Het openbaar vervoer is één lijnbus en die rijdt op zaterdag. Want wie haalt het in zijn hoofd om naar dit schiereiland te gaan? De gelukkigen die er toch belanden, zijn unaniem in hun oordeel: Sheep’s Head is een ten onrechte overgeslagen stukje Ierland.
Zo zie je maar”, conludeert Seamus Daly met een glimlach. “Opnieuw won bijgeloof het van religie.” Seamus, mijn metgezel op de wandelingen, heeft zojuist weer een van zijn luisterrijke vertellingen afgerond. Deze man is een onuitputtelijke bron van verhalen. Zo vertelt hij met verve over het bijgeloof van de vissers, die er niet over peinsden drenkelingen aan boord te nemen. Hoewel het katholieke geloof een decente begraving voorschreef, vreesden zij voor hun eigen leven. Want wie een drenkeling aan boord nam, was zelf het volgende slachtoffer. Ook kocht je als visser nooit een boot waarbij tijdens de vervaardiging bloed van de maker was gevloeid. Hoe onschuldig de verwonding ook: het bloed was een voorbode dat het slecht zou aflopen met de boot, inclusief de opvarenden. Zijn grootvader, zo maakt Seamus het relaas compleet, had met eigen ogen gezien hoe een kennis op het nippertje het vege lijf kon redden, door zo’n ‘besmette’ boot net voor het zinken te verlaten. Maar hij hoeft niet echt ver terug te gaan in de tijd. Zijn zus Eileen O’Mahony bijvoorbeeld weet precies de boom aan te wijzen, waar ze als kind altijd met een boog omheen liep als het donker was, omdat de zelfmoordenaar van de seintoren er begraven lag en er ’s nachts vreemde dingen gebeurden…
We staan in het ouderlijk huis van Seamus, waar generaties lang zijn familie in barre omstandigheden leefde. Na een paar uur wandelen, nam hij me hier mee naartoe. Hij heeft me net toevertrouwd hoe zijn overgrootmoeder in dit huis alle vier haar kinderen als baby had verloren. De hoop op een kind had ze opgegeven, tot een rondtrekkende koopvrouw haar aanraadde een van de twee deuren in haar woonruimte dicht te metselen. In die tijd was het gebruikelijk dat koeien de ene deur binnenkwamen, werden gemolken en de andere deur, die recht ertegenover lag, weer uitgingen. Vandaar dat er het continu tochtte. De deur werd dichtgemetseld en overgrootmoeder kreeg prompt twee kinderen die wel bleven leven. Seamus, haar achterkleinzoon, is het levende bewijs. Dat hij de anekdote vertelt heeft nog een andere reden: zijn nieuwe huis, dat hij eigenhandig aan de overkant van de weg heeft gebouwd, beschikt bewust over slechts één deur. Bijgeloof of niet, het is duidelijk dat het advies nog altijd ter harte wordt genomen. Ook in deze tijd.
Seamus is een bijzonder hartelijke man van rond de veertig die mij de hele week, voornamelijk wandelend, rondleidt over zijn geboortegrond. Zijn door zon en wind verweerde gezicht verraadt werkzaamheden in de buitenlucht. Hij praat met een heerlijk Ierse tongval en het ontbreekt hem niet aan gevoel voor humor. Evenmin aan gepreksstof. Dat kan eigenlijk ook niet anders, als je in een hechte boerengemeenschap bent opgegroeid, waarbinnen verhalen van generatie op generatie werden overgedragen. Nu hij in zijn voorouderlijk huisje staat, komen de herinneringen vanzelf, over hoe hij in deze ruimte leefde met zijn ouders en zeven broers en zussen. “We deelden met twee kinderen één bord, meer keukengerei was er niet”, merkt hij terloops op. “Ook sliepen we met meerdere kinderen in één bed.”
We lopen naar de overkant van de weg, een weg waarover dagelijks hooguit een enkele auto rijdt, en stappen door die bewuste ene deur zijn ruime, van alle gemakken voorziene huis binnen. Op de keukentafel wacht ons thee met ovenverse, zelfgemaakte soda bread scones (typisch Ierse broodjes) en warme appeltaart. Zijn vrouw, de twee giechelende puberdochters en achtjarige zoon komen erbij zitten. Door het keukenraam kijk ik uit over glooiende, appelgroene weilanden met daarin, schaars verspreid, een paar boerderijen. Bomen zijn er nauwelijks, die komen weinig voor op Sheep’s Head. In de verte zie ik de glinstering van de zee. Met die laaghangende zon lijkt dit het meest idyllische plekje van heel Sheep’s Head. Niets is minder waar. Dit is het meest woeste en onvruchtbare gedeelte; enerzijds vanwege de rotsachtige grond waar nauwelijks iets kan groeien behalve gras, anderzijds vanwege de noordelijke ligging, waardoor er weinig zon komt maar wel veel zeewind. Meteen de oorzaak waardoor begin deze eeuw de bewoners uit het net over de heuvel gelegen gehucht ‘de Krim’ gedwongen waren te vertrekken. Louter en alleen ruïnes herinneren aan bewoonde tijden. “Er doen veel verhalen de ronde over waarom het gehucht de Krim heet”, legt Seamus uit. “Ik houd het erop dat het leven van de mensen hier zo moeilijk was, dat men het vergeleek met de zware oorlogstijden op de Krim.”
Eeuwen geleden werd het schiereiland al aangeduid als barbaars en onvruchtbaar. Destijds had het de Keltische naam Muintir Bhaire, oftewel de mensen van Baire. Hoe de naam uiteindelijk in Sheep’s Head veranderde, is niet duidelijk. Een van de verklaringen is dat een gehucht op het schiereiland Ros Kerrig heette; Ros Caeraigh in het Keltisch. Door de jaren heen wijzigde dat langzaam in Ros Caorach. De Engelse vertaling hiervan is Sheep’s Head. De inwoners leefden in vroegere tijden van de visvangst, op onder meer makreel, haring en pollak. Het enige gewas dat te verbouwen viel, waren aardappels. Op hun stukje grond hielden ze schapen en koeien, voor melk en vlees. Een traditie van kaasmaken, heeft Sheep’s Head wonderlijk genoeg niet. Hoewel sinds mensenheugenis koeien gemolken worden, was melk om te drinken of om er boter van te karnen. Kaas bleef altijd buiten beschouwing. Sterker nog: men kende het niet eens. Toen eind vorige eeuw een scheepslading kaas en bacon op de rotsen aanspoelde, weet Seamus te vertellen, wisten de bewoners niet wat ze aanmoesten met dat geelbeige spul. Terwijl de bacon – niet meer in al te beste staat – met open armen werd ontvangen en vervolgens geconsumeerd. Wat overigens bij velen tot buikpijn leidde.
Momenteel wordt er nog nauwelijks gevist. De vissen zijn nu overgeleverd aan de zeehonden die in groten getale de onbewoonde eilandjes Cold en Furze bevolken in de Dunmanus Bay. Koeien en schapen zijn nog wel vaste bewoners van Sheep’s Head. Ook Seamus heeft ze in de wei staan. Daarnaast is hij belast met het onderhoud van de Sheep’s Head Way, de 88 kilometer langeafstandswandeling die rond het hele schiereiland gaat en volgens het gerenommeerde Engelse wandelblad Country Walking “de beste langeafstandswandeling in Ierland” is. Als Seamus tijd over heeft, gidst hij wandelaars over het traject.
Enkele jaren geleden liep hij nog bepakt en bezakt langs de route met houten palen, gele verf en gereedschap. Samen met zijn zwager James O’Mahony zorgde hij ervoor dat verloren lopen eigenlijk onmogelijk is – enkel bij dichte mist is een kompas geen overbodige luxe. Nu loopt hij langs de route met mij: een leuke belevenis, niet alleen vanwege zijn verhalen, maar ook omdat hij zo’n aangename compagnon is. Hoewel Seamus er veel plezier aan beleeft, ziet hij ook wel in dat kleinschalig toerisme de leegloop van het eiland kan tegenhouden. Woonden er 150 jaar geleden nog zo’n 8000 mensen op Sheep’s Head, tegenwoordig haalt het aantal niet eens de 2000. Jongeren trekken weg naar de stad of emigreren naar Australië en de VS, zoals de Ieren al honderden jaren doen.
Gelukkig zijn er uitzonderingen. Neem bijvoorbeeld de 23-jarige Finn O’Mahony, een eigentijdse en open knul. Deze zoon van Seamus’ zus Eileen en haar man James, de initiatiefnemer van de Sheep’s Head Way, geeft me een verrassende reden waarom hij als boer een bestaan wil opbouwen: “Je hebt twee soorten werk: werk waarbij je je doucht voordat je aan de slag gaat, en werk dat vraagt om een douche na afloop. Ik hou van douchen na mijn werk.” Dat hij op Sheep’s Head een boerenbestaan wil opbouwen, besefte hij heel duidelijk toen hij voor de landbouwschool stage liep in Nieuw-Zeeland. Daar merkte hij hoezeer hij verbonden was met zijn geboortegrond. “Ik droomde van gekke dingen als een bocht in de weg. En ik miste de zee enorm”, bekent Finn glimlachend.
Dat is goed te begrijpen, als je opgegroeid bent op een boerderij die op de heuvelachtige, zuidelijke flank van het schiereiland is gelegen. Vanuit de zonnige serre is het panorama op de weidse Dunmanus Bay grandioos. Via een oud visserspad, opgenomen in de Sheep’s Head Way, daal je in een mum van tijd af naar de golven. Hier vertrokken in het verleden vissersboten en kwamen ze later weer aan wal. Nu ligt de pier, of wat ervoor kan doorgaan, er verlaten bij. Maar de zee is nog altijd betoverend: afhankelijk van het weer en tijdstip van de dag, neemt het water telkens weer een andere, verrassende kleur aan.
Dat die betovering van de zee, de heersende kalmte, de warme gastvrijheid en het afwisselende landschap Sheep’s Head tot een aantrekkelijk wandel- en vakantiegebied maken, zien bewoners als Seamus, Eileen, James en Finn als positief voor de toekomst van het schiereiland. “Maar,” drukt Seamus mij op het hart, “massa’s toeristen hoeven we hier niet. Laat die propvolle touringcars maar naar de Ring of Kerry blijven gaan. Mensen met oog voor de rust en natuur, dié zie ik hier graag komen. En dat zijn bij uitstek wandelaars. Eigenlijk de beste gasten die je je kunt wensen.”
Aafke Jochems / foto’s Franjo
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier