De zomer van de sport, zo zal deze zomer mijn herinneringen ingaan, een tapijtbombardement van EK Voetbal, Tour de France en Olympische Spelen. Ik heb geleerd daarmee te leven, al interesseert het verscherpen van records met een paar honderdsten van een seconde mij minder dan de kweek van hoogstammige bomen. Als de collega’s aan het televisiescherm kleven, voel ik mij weleens als Curiosity, dat tuig dat op Mars is geland en speurt naar restanten van uitgedoofd leven.

DƔt interesseert mij dan weer hevig, al lijkt de Rode Planeet niet het beste decor voor een feestje. Al dat stof dat daar ligt, en die stenen, onbereikbaar voor de Poolse poetsvrouw en haar blauwe doekjes met microvezels. Zo zijn er miljarden andere planeten, een veelvoud van de zandkorrels op alle stranden ter wereld. Een ijselijke gedachte, vooral in de nacht, als ik de slaap niet kan vatten en de maan zich kazig verheft aan de hemel, de maan die naar buskruit ruikt, volgens mensen die er geweest zijn.

Om mijn gedachten af te leiden, open ik dan al eens de laptop en surf naar de zoekrobot Google, die spelletjes in zijn logo verwerkt die doen denken aan de hoofletters waarmee middeleeuwse monniken hun boeken versierden. Doodles, worden ze geloof ik genoemd. Ze zijn zo gemaakt dat je met behulp van je cursortoetsen over horden kan springen, basketballen in ringen kegelen of met een kano langs hindernissen varen. Ik kan mij verliezen in zulke bezigheden. Tientallen keren na elkaar probeer ik mijn tijd te verbeteren, ik die zogezegd niet om records maal, tot ik de begeerde drie sterren krijg die ik draag als een nerderig ereteken.

Die doodles voeren mij terug naar een computerspel dat we in vergane zomers speelden in intussen afgebroken drankgelegenheden. HyperOlympics, heette het. Je moest afwisselend op twee knoppen tamtam spelen om snelheid te vergaren voor het hordenlopen, hamerslingeren of kogelstoten. Al vlug hadden wij door dat je sneller vooruitkwam door met een aansteker als een gek over die twee knoppen heen en weer te wrijven. Dat was in 1984 ; op het moment dat wij die knoppen geselden, kwamen nogal wat van de leuke jonge vrouwen die je nu tegenkomt krijsend ter wereld. Zo lang is dat geleden, terwijl mij nog feilloos in de vingertoppen zit in welke hoek je de speer moet lanceren om zo ver mogelijk te gooien – een vaardigheid die voor het leven in mijn zenuwstelsel is geweven, terwijl er niemand meer is om Hyper-Olympics tegen te spelen.

De enige die mij bij de 400 meter dash met glans versloeg was Nico, een harde-bolster-blanke-pit die kort daarop zou omkomen. Zeventien was hij, geloof ik. Als ik aan de dodenakker in K. passeer, stap ik soms af om zijn as te begroeten, opgeborgen in zo’n honingraat waarop bij nat weder regen parelt. Ik prevel dan enige woorden, vraag me af waarom hij en niet ik, waarom ik en niet hij, en wat wij elkaar te vertellen zouden hebben mochten wij elkaar nu opnieuw tegenkomen. De gespreksstof zou allicht dun geworden zijn, hoewel wij beiden in Lemmy Kilmister van Motƶrhead geloofden, die nog levend en wel is, zij het getroffen door ouderdomsstaar.

Soms ook, wanneer ik de beelden van de Marslander op mijn scherm zie verschijnen, word ik teruggevoerd naar mijn vader zoals die in de zomer van 1976 over de krant zat gebogen. Gefascineerd door de foto’s die de Viking Marslander – de namen van dergelijke tuigen klonken toen net iets strijdvaardiger – zopas had doorgestraald : zwart-witte stenen en rotspartijen die zwijgend op ons wachtten sinds de dinosauriĆ«rs.

Veertien minuten duurt het, volgens ingewijden, voor de radiosignalen van Curiosity ons hier op aarde bereiken. Van mijn vader en van Nico heb ik al vijfentwintig jaar geen signaal meer ontvangen. Zij moeten dus verder zijn dan Mars, stel ik mij voor, zo ver zelfs dat ik mij soms afvraag of zij echt hebben bestaan. Misschien zijn zij verzinsels, ontsproten aan dezelfde superieure fantasie die ook moslimbroeders kan bedenken en madelieven, biochoco en filet americain, roeispanen en rozenwater, bidsprinkhanen en eendagsvliegen, brooddozen, levendbarende vissen, dodehoekspiegels, Tia Hellebaut, bisschop Vangheluwe en schouders met schabouwelijk getatoeƫerde eenhoorns. Zo magistraal bijeenverzonnen allemaal dat het lijkt op een breed opgezette roman, waaraan de schrijver enthousiast begon tot hij er zelf van aan het balen ging, en er een slot aan heeft gebreid dat de meeste lezers onbevredigd achterlaat.

Deze zomer was ook de zomer waarin Onslow ons verliet, en Odilon uit De Kotmadam. Het regende vaak, maar af en toe was het heet en wendden wij de blik vol verwachting naar het oosten, waar de zon opkomt en nieuw leven over de aarde verstrooit met altijd weer die achteloosheid.

jp.mulders@skynet.be

Jean-Paul Mulders

Ik prevel dan enige woorden, vraag me af waarom hij en niet ik, waarom ik en niet hij

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content