Door mijn opleiding grafische kunst en etalage rolde ik in het vak. Ik kreeg immers kunstgeschiedenis van John Trouillard die in de jaren zestig de Galerie Ad Libitum had, toen er van alles gebeurde. Hij bracht zelfs Fontana, Richter en Christo.

Op een dag vertelde hij me over een grote retrospectieve van Warhol. Ik trok liftend naar Eindhoven en heb er de kunstenaar gezien. Trouillard stuurde me ook naar Engeland om kunstwerken te brengen. Een unieke kans, want zelf raakte ik er niet, mijn ouders waren niet bemiddeld. Maar ik moest wel een verslag schrijven van de reis.

Vanaf mijn tiende ging ik Ensors Intrede van Christus te Brussel bewonderen. Telkens ontdekte ik nieuwe details. Ik kreeg er de smaak van de musea te pakken en weet nog dat ik me ergerde aan het feit dat er amper licht was.

Als zeventienjarige had ik samen met Luc Deleu een tentoonstelling. Dat was in de Vacuüm Galerie in Antwerpen. Ik maakte een tuintje met plastic bloemen en fruit, een beetje popart en ik had er wat succes mee. Maar ik zag in dat het niets voor mij was, gooide alles in de vuilnisbak en deed nooit meer wat.

Op mijn achttiende ging ik alleen wonen en tentoonstellingen bezoeken. Onder meer in de Wide White Space Gallery, waar ik Beuys en Broodthaers zag. Twee jaar later begon ik een kunstboekhandel op het Zuid en verkocht etsen van Ensor. Nog twee jaar later huurde ik een herenhuis op de Amerikalei voor tentoonstellingen, onder meer van Jan Fabre met wie ik op school had gezeten.

Tegenwoordig lijkt alles alleen maar beter georganiseerd. Maar ik zie dat jongeren nu moeilijker kunnen starten. Wij konden goedkoop een pand huren en vonden goeie stukken. Ik trok wekelijks naar de Vrijdagmarkt. In het eerste boek dat ik vastpakte, zaten 25 litho’s van Ensor, ik kocht ze voor 1500 frank en kon ze bij Campo verkopen voor 50.000 frank.

Ik zoek graag wat mensen vergeten zijn. Zo herontdekte ik de Belgische futurist Jules Schmalzigaug. Ik kwam zijn familie op het spoor en kon werken kopen die op zolder stonden. Ik herontdekte ook Paul Joostens en bracht de eerste hommage aan Victor Servranckx.

Kunstenaars herontdekken is een eerbetoon. Dat heb ik altijd graag gedaan, in samenwerking met musea en conservators als Willy Van den Bussche. Maar ook persoonlijke vriendschappen zijn erg belangrijk, zo heb ik Marcel Mariën goed gekend. Samenwerken is belangrijk, uiteraard ook met mijn vrouw Jessy, met wie ik een tandem vorm.

Ik reis amper. Ik blijf in Europa en neem geen vliegtuig. Zo ga ik straks ook niet naar de expo van de kleine musea in Florida. Een natuurman ben ik al evenmin. We hadden ooit een huis in de Ardennen, maar ik heb dat verkocht om het huis van Magritte te kopen in Jette.

Ik voel me geen conservator. Musea, tentoonstellingen bouwen en boeken maken, dat is de rode draad door mijn leven. In mijn galerie heb ik ook altijd kunnen doen waar ik van droomde, tot en met de grote Marcel Duchamptentoonstelling.

Mijn tentoonstelling Museum to scale 1/7 is trouwens geïnspireerd op Duchamp. Op zijn Boîtes-en-valise, kleine draagbare musea. Ik vroeg meer dan honderd Belgische kunstenaars om een kijkdoos in te richten als een museumzaal, Tuymans is de laatste die erbij gekomen is. Met Willy Van den Bussche heb ik trouwens zijn eerste tentoonstelling georganiseerd.

Leven zonder kunst zou vervelend zijn. Niet voor iedereen natuurlijk, sommigen kunnen ook leven zonder sport, zoals ik, met alle gevolgen natuurlijk voor de gezondheid.

Het toeval speelt een rol. Ik weet niet wat ik in de toekomst ga doen, dat hangt af van wat ik vind. Mensen vragen me of je in de toekomst nog kunstenaars kunt herontdekken. Zeker. Ga er ook vanuit dat sommige grote goden van nu weer van het toneel zullen verdwijnen.

Ronny Van de Velde (58) heeft in het KMSM te Brussel, tot 2 februari, de tentoonstelling ‘Museum to Scale 1/7’ lopen.

DOOR PIET SWIMBERGHE & FOTO CHARLIE DE KEERSMAECKER

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content