Volgens moraalfilosoof Ronald Commers leven we in een tijd van seksuele armoe en ellende. In ‘De val van Eros’ illustreert hij dat met tal van voorbeelden – ook visuele. Toch wil hij Eros nog een kans geven: “Ik blijf de kunst van de minne verdedigen. Maar het is er niet makkelijker op geworden.”

De liefdestijd dat is de tijd waarin de gloeiende lippen zich sluiten rond de harde tepel. Het is de tijd waarin de minnares zich bezat aan zijn sappen. De tijd waarin zijn tastende hand de weke huid voelt van de gladde oksel terwijl zijn tong haar gesloten ooglid streelt…”

Geef toe: niet kwaad voor een professor. Ronald Commers, docent aan de Genste universiteit, hanteert hier een behoorlijk toegankelijke taal die ongetwijfeld ook door niet-filosofen zal gevat worden. Een ander citaat van dezelfde auteur uit hetzelfde boek zou nochtans kunnen verduidelijken dat ‘De val van Eros’ toch niet zo licht verteerbaar is als men uit deze aangehaalde paragraaf zou kunnen besluiten. Ook wie tijdens het doorbladeren van het boek rode oortjes kreeg bij het bekijken van ‘vuile prentjes’, zou zich na aanschaf enigszins bekocht kunnen voelen. Maar de bedoeling van die prentjes is: aantonen hoe pervers onze samenleving is geworden, hoe verregaand de seksuele ellende. De afbeeldingen staven de bewering: “De economie die ons maatschappelijk en individueel leven beheerst, berust op een goed georchestreerde verslaving aan begeerten die wij halsstarrig behoeften blijven noemen. Zij is anti-erotisch en precies daarom zo toegespitst op oncontroleerbare lusten.”

Dat is meteen ook de basisstelling van het boek: onze behoeften zijn onder invloed van de massaconsumptie herleid tot driftige begeerten. Onze erotiek bestaat enkel nog uit prestatieseks, waarin steeds het beeld terugkeert dat liefde fataal en redeloos is. “De obsessie met steeds meer kicks en fun breekt het verlangen.”

Meneer Commers, voor welk publiek is dit boek eigenlijk bestemd?

Ronald Commers: Ik geef toe dat er een verschil is tussen de eerste tweederden van het boek en het laatste derde. Ik zit gewrongen tussen een academische en niet-academische aanpak. In de universitaire wereld is een Nederlandstalig boek volstrekt onbelangrijk. Wie wil scoren, kan beter een Engelstalig artikel van vijf bladzijden naar een internationaal tijdschrift sturen, dat dan door vijftien mensen wordt gelezen.

Anderzijds is het ook zo dat als je over Roland Barthes praat, je het niet eenvoudiger kan maken dan Barthes al deed. Ik vind Barthes niet zo moeilijk, maar ik besef wel dat het van anderen wat vergt. Ook een auteur als Nikolaï Boukharine heeft een zekere moeilijkheidsgraad. Dan kan je niet gauw lichtvoetig doen, maar toch heb ik geprobeerd om het zo eenvoudig mogelijk te houden.

Ik mik op de lezer die een zekere scholing heeft, die een inspanning wil doen en eventueel heel moeilijke stukken overslaat. Ik ben ervan overtuigd dat wat een auteur te zeggen heeft, uiteindelijk toch opgepikt wordt. Daarom hoef je niet elke bladzijde te lezen. Dat zeg ik ook tegen de studenten: ‘Versaag niet, lees maar verder en wat je niet begrijpt, daar lees je over.’ Een auteur is altijd consequent. Er blijft een stroom onder de bewuste gedachtestroom, die hem drijft en waarnaar hij telkens teruggrijpt. Men zou een leescultuur moeten ontwikkelen waarin dit mogelijk is. Anders worden alleen nog makkelijke boekjes gepubliceerd.

Waarom die overgang naar de conversatiestijl in het laatste deel?

Als stijlvorm is de conversatie in de filosofie heel oud. Misschien heeft het ook meegespeeld dat het mooi terrasjesweer was toen ik aan dat deel werkte. Dat inspireerde wel. Maar ik wenste voor dat gedeelte ook om inhoudelijke redenen af te stappen van een betoogstijl: ik wilde niet de moralist te spelen. Ik ben ook veeleer een beschouwer, geen therapeut – ook al verwacht men soms oplossingen. Door de dialoogstijl laat ik open hoe het verder moet, de lezer kan dan invullen in welke richting hij wil: de optimistische of de pessimistische, beide zijn mogelijk. Zelf blijf ik een verdediger van de kunst van de minne. Ik ben niet zo pessimistisch, dat ik vind dat we die helemaal moeten loslaten, maar het is er niet makkelijker op geworden.

Relatietherapeuten en seksuologen menen dat meer realisme raad zou kunnen brengen. Maar u koestert nog altijd een droom, een utopie?

De droom van een Verzorgde Eros in elk geval. Die kunnen we niet negeren, in zoverre er elementen van in onze realiteit aanwezig zijn. Ter voorbereiding van dit boek heb ik Herbert Marcuse herlezen. Het was een herontdekking. Hij wees erop dat de idee van Eros en Thanatos gedetermineerd wordt door onze cultuur die gedomineerd is door snelheid en steeds meer opgefokte verlangens, een cultuur die aansluit bij een economisch systeem dat radeloos doordraait en vernietigend werkt. We profiteren ondertussen allemaal van dat systeem, dat weet ik ook wel, maar hoe lang kunnen we het nog volhouden? Het bewustzijn over de milieuproblematiek ontstond al in de jaren ’60 en ’70 maar ondertussen blijven we doorhollen. Zestig uur per week werken is hier aan de universiteit normaal. Ik heb collega’s die amfetamines nemen om te kunnen presteren.

Alfons Vansteenwegen heeft met zijn boek ‘Liefde vraagt tijd’ natuurlijk gelijk, maar heel het systeem werkt dat tegen. Dat ondervind je aan den lijve. De ars vivendi en de ars amatoria vragen immers concentratie en de ontwikkeling van sensibiliteit. Om de sensibiliteit en de ontvankelijkheid voor de wereld, voor de natuur, voor de ander te ontwikkelen, heb je tijd nodig. Ik was aangenaam verrast toen ik las dat Marcuse dat onderwerp zeer nadrukkelijk behandelde, dat was ik helemaal vergeten.

Ik ben dus niet zo pessimistisch dat ik denk dat erotiek onmogelijk is, maar onder de huidige voorwaarden zie ik enkel een toenemende spanning, waardoor het parafiele, het perverse steeds meer versterkt zal worden. Als je ziet welke bekoring er uitgaat van auteurs als Georges Bataille of van stripauteurs als Von Gotha en Serpieri: hun werk is gewoon goor en extreem vrouwonvriendelijk.

Een anekdote in dat verband. Toevallig werd ik uitgenodigd door een aantal mensen uit zaken- en theatermilieus om mee te gaan naar megadancing Carré. Ik wist niet goed wat de bedoeling was, maar men garandeerde me dat ik me goed zou amuseren. Het bleek een initiatief te zijn van de serviceclub Round Table. Alles was gratis, champagne incluis. In de zaal zat naar schatting een 500-tal mannen, vermoedelijk kaderleden en brave burgervaders. Er volgde een floorshow die werd ingeleid door drie dames, van wie één VTM-presentatrice. De mannen werden als schoolkinderen opgejut, ze zongen het clublied ‘Blote borsten willen wij.’ De floorshow werd opgevoerd door Oost-Europese vrouwen. Volgens mij was diegene die de zwaarste act moest doen – een plastic zwaard in haar vagina steken – gedrogeerd. Twee anderen waren toegetakeld met siliconenborsten. En dit werd dan als een kick gepresenteerd. Het was ongelooflijk artificieel.

Een van de verklaringen voor relatieproblemen luidt dat de verwachtingen vaak veel te hooggespannen zijn. Wie mensen een ideaal voorspiegelt, doet hen hunkeren naar iets wat niet bestaat.

Maar als je dat niet doet, verval je ofwel in diep pessimisme of kom je terecht in de ontroostbaarheid – om de uitdrukking van collega Patricia De Martelaere te gebruiken – als een soort conditie van het menselijk bestaan. Ik huiver altijd bij die literatuur en vind dat je het in zijn dialectisch verband moet zien. Het kan ook ànders gaan, want ook de samenleving groeit en evolueert. En dat heb ik met het boek willen aanbrengen. Je kan in de richting gaan van het grensoverschrijdende à la Bataille: het parafiele bij uitstek, het gewelddadige ook. Precies om dat te vermijden, moet je wijzen op wat er gaande is: namelijk dat er een verterend verlangen bestaat, een consuming desire, dat te maken heeft met de wijze waarop wij ons menselijk bestaan – ook op het gebied van relaties – beleven. Ik wilde de lezers confronteren met deze analyse – waarin ik mij kan vergissen.

Een van de mooiste films die ik vorig jaar heb gezien, is Liaison pornografique. Man en vrouw ontmoeten elkaar in een hotelkamer met de duidelijke afspraak enkel fantasmes met elkaar te beleven. Ze beginnen van elkaar te houden, maar durven dat uiteindelijk niet tegen elkaar te zeggen. De regisseur kiest voor de pessimistische afloop. Naar mijn gevoel reageren man en vrouw infantiel op elkaar omdat ze bang zijn voor elkaar, bang om hun gevoelens te uiten. Misschien reageren mensen van 17 of 18 jaar op die manier. Maar als je tussen de 40 en de 50 bent, en je hebt al wat mislukkingen achter de rug, denk je misschien wat dieper na en beschouw je het als – wie weet – een mooie kans.

Bij mij blijft dat fundamenteel optimisme bestaan. Altijd weer dat fatale, dat beklemtoond wordt… Het is iets cultureels, het wordt via media, filmindustrie, auteurs doorgegeven. Bij auteurs als J.M. Coetzee en Michel Houellebecq is het fatale er al van bij de start ingebouwd.

Na alle ontgoochelingen van de zogenaamde seksuele revolutie is het misschien niet helemaal onbegrijpelijk dat fatalisme en cynisme ontstaan?

Niet als je blijft peilen – en op dat vlak blijf ik een lid van die generatie van ’68 – naar de maatschappelijke achtergronden die veroorzaken dat ook wij mislukt zijn en dat wij de slachtoffers zijn of mede-uitvoerders van die geaborteerde derde seksuele revolutie. Als je blijft zien dat het ook maatschappelijk geconditioneerd is en met wat er gebeurt op economisch vlak en op het gebied van ideeënvorming.

Dat is volgens u de laatste tijd te veel verwaarloosd?

Dat vind ik wel, ja. Hoe komt het nu dat iedereen zich vergaapt aan films als Fatal Attraction of Basic Instinct? Je krijgt daar vooral psychologische verklaringen voor. Zoals in het boek ‘Liefde in tijden van eenzaamheid’ van Paul Verhaeghe. Let wel: dit is geen kritiek. Ik denk dat zijn boek goed samen met het mijne kan gelezen worden, dat je die visies samen kan bekijken. Ik zeg dus niet dat het enkel en alleen aan het maatschappelijke en sociaal-economische te wijten is, maar dat het op die drie vlakken ligt: het persoonlijke, het seksuele en het maatschappelijke.

De eeuwige vraag blijft: hoe ontsnap je aan dat systeem van werken om te consumeren en consumeren om te werken?

In de Verenigde Staten verkiezen jonge ondernemers steeds vaker om eerst tien of vijftien jaar keihard te werken en in die periode zoveel mogelijk geld te verzamelen, zodat ze daarna niet meer hoeven te werken en zich uitsluitend nog amuseren. Maar dat is toch waanzin: zichzelf eerst vijftien jaar verminken in de illusie dat die verminking later weggewerkt wordt. Wie gedurende vijftien jaar 60 tot 70 uur per week werkt om zoveel mogelijk kapitaal te vergaren, heeft ondertussen misschien drie stukgelopen relaties gehad, misschien de kinderen psychisch verknoeid, enzovoort. Bovendien gaan die mensen uit van de lineaire idee dat je het allemaal zomaar kunt plannen. Je bent tussen je twintigste en je veertigste op een andere manier ontvankelijk voor de wereld dan tussen je veertigste en je zestigste. Het is vreemd, hoe men de ene levensfase opoffert voor een andere.

Bij jongeren is er een tegenbeweging: ze willen niet de hele tijd werken, enkel gedurende bepaalde periodes of om de beurt. Hier en daar worden alternatieve levensvormen uitgeprobeerd, en springt men flexibel om met de totale tijd, de levenstijd.

Er zou een algehele sensibilisering moeten komen, maar dat is moeilijk omdat dat toch weer via de media moet gaan. Je zou pessimistisch kunnen stellen dat de mensen hoe dan ook zullen ondervinden dat er een grens bestaat, dat ze zelf zullen inzien dat het op die manier niet verder kan. De Dutroux-affaire is een voorbeeld van zo’n grens: hoe ver kun je gaan met het misbruiken? In het boek verwijs ik naar het werk van tekenaar Loïc Dubigeon die in ’83 een scenario voor een beeldverhaal schreef dat we vandaag – na Dutroux – redelijk openbarend kunnen noemen. Wat gebeurd is, was allang aangekondigd. Hallucinant. Het instrumentaliseren van vrouwen wordt gecultiveerd, zonder de minste twijfel. Wat ik meemaakte in die megadancing, zit ook aan de grens.

Dan heb je die arme lui die je soms ziet in erotische thrillers of in films. Het oervoorbeeld vind ik Michael Douglas. Ik heb altijd zo’n medelijden met die man, die moet altijd maar presteren. Wordt die dat niet beu? Het is zo’n fokbeest.

En wat je op internet ziet. Het meest brutale voorbeeld is de real doll, een pop die je samenstelt zoals je dat zelf wil: zwart haar, blauwe ogen en zo, maar ook met twee gaatjes of drie gaatjes. Bovendien is ze volstrekt geïnstrumentaliseerd: met een touw aan de hals, een vibrator erin… De poppen zijn te koop voor 200.000 frank en kunnen worden thuisbezorgd. En er zijn mensen die een hele avond naar dit soort prentjes kijken. Ook hier heb ik jongeren horen zeggen: ‘Wat is daarmee mis? We amuseren ons gewoon.’

Is het niet moeilijk om te schipperen tussen de rol van pastoor en die van libertijn?

Ik probeer natuurlijk de rol van pastoor te vermijden, maar ik heb tijdens het schrijven soms gedacht dat mensen Commers zouden kunnen verdenken van een heel conservatieve standpunten. Is het ridiculiseren van Michael Douglas niet een soort puritanisme dat plots in de kop opsteekt?

Tegelijk stellen die mensen vast dat Commers als illustratie van het moreel verval vieze prentjes laat afdrukken…

Jaja, uiteraard. Men kan vinden dat ik inspeel op voyeurisme, dat ik zelf een voyeur ben. En vervolgens komt men tot de mooie combinatie van die twee en ben ik een voyeuristische pastoor. ( lacht) Ik hoop dat mijn afkeurende, moraliserende opmerkingen niet te sterk zijn, maar er valt niet aan te ontkomen omdat je soms echt gechoqueerd bent. Bij het bezoeken van die real doll-site kan je toch niet anders dan het onvoorstelbaar en weerzinwekkend vinden?

In hoeverre hebben uw eigen liefdeservaringen ertoe bijgedragen dat u gelooft in een ‘Eros als utopie’?

Het antwoord op die vraag zit in de laatste drie hoofdstukken. Omdat het toch een soort tribute of eerbetoon is aan een vrouw. Ik zie haar nog wel, maar zij is niet meer mijn gezellin. Ik heb haar die teksten laten lezen en gevraagd of ze bezwaren had. Ze ging akkoord, bedankte me ervoor. Dit is waarschijnlijk ook de langste liefdebrief die ik ooit geschreven heb. In die zin was dat een heel sterke ervaring, niet alle ervaringen zijn zo positief geweest. Het heeft mij zwaar getekend toen deze relatie mislukte. In het persoonlijke bestaan van deze twee mensen was er ruimte voor die utopische vlek… Ik kan dus bevestigend antwoorden en verwijzen naar de hoofdstukken in het boek die daarmee verband houden.

Ronald Commers, ‘De val van Eros. Over seksuele armoede vandaag’, uitg. Houtekiet, 256 blz., 890 frank.

(streamer)

Die arme lui die je soms ziet in erotische thrillers. Het oervoorbeeld vind ik Michael Douglas. Ik heb altijd zo’n medelijden met die man, die moet altijd maar presteren. Wordt die dat niet beu?

Johanna Blommaert / foto’s Lieve Blancquaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content