Op een woensdag die weinig verschilt van dins- of donderdagen, kom ik mijzelf tegen in de koele nissen van een kathedraal. Wat is dat toch, dat ik basiliek noch kapel kan passeren zonder de aandrang te voelen binnen te gaan ? Strikt gezien ben ik niet gelovig, ik wantrouw alles wat mensen in naam van een god willen opleggen aan andere mensen. Ik ben wat men noemt een agnost, dat mossel-noch-visschepsel dat de schouders ophaalt en zegt : misschien, wie weet, perhaps. Ik verzet mij tegen alles wat zweemt naar het grote gelijk. Of men nu beweert dat er iets is of niets is : het is de stelligheid van de bewering die mij irriteert.

Ik zit bij het gipsen beeld van een vervaarlijk devoot loensende pater, niet ver van de draaimolens met metalen pieken waarop kaarsen geofferd worden. Ik heb zicht op een vrouwspersoon die, voorzien van voorschoot en steekmes, met kordate gebaren kaarsvet wegschraapt en stompen verwijdert. De mensen die de kaarsen hebben aangestoken zijn inmiddels ver weg, met hun zorgen en hun dromen. Zo ook de mensen die de kathedraal hebben vervaardigd en die allang dood zijn, terwijl hun bouwwerk nog zijn vingers naar de hemel strekt. Zij konden niet vermoeden dat er apps voor iPhones zouden komen, en bisschoppen die geldsommetjes storten met Pasen.

“Ik ging eens bidden tot Maria…”, hoor ik een vriendelijke Nederlander zeggen. Hij draagt een rugzakje en heeft een kop als die van Gerard Reve. “En heeft het geholpen ?” wil het kind dat hem vergezelt weten. Zijn antwoord gaat echter in geschraap verloren, de vrouw met het schort is begonnen aan de volgende kaarsendraaimolen. Noeste arbeid waar ze een verbeten trek van om de mond krijgt, als een die weet dat niet genot maar leed de grondkleur is van de wereld.

Vandaag zou mijn betreurde grootmoeder, zij die mij grootgebracht heeft, de leeftijd van 88 jaren bereiken. Twee jaar en een handvol maanden is zij echter dood, en er zou al eens een half etmaal durven passeren waarin ik niet aan haar denk maar mij verstop in het koren, in de waan van de dag tot de pikdorsers komen. Dan voel ik mij schuldig want ik wil haar niet lossen. Ik wil niet dat de tijd de grote heler kan spelen. Liever klamp ik mij vast aan onze keuken in 1984, waar ik een boek lees van Valère Depauw godbetert. Op weg naar Montségur. Grootmoe werpt een biefstuk kissend in de pan en strijkt in het voorbijgaan even over mijn haren, naar ik geloof zelfs zachtjes. Een deel van mij gaat verder, naar de schone toekomst die daarbuiten lacht. Nu al zijn er tekens van verval maar wie in het schuitje zit, wordt verondersteld te varen. Soms hef ik zelfs een kaperslied aan of kijk likkebaardend op webshops en door winkelruiten naar de draagbaarste versie van de MacBook Pro, met 2,4 of 2,66 GHz.

Je ziet nogal wat, in zo’n kathedraal, hoewel het natuurlijk de catwalk niet is. Een wat sullige man op Birkenstocks sloft voorbij in een T-shirt waarop in koeien van letters Pearl Harbour staat. Je vraagt je af waar sommige mensen hun kop staat bij de keuze van hun vêtementen. Zou Nine Eleven het ook nog eens tot T-shirtopdruk schoppen ? Hiroshima is inmiddels een gewone stad, waar schoolmeisjes boterhammen smeren met choco.

Enige oogwenken later sta ik weer buiten, in wat gemakshalve al eens de openlucht wordt genoemd. Er hangen nog flink veel bladeren aan de bomen. Ik neem plaats aan een tafeltje op een terras, in de wetenschap dat het de laatste keer kan zijn in het jaar 2010, de laatste keer tout court misschien. Verwonderlijk hoe weinig wij ons daaraan gelegen laten. De man aan het tafeltje naast mij bestelt een Duvelke, met dat teder verkleinwoord waar gevaar in loert. De vrouw prevelt iets onduidelijks, waarin ik het woord Boursinblokskes meen te onderscheiden. Ze knipt met haar vinger een wesp weg die zinnens was zich in haar decolleté te nestelen. Twee ogen maar heb ik, om zoveel wereld in mij op te nemen. Twee oren slechts om alles mee te horen. De man predikt over gashendels en rijbewijzen. De vrouw trekt aan haar sigaret, drinkt cola met een rietje. Verlegt het onderwerp naar Maurice De Wilde, vervolgens naar de bulten van kamelen. Drieduizend euro, zegt de man, en hij lacht een kerkhof van tanden met groene randen. Mensen bestellen tripels in het holst van de dag. Op het einde van de straat, aan de rechterkant van de vader, is een schoenmaker gevestigd. In de zomer verkies ik zolen van crêpe. Fijne koffies De Draak. Neem je mijn PARKEERPLAATS, neem dan ook mijn HANDICAP !

Ik verlaat het terras zonder achterlating van fooi, want fooien doen mij denken aan leenroerigheid. Aan lakeien die buigen als knipmessen.

Nog steeds is het woensdag, zo’n dag die niet van plan lijkt veel potten te breken of zich anderszins van andere dagen te onderscheiden.

jp.mulders@skynet.be

Jean-Paul Mulders

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content