris is zanger, journalist en regisseur.

Of zoals ze in War Of The Worlds zeggen : “Bring on the Gustave, and fire the Javelin !”

Stijn Meuris (1964) is zanger en tekstschrijver van Monza, dat met Grand zopas een bijzonder pakkend tweede album uit heeft. Daarvoor was Meuris frontman van Noordkaap. Hij is tevens regisseur (van o.a. Week Van Liefde, met Wim Opbrouck) en werkt momenteel aan een eerste filmscenario.

Ik doe het voor de bezigheid, voor de actie, voor de kick. Ik doe het voor de tijd die mij en ons nog rest, voor de countdown die onafwendbaar tikt. Ik doe het voor de mensen rondom, voor het vuur dat likt, en ik doe het voor het geld. Al mag dat laatste niet gezegd worden. Nochtans, geld dat telt. En soms zelfs dubbel.

Ik doe alles voor mezelf. Voor wie anders ? Toch niet voor de dommen en de tragen van geest, voor het gehos van heikneuters op het feest ? Ik doe het louter voor mezelf. Dat is nooit anders geweest.

Ik doe het omdat het moet. Omdat wat moet ook werkelijk moet. Ik doe het omdat men het vraagt. Omdat men zaagt. Als reactie voor als men klaagt. Ik doe het voor de goeien en veel minder voor de slechten. Ik doe het om het vechten. Ik doe het voor de snelheid en voor ’t record. Voor de felheid van de sport. Voor het welzijn van de aarde. Voor de waarheid en het ware. En om de welstand te bewaren. Ik voer een taalstrijd als het ware.

Ik doe mijn best en ga voluit. Ik voer de test met glamour uit. Houzee en geradeaus ! Ik doe zelden graag wat anderen doen, en ben niet heilig’r dan de paus. Ik doe niks voor god. Ik doe de dingen met mijn ernst. Twijfel zelden aan de kern. Maar wel aan al de rest. Terecht, terecht : het is niet omdat ik paranoia ben, dat ze niet achter me aan zitten.

Ik doe de dingen voor de kunst. Ik verleen af en toe een gunst – maar zeker niet te vaak. Nee, alles voor de kunst. Ik zie het leven als object, als een werk dat leven wekt – maar zeker niet te veel. Zes miljard, acht miljard, vijftien miljard. Twee maken één is goed (wegens achteruitgang). Twee maken twee is aanvaardbaar (wegens status-quo). Twee maken drie is zo goed als misdadig. De plaats is op, het eten op, de zuurstof op, de olie op. Ik ben zelf op. Is wat ik doe dan wel nog waard, dat ik – weg van huis & haard – mezelf bevind op nachtelijk asfalt ? Waar loei- en loeihard de radio uit de boxen schalt, en aan het tankstation (24 / 24 !) de dronken Poolse trucker lalt ? Is het waard dat ik – eenzaam onderweg airmiles vergaard – bij het gloren trillend thuiskom ? Met mijn oren gloeiend en doofstom. Is it worth it ? Hope it’s worth it.

Ik doe de dingen voor de lol. Ik hou de dingen die ik doe hardnekkig vol. Tegen wil en dank, maar voor wat eten en wat drank. Ik doe de dingen voor de stijl, stijl maakt geil, ik ga louter omwille van de elegantie voor de bijl. Voor een half uur elegantie heb ik mijn hele vakantie veil. Ik voer de dingen uit met hart en ziel. Ik check de pols, scan mijn hoofd en trek mijn bloed. Men legt me bloot op mijn verzoek. En nog eens, en nog eens. En telkens niks.

Exact tien jaar geleden, kabinet van de huisarts. Die me aanraadt om te beginnen met roken.

Ik ontbeer volgens hem een homecoming-gevoel, een eenvoudig ritueel dat me uit de stress trekt. Of ik drugs neem ? Neen. Zelfs geen marihuana ? Neen, zelfs dat niet. Koffie, alcohol ? Ja, dat wel, uiteraard. Veel koffie, matig alcohol. Mmm. Dat ik dan toch best begin met roken. Een paar sigaretten per dag, to start with. Ik ga me daar beter bij voelen, zegt hij. Ik betaal hem voor de slechtste raad die ik me kan indenken, en ik hou me aan zijn advies. Die avond koop ik in een tankstation een eerste pakje sigaretten. Barclay Light, lichtblauwe verpakking, een vederlichte kleur die moet suggereren dat de prille aanzet nog zo dodelijk niet is.

Barclay Light is niks. Lichter dan lucht, zo licht dat de pakjes met elastiekjes aan de verkooprekken worden geklonken, om te vermijden dat ze gaan zweven. Barclay Light is voor watjes, en ik ben op dat moment een watje. Ik stap in de wagen, en moet er meteen weer uit, opnieuw het tankstation binnen : vergeten een aansteker te kopen. Het ultieme bewijs van de verstokte niet-roker. Ik koop een witte van het merk Bic en laat het eeuwig kuchen een aanvang nemen.

Ik doe een week over één pakje. Twintig stuks op zeven dagen tijd, eentje te weinig voor drie sigaretten per dag. Ja, ze zijn slim, de nicotineleveranciers : die ene sigaret te weinig is de ideale aanleiding om een nieuw pakje te kopen. Een beginner die al meteen vastgeklonken wordt aan de vicieuze cirkel van de verslaafde. Kent u het verhaal van de pakjes van negentien stuks ? Schijnt echt waar te zijn : na een lang gerokken debat tussen Europa en de almachtige nicotineleveranciers wordt bij wet beslist dat pakjes een bepaalde minimumprijs moeten krijgen. Pakjes van twintig stuks, staat er in het vuistdikke reglement waar honderden advocaten iedere letter en iedere voetnoot van hebben bestudeerd. En dus bestaan er nu pakjes van negentien stuks. Kan geen Europese wet tegenop, en we zijn weer vertrokken voor een nieuwe debatronde van pakweg tien jaar. Ja, ze zijn slim, ik zeg het.

Tweede week, tweede pakje. Het doet me niks. Ik trek lucht tot ik er duizelig van word en bedenk me dat zulks niet de bedoeling kan zijn. Naar het schijnt bestaat er een Amerikaans laboratorium waar men ooit sporen van tabak heeft aangetroffen in een Barclay Light. Maar tegenexpertises trekken dat in twijfel : de meetapparatuur zou slecht geijkt geweest zijn.

Ik schakel een versnelling hoger en schaf me een pakje Marlboro Light aan. Opnieuw light, want laat ons vooral niet overdrijven. Ik brief de huisarts telefonisch van mijn ambitieuze vorderingen, en hij keurt mijn dadendrang goed. Of ik al een thuiskomgevoel gewaarword, wil hij weten. Niet meteen, nee. Al kan dat ook liggen aan het feit dat ik zelden thuiskom. Inderdaad. Hij wenst me sterkte, en ik wacht nadrukkelijk met het neerleggen van de telefoon : ik wil horen of hij me in zijn kabinet niet uitlacht. Meer dan waarschijnlijk ben ik ongevraagd onderdeel van een academische studie die nagaat in hoeverre patiënten bereid zijn het advies van hun vertrouwensarts te volgen, een studie die binnen enkele maanden gepubliceerd wordt in de vakpers. Ik overweeg een abonnement te nemen op The Lancet, het internationaal medisch tijdschrift dat altijd als ‘gezaghebbend’ wordt omschreven. Ik pleit schuldig. Ik volg iederéén met een beetje gezag. Toen nog wel.

Ik doe de dingen voor het resultaat. Ik doe de dingen exact zo snel als ik praat.

Ik bestudeer het pakje. Het is de omschrijving Selected Fine Tobaccos die het hem doet. En de typografie van het merk : Marlboro, met de ‘l’ en de ‘b’ geniaal opgehoogd in het midden van de merknaam. Twee ruggen die mekaar schragen, als boekensteunen op een kast. Degelijk, vind ik. 0,6 mg nicotine, ook dat stelt me gerust. Bijzonder weinig, lijkt me dat. Al slaat de denker in me onmiddellijk toe : is dat 0,6 mg per sigaret of per twintig sigaretten ? Wie zal het zeggen ? Europa zegt vooralsnog niks. The Insider komt uit, met Al Pacino in de hoofdrol. Over de sluwheid van de grote nicotineleveranciers en de vuile trucs die ze hanteren om niet te hoeven toegeven dat ze allerlei bijkomende chemicaliën in hun eindproduct mengen omdat nicotine an sich niet verslavend genoeg is. Ik ben méé, prachtfilm. Maar de inhoud doet me niks. Ik ben verslaafd.

Marlboro Light sleurt me over de grens van één naar zeven pakjes per week. In no time. Meuris rookt zich het pleuris. Aanvankelijk nog met stijl, maar gaandeweg schaamteloos. Zoals op die dag wanneer ik besluit met de motor te gaan rijden terwijl ik er net een opgestoken heb. Met één slag de integraalhelm dicht en net niet gestikt in de veertiende sigaret van die dag. Sedertdien wordt het vizier van mijn helm ontsierd door een weggesmolten plek plexi. Echte rokers vinden zoiets zelfs niet meer gênant. Echte rokers gooien in zo’n geval de peuk weg en denken er verder niet meer over na. Ik was een echte roker. And by god, proud to be.

De aankoopprijs stijgt. Doet me niks. Ja, in New York een keer wel : daar koop ik een glazen flesje Snapple-fruitsap plus één pakje Marlboro in een nightshop. Kostte me 7 dollar 90. Waarvan 2 dollar voor de Snapple. Of dat geen vergissing was, wou ik weten. No sir, you wanna smoke, you gotta pay, aldus de nacht-Paki. Nou, dié hebben me gesmaakt, dat kan ik je wel vertellen. Schaamteloos is ook de stijl van de vijand, trouwens. Van de geïnstitutionaliseerde tegenstanders. Vooral in de States, weeral. Op O’Hare International Airport, Chicago, mag je buiten roken. Uiteraard, zou je denken. Neen, enkel dáár sir. Precies daar waar het bordje staat. Een geïsoleerd stukje niemandsland tussen de bagagetrolleys, aangeduid met een nieuw verkeersteken dat een gestileerde verslaafde voorstelt. Tussen een stuk of vijftig andere gehandicapten sta je daar, en passanten nemen net geen foto. Ik ken een ziekenhuis – ik noem geen namen – waar je mag roken. In een terrarium aan het eind van de gang. Geloof me, niks is méér confronterend dan roken in een glazen kooi, omringd door kreupelen in rozige kamerjassen en met grijzige huiden, al dan niet met de baxters ingeplugd. En toch, echte rokers hebben er dat voor over. Echte rokers zijn de beste strijders. Zij gaan door waar niemand wenst door te gaan. Zij zullen doden om te overleven, hen houdt geen antitankwal tegen. Echte rokers vormen een bataljon stormfuseliers. Geef hen een job in de voorste rangen en plaats de buit van minstens 0,6 mg een eind achter de vijandelijke linies. Een weapon of mass destruction, indien goed gedrild.

Het homecoming-gevoel waarvan sprake is inmiddels û tien jaar verder û reeds lang voorbij. Het vormde een bijzonder korte attractie. Een paar weken lang werkte het nochtans wonderwel. Thuiskomen, deur open, lichten aan. En dan de sigaret. Vier minuten lang genot plus een ongevaarlijke duizeling. Zo had het moeten blijven. IJdele hoop, want het snoepgoed deed me wreed goed. Ik heb intussen tienduizenden sigaretten im Luft aufgelöst en duizenden pakjes (naar schatting 3650 stuks) weggegooid. Heel veel geld aan uitgegeven, ook. Ze staan nu aan 4 euro, 160 frank. Per dag. Een klein leefloon verpakt in tabak plus andere ingrediënten. Mijn rookgedrag is geevolueerd van homecoming naar altijd en overal. Ik rook ’s ochtends (de eerste kriebelhoest manifesteert zich sedert twee jaar), na het ontbijt of zelfs in plaats van een ontbijt. Ik rook vervolgens tijdens het lezen van de kranten, na het starten van de auto, tijdens de rit naar eenderwaar, tijdens rode verkeerslichten die me iets te lang duren, in files, na files, na het uitstappen, na het binnenkomen van een gebouw, tijdens de koffie, tijdens repetities, in kleedkamers, vlak voor een concert (gelukkig nog niet tijdens een concert), en meteen na een concert. Sterker nog ; Kees, de vaste roadie van Monza, offreert me zowaar een sigaret uit eigen voorraad terwijl we van het podium wandelen, in de hooguit dertig seconden tussen set en bissen. Die dan ook slechts drie keer genuttigd wordt en vervolgens ook weer half aangeroerd wordt weggesmeten. Ik rook op weg naar de nachtelijke auto, in die auto en onderweg. En ten slotte rook ik bij thuiskomst – om het initiële homecoming-gevoel ook nog een kans te geven.

Ben ik fier op al dat gerook ? Neen. Ik schaam me te pletter.

Ik doe de dingen omdat ik me schaam.

Er bestaan boeken tegen het roken. Boeken waarin ik niet geloof. Straffe auteur die mij van een slechte gewoonte kan afhelpen. Anderen – veelal vrouwen – vertellen dat de boeken wél werken, maar ik weiger hen bij te treden. Niks zo sterk als mijn fantasie, en die dicteert mijn wetmatigheden. Amerikaanse schrijvers die mij willen overtuigen te stoppen met roken zijn sowieso verdacht. Ze doen het voor het geld, of maken deel uit van god weet welke lobbygroep waar ik geen fan van ben. Of ze hebben een lidkaart van de getuigen van Jehova. Of ze werken voor scientology. Of voor de CIA, weet ik veel. Allicht werken ze voor ièmand, en zelfs al werken ze voor niemand, dan nog vind ik ze niet sympathiek. Ze schrijven luchthavenliteratuur, en dat is zelden een hoogvlieger. Terwijl je uitgerekend dat toch zou mogen verwachten van luchthavenliteratuur. In vierhonderd bladzijden proberen de auteurs een beeld te schetsen van de horror die roken met je uitvreet. Ze hanteren de techniek van de herhaling : zeg iets honderd keer op honderd verschillende manieren, en een mens zou het van doffe ellende nog gaan geloven ook. Vergeefse moeite, want ik kan hun opsomming in twee woorden samenvatten : Roken Doodt. Ik weet dat, iedereen weet dat. Het staat zowaar op de pakjes, en toch : het helpt geen ene jota. Net zomin als de foto’s van uitgeteerde longen zullen helpen. Simpelweg omdat we die info al kennen, en ze met graagte meenemen in onze nicotinetrip. Ik steek een sigaret op wanneer er op Panorama een antirookdocumentaire begint. Lekker naar kijken en genieten. Hoho, ik wist niet dat het zo erg was, al dat gerook. Nog eentje opsteken om ervan te bekomen.

Ja, ze zijn slim.

Toen de wet aangaf dat een groot deel van de verpakking gewijd moest worden aan waarschuwingen in dreigende zwarte letters tegen een witte achtergrond (andersom ware nog beter geweest, maar mij vragen ze nooit iets), ging de nicolobby opmerkelijk snel akkoord. Vreemd toch, voor fabrikanten die iets te verkopen hebben dat duizenden doden per jaar veroorzaakt. Waarom ze zo braaf waren, bleek enkele maanden later, toen de pakjes ineens schuilgingen in vrolijke wikkels met daarop landschappen, technomotiefjes of kosmische vergezichten, doodleuk en niet gehinderd door wetgeving rond de oorspronkelijke kartonnetjes gehuld. De waarschuwing was onzichtbaar geworden. Ik vroeg aan de verkoper in de krantenwinkel waarom dat zo was, die nieuwe verpakkingen op het schap achter hem. Gek, het was hem niet eens opgevallen, zei hij. Terwijl hij die dingen toch een paar honderd keer per dag in z’n handen hield. Maar voor hem waren pakjes sigaretten iets zonder opschrift geworden, zonder beeld. Gewoon de vorm en het gewicht vormden de verpakking, niet langer de lay-out, het logo of de kleurtjes. Je zou de nico-industrie gaan bewonderen voor zoveel creatieve en juridische spitstechnologie, als het allemaal niet zo dramatisch zou zijn.

Ik doe de dingen voor de liefde. En voor het gebrek aan liefde. Ik doe de dingen om het gemis aan liefde te camoufleren en te verhullen in een sfeer van activiteiten. Ik span me in om te doen alsof liefde niet langer nodig is, hooguit een bonus, extra spel. Nee, als we maar bezig zijn, komt alles goed. Ik beweeg me voort omdat beweging noodzakelijk is. A moving target is hard to hit. En nog meer van die dooddoeners die wel goed klinken maar die au fond nergens over gaan. Zoals daar ook zijn : ‘Je moet van iets dood gaan’, als het dus over roken gaat. Of : ‘Ik drink niet meer. Maar ook niet minder. Hahaha !’ Je zult ze uit mijn mond niet horen. Ik behoed me voor de onzin. Ik doe misschien wel dingen omdat ik jaloers ben op die mensen die heerlijk richtingloos omgaan met, en gebruik maken van, de onzin. Ze hebben de lachers op de hand. Het klein verstand regeert het land / beter dan ooit tevoren.

Het kabinet van diezelfde huisarts, enkele maanden geleden. Dat ik beter zou stoppen met roken. Roken is nergens goed voor, zegt hij. Ik heb nu nog nergens last van, maar dat zal ongetwijfeld ooit veranderen. Stijn toch. ‘En dan zijn de poppen aan het dansen.’ Opnieuw zo’n dooddoener. En dat ik een sporthart heb, zegt hij ook nog. En sportlongen. Neen, ik heb een goéd hart, denk ik. En zangerslongen. Ik probeer mezelf wijs te maken dat ik in Amerika woon, met Amerikaanse wetten en gebruiken, en dat ik hem in dat geval zou kunnen aanklagen. Voor heel veel geld. Ik had hem tien jaar geleden op tape moeten opnemen en er pas nu – tienduizenden sigaretten later – mee moeten aanvallen. De truc die mediocre songwriters gebruiken om jaren na de feiten een beroemd artiest aan te klagen wegens plagiaat. Ze doen dat nooit als de hit uitkomt. Nee, ze wachten tot de hit uitgewerkt is. Ze plaatsen zich desnoods een decennium lang in laffe sluipstand. Om dan een lachwekkend hoog bedrag te eisen op basis van lachwekkende verdachtmakingen. Madonna is ooit in Moeskroen geweest en daar heeft ze via via mijn melodie opgepikt en verwerkt in een eigen nummer. Vangelis heeft ooit een cassette gehoord in een café in Wetteren en dat heeft geleid tot z’n grootste kaskraker. I want my money back.

Ik zit zo niet in mekaar. Ik ben liever, aardiger, minder scrupuleus. Ik ben dat geworden, want ik was ooit anders. Ik mompel iets dat eindigt op een lach tegen de arts en kijk naar buiten. Alwaar ik de beweging zie, in schril contrast met de verstilde tijd in het dokterskabinet. Je bent nergens verder van de wereld dan in een dokterskabinet. Ik zie nu al, door zijn raam, het kruispunt waar ik zo dadelijk – zo dodelijk – een nieuwe sigaret in vlam jaag. Bring on the Gustave, and fire the Javelin !

Ik doe de dingen vanuit het standpunt van de waarnemer. En wat je van daaruit ziet, tart vaak elke verbeelding. Maar niet de mijne. Mijn verbeelding is in topvorm. Mij tart niks meer.

Ik doe luid en stil tegelijkertijd. Ik ben velen tezelfdertijd.

Go ! Go ! Go ! Ik doe alles voor de show…

Stijn Meuris

Ik zie het leven als object, als een werk dat leven wekt – maar zeker niet te veel. Zes miljard, acht miljard, vijftien miljard. Twee maken één is goed (wegens achteruitgang). Twee maken twee is aanvaardbaar (wegens statusquo). Twee maken drie is zo goed als misdadig. De plaats is op, het eten op, de zuurstof op, de olie op. Ik ben zelf op.

Meuris rookt zich het pleuris. Aanvankelijk nog met stijl, maar gaandeweg schaamteloos. Zoals op die dag wanneer ik besluit met de motor te gaan rijden terwijl ik er net een opgestoken heb. Met één slag de integraalhelm dicht en net niet gestikt in de veertiende sigaret van die dag.

Ik steek een sigaret op wanneer er op Panorama een antirookdocumentaire begint. Lekker naar kijken en genieten. Hoho, ik wist niet dat het zo erg was, al dat gerook. Nog eentje opsteken om ervan te bekomen.

Ik mompel iets dat eindigt op een lach tegen de arts en kijk naar buiten. Alwaar ik de beweging zie, in schril contrast met de verstilde tijd in het dokterskabinet. Je bent nergens verder van de wereld dan in een dokterskabinet. Ik zie nu al, door zijn raam, het kruispunt waar ik zo dadelijk – zo dodelijk – een nieuwe sigaret in vlam jaag.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content