Pierre Darge
Pierre Darge Freelancejournalist

Tijdens een heilig jaar ontvangt de stad zo’n 150.000 pelgrims, driemaal meer dan anders, maar in 2000 lonkt het devote Santiago de Compostela ook naar de cultuurtoerist. Hier in Galicië eindigt ook onze reportagereeks over de Europese Cultuursteden.

Natuurlijk zijn we geen echte bedevaartgangers, onderweg naar Santiago de Compostela hebben we amper de afstand tussen de beide luchthaventerminals van Madrid te voet afgelegd. En nu rijden we in een bus, gevuld met mongooltjes die overstemd worden door hits uit The Yellow Submarine, van de moderne buitenwijken naar de rand van de oude stad.

Maar vanaf de Praza Galicia hervatten we het stappen, bergop, door de enige stadspoort die nog overeind staat. We haasten ons door smalle straatjes, waar ik bedevaartgangers met staf en driekantige hoed had verwacht maar een groep onweerstaanbaar glimlachende geschiedenisstudentes aantref, een studieboek onder de arm gekneld. Uit openstaande deuren waait ons de geur van pasteitjes en vlees tegemoet en we vangen een glimp op van de octopussen in de kleine etalages van de eethuizen.

De avond valt snel en ik wil eerst de Praza do Obradoiro zien waarover Gabriel García Márquez geschreven heeft dat het misschien wel zo mooi is als het Piazza di Campo in Siena, dat hij het mooiste plein ter wereld vindt.

Oog in oog met de beroemde kathedraal ben ik het niet zo zeker. Het plein is bijna verlaten en kleiner dan verwacht. Ook al zet de zon de torens in volle gloed, er overheerst een ambigu gevoel. Dit plein etaleert tegelijkertijd kleurloze somberheid en te veel ornament. De barok heeft lelijk huisgehouden in Santiago, als wilde de kerkgemeenschap zichzelf ervan overtuigen dat ze niets van haar macht had ingeboet. Maar intussen ogen de stenen grauwgrijs, ze zijn dringend aan een opknapbeurt toe.

Het voormalige koninklijk hospitaal, dat in 1499 door de katholieke vorsten werd gesticht en nu tot een parador werd verbouwd, is een stuk serener, evenwichtiger en statiger. Ik loop om de kathedraal en strijk neer op het terras van het café Literarios, waar ik een prima uitzicht heb op het Praza da Quintana. Vanuit het vliegtuig oogt Galicië groen, maar de binnenstad mist kleur. Hier domineren versleten stenen, het ontbreekt de stad aan wat humor. De helden en heiligen op kerktorens en kloosters hebben bemoste wangen of onkruid op hun gewaden.

Santiago is een stad van kerken en heiligdommen met daartussen pleintjes die te veel schaduw over zich heen krijgen en smalle straatjes zonder zonlicht. Twaalf eeuwen geleden werd hier het graf van de apostel Jakobus ontdekt dat achthonderd jaar zoek was geweest, of vergeten. Om dat graf werd een bescheiden bouwsel opgetrokken, daarna werd dat vervangen door een tempel met klooster en nog later door een basiliek. Die laatste werd door de mohammedaanse invallers in 997 platgelegd, samen met de rest van de stad.

Een kleine eeuw later zorgde het dynamisme van bisschop Diego Pelàez voor de wederopstanding. Hij liet de kathedraal bouwen en zie, de sfeer van heiligheid trok volk aan: van pelgrims tot wetenschappers en kunstenaars. Daardoor groeide Santiago in de Middeleeuwen uit tot een cultureel centrum. De kathedraal is ook het echte middelpunt van de stad en de bijbehorende musea bulken van de schatten. Op de diverse etages van het gebouw wandelt de bezoeker langs polychrome houten beelden uit de dertiende eeuw, een bibliotheek, met onder andere een indrukwekkende, meer dan mansgrote boekenstandaard, en een zaal met wandtapijten die kopies zijn van schilderijen van Rubens en Teniers.

Maar het mooist is Virgen de la Leche (de maagd van de melk) die de kleine Jezus de borst geeft, een kleine, maar schitterend gepolychromeerde terracotta van Luis Roldan (eind 17de eeuw). Via de vestibule van de schatkamer komt de bezoeker in de kapel oog in oog met weer andere schatten. Daaronder de caput argenteum, waarin het hoofd van een heilige wordt bewaard, een werk van Rodrigo Eans, een zilversmid die in de veertiende eeuw leefde.

De kathedraal zelf torst een wonderlijke dubbelzinnigheid: achter de kitscherige barok schuilt een sober Romaans interieur. Die weldoende soberheid reikt evenwel niet verder dan halverwege het schip, waar twee orgels en een overladen altaar de serene harmonie weer doen vergeten.

Er zit altijd volk in de kathedraal. Elke dag worden er verscheidene missen opgedragen en iedere kapel heeft haar eigen trouwe aanhangers. Het is voor iedereen duidelijk dat er nog veel godsvrucht heerst in Spanje, maar de tijd is er niet blijven stilstaan. Technische vernieuwing gaat vaak ten koste van de romantiek. Ik kan zelfs geen doodgewone kaars meer aansteken, er is nu een plastic bak geïnstalleerd met zestig mechanische kaarsen, en een gleuf voor de bijdrage. De biechtstoelen zijn van een rood lichtje voorzien, zodat niemand achteloos een berouwvolle zondaar op de hielen valt. Handig, zo’n rood licht: ongestoord zit een van de biechtvaders te slapen in zijn werkkamertje.

Wie een souvenir zoekt, hoeft niet ver te lopen, rond de kathedraal zitten de verkopers van git ( azabache) en zilver ( plata) op de pleintjes die hun naam dragen: het Praza de la Azabacheria en het Praza de Platerias.

De pelgrims komen nog massaal naar Santiago en worden er ook serieus genomen. Op het nummer één van de Rua Vilar vinden ze het pelgrims office, het officiële ontvangstcentrum. Wie niet om religieuze of spirituele redenen naar Compostela is gekomen, heeft hier niets te zoeken, meldt een brochure.

De anderen kunnen er hun compostela afhalen – een soort diploma, als bewijs van hun inzet en doorzettingsvermogen. Dat kun je pas bemachtigen als je een Credencial del Peregrino kunt voorleggen, zeg maar de adelbrieven van de bedevaartganger, een soort roadbook met vakjes voor wel dertig stempels en voorin een bladzijde die in de parochie van de pelgrim gevalideerd moet zijn. Onderweg en minstens één keer per dag moet dat bewijsstuk zijn afgestempeld. De meesten halen die dertig stempels bijlange niet en in Santiago beseft men ook wel dat de godsvrucht van weleer moeilijk in te passen is in het moderne, jachtige leven. Nu kun je het diploma al behalen als je ten minste de laatste honderd kilometer te voet hebt afgelegd. Van fietsers wordt een inspanning van minstens 200 kilometer verwacht. Omdat we nu eenmaal in Spanje zijn: de bedevaart kan ook te paard worden afgewerkt.

Vorig jaar werden zo’n 150.000 compostela’s uitgereikt, maar 1999 was dan ook een heilig jaar voor Santiago. Dat komt om de vijf, zes of elf jaar voor, telkens als 25 juli (feestdag van de apostel Jakobus) op een zondag valt. In 2004, 2010 en 2021 is dat weer het geval.

In gewone jaren bieden zich 50.000 tot 55.000 stappers aan, waarvan een klein deel de tocht in Roncevalles, in de Pyreneeën, heeft aangevat – ongeveer een maand stappen van het einddoel. Op vertoon van hun roadbook kunnen bedevaartgangers in Galicië gratis overnachten in de refuges, elders in Spanje wordt een kleine vergoeding gevraagd. “Zoiets als vijfhonderd pesetas”, zegt de mevrouw achter de balie, ze kijkt een beetje zuur.

Bij een koffie op het plein begrijpen we na het doorbladeren van de documenten dat het einde van de tocht maar een beginpunt is. When leaving, the real pilgrimage begins, kapittelt de brochure. Want dan wordt verwacht dat de pelgrim zijn hele leven een andere wending geeft.

Zelf stappen we ’s anderendaags naar het alleraardigste museum van de bedevaart, het zit achter mastodonten van kerken in een gotische toren verpakt. Er heerst een bijna huiselijke sfeer en de pelgrimgeschiedenis wordt er zeer overzichtelijk uit de doeken gedaan. De verzameling bevat mooie polychrome, houten beelden en gebruiksvoorwerpen, zoals de Galicische coroza, een soortement regenjas met kap en broekspijpen van stro – naar verluidt geheel waterproof. In de vitrines liggen kleine sieraden in git en zilverwerk. Uiteraard kunnen de beroemde schelpen, de wandelstok en de driekantige hoed van de bedevaartgangers niet ontbreken.

Na zoveel stenen en devote geschiedenis snakt de bezoeker naar wat groen. Veel is er in de oude stad niet te vinden. De mooiste plekjes horen bij de kloosters aan de rand van het historische centrum. Het park van het Santo Domingo de Bonaval-klooster, met zijn oude moestuin en kerkhof, is zo’n uitschieter. Voor wie niet tegen het klimmen opziet, zijn de ommuurde grashellingen de ideale plaats om na de kerkbezoeken even uit te rusten.

Hier en daar zitten picknickende studenten over hun cursussen gebogen, de lentezon zorgt voor een deugddoende warmte. Hoewel de stad nog vlakbij ligt, dringt hier alleen het lawaai van kinderen in een nabijgelegen school door. Beneden, tegenover het klooster rijst het Galicische centrum voor heilige kunst op, een opvallend modern gebouw van de Portugese architect Alvaro Siza, die ook de groene hellingen rond het klooster een hedendaags aanzicht heeft gegeven.

Nog zo’n leuke plek is de Carballeira de Santa Susana, een park met eiken en exotische plantensoorten, tussen de oude stad en de universiteit. Dat park wordt doorsneden door paden, en wie de Paseo de Alameda afloopt, krijgt een mooi gezicht op de oude stad – een driedimensionale ansichtkaart.

Als de avond oprukt in de binnenstad schuiven de levensgenieters aan tegen de kloostermuur van het Monasterio San Paio de Antealtares op het Quintada-plein, vlak onder het grote kruis en de vierkante plaquette die hulde brengt aan Los heroes del batallón literario de 1808. Zo worden de ongelukkige literatuurstudenten die voor de Franse wolven werden gegooid, hier genoemd. De bon vivants schuiven mee op met de smalle streep zon die op de muur valt, terwijl enkele jongleurs hun kunstjes oefenen. De straten lopen vol wandelaars. Jonge, vermoeide bedevaartgangers vlijen zich neer op de grond, hun rugzak als hoofdkussen gebruikend.

Na zonsondergang is de stad op haar best: de lantaarns verlichten de straatjes spaarzaam en het grauwgrijs van de monumenten trekt wat minder de aandacht. De bars en restaurants van de Rua Franco zitten nu vol, terwijl de studenten de terrassen van het Praza de Fonseca veroverd hebben. Of lui achteroverhangen in het Mesón Cestanos, waar het in de late namiddag heerlijk zonnen is.

’s Ochtends heeft de activiteit zich verlegd naar de overdekte markt, die bestaat uit meerdere stenen galerijen, waarvan er twee gereserveerd zijn voor pescados y mariscos. Aan de ingang hangt een bord met de anatomie van de inktvis, binnen staren de uitgezakte octopussen de passant gulzig aan, de armen druipend van het water. Ze liggen er in het gezelschap van een gigantische collectie schelpdieren, lampreas vivas, krabben en vissen – een unicum voor de kenner.

Pierre Darge

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content