Vele vrouwen hebben niet één, maar twee soms zeer verschillende garderobes: één voor het werk en één voor de vrije tijd. Vier professionele vrouwen over kleren voor uit en thuis.

T ouching people is our business is het motto van Bekx & X, in essentie een tweevrouwsbedrijf, gespecialiseerd in media- en brandwatching.

Edwige Roels: “Wij doen research voor en geven advies aan bedrijven die een nieuw product willen lanceren of een bestaand herpositioneren. Die producten variëren van borrelnootjes tot waterverzachters tot tijdschriften en televisieprogramma’s. Mijn collega Nathalie Bekx en ik werken nauw samen, maar zij houdt zich toch voornamelijk bezig met het inhoudelijk-redactionele. Ik ben ook bij het creatieve betrokken, maar daarnaast neem ik vooral het commerciële aspect voor mijn rekening. Het spreekt vanzelf dat ik me anders kleed voor een puur zakelijke afspraak met iemand uit het bedrijfsleven dan voor een ontmoeting met iemand uit de creatief-artistieke sfeer. Je verdedigt tenslotte een bepaald imago en er wordt verwacht dat je op een bepaalde manier overkomt. Waar het op neerkomt, is dat ik mij altijd zo probeer te kleden dat mijn outfit geen storende factor is in mijn contacten met anderen. Een jasje met een kraag van echt bont, bijvoorbeeld, kan bij sommige mensen weerstand oproepen.

In mijn garderobe vind je het hele gamma: van klassiek-klassiek over klassiek-sportief tot non-conformistisch. Zo zijn er dagen dat ik op kantoor verschijn als een strenge mevrouw in een strakgesneden pakje. Voor besprekingen met mensen uit de bank- en verzekeringssector, bijvoorbeeld, trek ik zelfs geen broekpak aan, maar een ensemble met een rok boven de knie, mooie kousen en hoge hakken. Heb ik met mensen uit de creatieve sfeer te maken, dan hangt wat ik aantrek veel meer af van mijn stemming: van een leuk pak van Kenzo of Versace tot een jeans met een leren jack, maar altijd iets met een zekere stijl. Ook in mijn vrije tijd hangt alles af van de omstandigheden: voor een weekend in een luxehotel kies ik uiteraard een passende outfit, terwijl ik thuis soms een weekend lang in een trainingspak rondloop. Nonchalant, dat wel, maar nooit slonzig, want ik wil te allen tijde verzorgd overkomen.

Mijn basisgarderobe bestaat voornamelijk uit merkkleding zoals van Valentino of Escada, maar dat vul ik aan met T-shirts of leuke accessoires van bijvoorbeeld Mexx of Esprit. Wat opvalt in mijn werkgarderobe zijn de sprekende kleuren: een mantelpakje komt vanzelf al redelijk streng over en een vleugje kleur verzacht dat effect. In mijn vrijetijdskleding overheerst zwart: nonchalant krijgt dan toch weer een beetje klasse. Als ik na het werk naar een receptie ga, breng ik een andere outfit mee naar kantoor, of ga ik me thuis even omkleden. Het is prettig om je na een dag in dezelfde kleren weer helemaal anders te voelen, en ik doe het ook uit respect voor de mensen die mij uitnodigen.

Wat ik jammer vind, is dat mensen in België zich voor het uitgaan zo weinig optutten. Zelfs als een uitnodiging nadrukkelijk om galakledij vraagt, zijn er velen die zich daar niets van aantrekken. Wie zich wel aan de kledingcode houdt, voelt zich dan weer belachelijk overdressed. Daarom kies ik meestal voor een outfit die elegant maar net niet te formeel is. Echte avondkledij reserveer ik voor feestjes in beperkte kring, als ik weet dat iedereen glamoureus voor de dag komt.”

Ze is director of sales in het Park Lane Hotel in Antwerpen, dat sinds kort deel uitmaakt van de Radisson Sas-groep.

Dominique Petit: “Of er hier in het hotel een bepaalde kledingcode geldt? Dit is in de eerste plaats een zakenhotel, en van het personeel wordt dan ook verwacht dat het er zakelijk uitziet. Ik heb vroeger nog in een hotel in Amerika gewerkt en daar waren de voorschriften veel strikter. Broeken waren taboe en verder was ik verplicht om te allen tijde hoge hakken en kousen te dragen, mijn nagels te lakken en me relatief nadrukkelijk op te maken. Hier in België is er meer ruimte voor eigen interpretatie.

Het spreekt vanzelf dat ik niet in spijkerbroek en op gympen kom werken, maar bij uitzondering trek ik in de winter voor afspraken buiten het hotel wel eens een broekpak aan. Je past je ook aan aan de klanten: komt er een belangrijke klant uit Engeland of Duitsland van wie je kunt verwachten dat hij veel waarde hecht aan chique kleding, dan trek je een klassiek pak aan. Bij een jonge klant die misschien toch al een zekere drempelvrees tegenover het hotel heeft, kun je er al een beetje informeler bijlopen. Maar in het algemeen is de kledingcode tenue de ville, en omdat ik al van jongs af een eerder klassieke smaak heb, heb ik daar weinig problemen mee.

Naast verzorgd en mooi moeten werkkleren natuurlijk ook praktisch en functioneel zijn. Ik moet veel rondlopen en staan, ook op beurzen in het buitenland bijvoorbeeld, en dus zul je mij niet gemakkelijk op hoge hakken zien.

Eenmaal thuis gaan mijn werkkleren meteen op de kleerhanger en trek ik iets comfortabels aan. In een net pak zal je mij op zaterdag nooit zien rondlopen. Dan draag ik broeken, wat op het werk niet zo vaak kan, en truien en sportieve jasjes in plaats van blazers. Blijkbaar zie ik er dan meteen veel jonger uit, want mensen vragen me dan wel eens waar ik op school zit, terwijl ik toch al dertig ben.

Aan werkkleren geef ik aanzienlijk meer geld uit dan aan vrijetijdskleren. Stap ik een winkel binnen, dan gaan mijn blikken automatisch naar de blazers met bijpassende rokken. Mannenpakken vind ik ook heel mooi, maar omdat ik klein ben, staan ze me niet altijd. Amerika was voor mij een echt shoppingparadijs, ook al omdat veel merken daar een speciale petite-lijn hebben, met de juiste verhoudingen voor kleine vrouwen. Hier val ik vaak terug op dezelfde merken, omdat ik ze mooi vind en ook omdat ik weet dat de kleinste maat me goed zit, want aan uren passen heb ik een hekel. Zo koop ik veel Ralph Lauren, Max Mara en Scapa, voornamelijk in zwart, donkerbruin en blauw. Om rood te dragen bijvoorbeeld ben ik niet altijd in de stemming. Kwaliteit is heel belangrijk: voor T-shirts maakt het misschien minder uit, maar bij pakken en jasjes merk je meteen het verschil, zeker als je ze zo vaak draagt als ik. Ik ben heel zuinig op kleren en omdat ik al een eeuwigheid dezelfde maat heb, beschik ik over een uitgebreide garderobe.

Aan power dressing heb ik geen behoefte. Ik ken mensen die een bepaald pak aantrekken als ze onzeker zijn of voor een moeilijke job staan en die zich dan een ander mens voelen. Bij mij gaat dat niet op: ik voel me even goed in een jeans als in een keurig ensemble. Wel heb ik stukken waar ik aan verknocht ben. Een zwart, nauwsluitend ruiterjasje in stretchstof van Ralph Lauren, bijvoorbeeld. Het staat op alles, ik draag het winter en zomer, de stof geeft mee en kreukt niet, wat ideaal is in de auto en op zakenreis. Kortom, mijn lievelingsjasje.”

Ze is office manager bij Kan, een ontwerpbureau voor grafisch en industrieel design.

Gladys Horstink: “Mijn taken gaan van organisatie over marketing en prospectie tot administratie en human resources. Met andere woorden: ik zorg ervoor dat de andere medewerkers lekker creatief bezig kunnen zijn. Met de klanten heb ik weinig direct contact. Toch hou ik in mijn kleding rekening met het imago van het bedrijf, ook al wordt ons niets opgelegd. Eigenlijk komt het me mooi uit dat we hier zo’n beetje in de alternatief-artistieke sector zitten, want ik ben een echte kledingfreak: ik vind het leuk om te kijken naar wat anderen dragen en om zelf met mode te spelen. Kleding is voor mij een communicatie-instrument.

Hoe ik mijn stijl zou omschrijven? Laat ik het maar op sober en geraffineerd houden, dat is ook wat ik van anderen hoor. Wat ik nooit zou aantrekken op het werk? Jeans, dat draag ik hoe dan ook heel weinig. Maar anderzijds ook geen plissérok met een twinset, dat zou hier toch wel enigszins misplaatst zijn. Mijn standaarduitrusting bestaat ’s winters uit wollen jasjes op korte rokken met zwarte kousen en hooggehakte schoenen of platte laarsjes. En verder uit ensembles: jasjes met rokken en broeken die je met een paar creatieve details zo kunt combineren dat je ‘gekleed’ bent, zonder dat het té klassiek wordt. Er zit ook nogal veel leer en suède in mijn garderobe. ’s Zomers draag ik jurkjes en wijde broeken op hooggehakte sandalen. Als ik uitga, durf ik mij iets uitdagender te kleden en zwaarder op te maken, met minder direct licht mag dat wel. Géén glittertoestanden, maar bijvoorbeeld wel een doorschijnende bloes onder een jasje. Sportieve kleren trek ik alleen aan als ik naar zee ga of het bos intrek. Ik geef grif toe dat ik een tikkeltje ijdel ben en veel aandacht besteed aan mijn look. Zelfs voor mijn fitness-outfits ben ik nogal kieskeurig. Maar het rare is dat dat allemaal wegvalt als ik thuiskom. Dan trek ik een oude legging met een versleten T-shirtje en slobbertrui aan en een paar espadrilles, spullen waarmee je ontspannen kunt liggen en hangen zonder dat het kwaad kan. Ja, dat geeft een gevoel van bevrijding, ik denk niet dat het goed is om altijd in strakke kleren rond te lopen. Waarschijnlijk ben ik dan niet om aan te zien en tenzij er een uitslaande brand is, kom ik zo beslist niet buiten. Maar binnen hoef ik niets hoog te houden, dan is er alleen een lekker-thuisgevoel.

Het spreekt vanzelf dat het grootste deel van mijn kledingbudget gaat naar spullen om mee naar buiten te treden. Het meeste koop ik in een paar winkels genre Zara, Migosha, Mango en Morgan, waar ik steeds terugga omdat ik weet dat ik er mijn smaak en maat vind. De duurdere spullen koop ik in de uitverkoop. Heel bewust en gericht, zodat het meestal een goede investering is waar ik veel plezier van heb. Het is zelfs een beetje een sport geworden: ik weet lang van tevoren wat ik wil, en als het moment er is, schiet ik erop af en zal ik er desnoods voor vechten.”

Ze werkt als adviseur in de cel leefmilieu van het kabinet van staatssecretaris Jan Peeters.

Fabienne Martens: “Een heel aangenaam kabinet, want er werken veel jonge mensen en de belangstelling voor milieuzaken is de laatste jaren enorm toegenomen. Eigenlijk heb ik het gevoel binnen een drukkingsgroep te werken, maar dan met de faciliteiten van een kabinet. Maatschappelijke integratie, veiligheid en leefmilieu zijn niet meteen de harde sectoren van het beleid, en dat heeft invloed op de kledingcode in mijn werkkring. Toch is er een duidelijk onderscheid tussen mijn werkkledij en hoe ik er in mijn vrije tijd bijloop. Dat dateert van de periode dat ik voorzitster van Greenpeace België was en de milieuvereniging vertegenwoordigde bij allerlei officiële instanties. In het begin deed ik dat in een jeansjasje of een leren jekker, maar op de duur drong het tot me door dat ik dan het eerste half uur van het debat bezig was met het uit de weg ruimen van allerlei vooroordelen in het genre: Greenpeace, zijn dat niet allemaal van die geitenwollen sokken? Toen ik de vereniging eens in een zeer elitair gezelschap ging verdedigen, trok ik een mooi pakje en hoge hakken aan, en toen merkte ik meteen dat ik op veel minder weerstand stuitte. Ik zag eruit als één van hen en was daardoor veel moeilijker te klasseren. Sindsdien hecht ik veel belang aan mijn werkoutfit. Niet dat ik het gevoel heb dat ik op mijn werk in een vermomming rondloop, maar ik speel het spel volgens de regels. Als je een dossier goed beheerst, is een acceptabel uiterlijk alleen maar een extra troef om het met succes te verdedigen.

Dat neemt niet weg dat ik altijd zorg voor een plezant detail in mijn serieuze outfits. Ik ben van nature optimistisch, zie nogal vlug de humor in situaties, en dat wil ik ook laten merken in mijn kleren. Dit pak van Yohji Yamamoto bijvoorbeeld is tijdloos van snit, maar een beetje oversized, en dat ondergraaft het serieuze. Het is klassiek met een knipoog. Een acht jaar oud pak van Jean-Paul Gaultier heeft dan weer rijen knoopjes die allemaal openkunnen. Mijn donkergrijze tailleur van Agnes b draag ik met een sjaal van Rue Blanche, waarop vrouwtjes in retropakjes turnoefeningen uitvoeren. Als tijdens een zware vergadering de aandacht wat verslapt, zie ik wel eens een blik afdwalen naar een bloot been dat uit de plooien van die sjaal opduikt. Daarnaast heb ik ook pakjes met een korte rok en een getailleerd jasje die ronduit sexy zijn, zonder echt te provoceren. Pas op, ik neem mijn werk heel ernstig, maar daarnaast vind ik een zekere speelsheid in mijn kleding niet onbelangrijk, precies omdat we ons dat als vrouwen gemakkelijker kunnen permitteren dan mannen. Het gebeurt nog te vaak dat vrouwen zodra ze een bepaalde positie bekleden hun vrouwelijkheid prijsgeven, niet alleen in de manier waarop ze hun dossiers verdedigen, maar ook in de manier waarop ze zich voor de buitenwereld presenteren.

Ik voel mij goed in mijn werkkleren, overwegend merkkleren die ik vaak in de solden koop. En toch doet het enorm deugd als ik in het weekend een paar comfortabele schoenen kan aantrekken en een zestien jaar oud jeansjasje dat mij op het lijf gegoten zit. Het contrast is ook zo leuk: dat je op vrijdagavond gemakkelijke spullen aantrekt en voelt: ha, weekend! Ik ben tijdens mijn vakantie wel eens opgeroepen voor het werk, en toen ben ik heel bewust in een jeansjasje en leren broek opgedaagd, als een soort stil protest: Ik hoef hier vandaag eigenlijk niet te zijn. Ik moet zeggen, mijn collega’s hebben dat signaal meteen begrepen.”

Linda Asselbergs / Foto’s Roger Dyckmans

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content