Voor ordinaire mensen en ordinaire monsters moet je bij Robert Duvall zijn. In “The Apostle” toont hij het godvrezend Amerikaanse zuiden zonder spot of hoon.

Robert Duvall moet wel weg geweest zijn van The Apostle: niet alleen speelt hij de hoofdrol, hij schreef ook het script, regisseerde, produceerde en stak zelfs vijf miljoen dollar uit eigen zak in de productie. Zijn portrettering van een charismatische predikant leverde hem in Amerika juichende kritieken op (“De beste film ooit gemaakt over een dienaar van god, met andere woorden de meest eerlijke en moreel ambivalente”, schreef David Denby in New York Magazine), lof uit de meest diverse hoeken (zowel Marlon Brando, president Clinton als de geestelijke leider Billy Graham zijn fans van de film), een Oscarnominatie, en een invitatie voor het festival van Cannes, waar we dit gesprek hadden met Duvall.

De reclameslogan The hardest soul to save was his own vat perfect de teneur van deze religieuze fabel uit het godvrezend Amerikaanse zuiden. Duvall (67) speelt Sonny Dewey, een Texaanse predikant van de Pinksterkerk, bewonderd door de gelovigen voor zijn geestdrift en toewijding. De onstuimige Sonny kan zich echter ook moeilijk beheersen. Als hij op een dag zijn vrouw ( Farrah Fawcett) betrapt met een jongere predikant, brengt hij hem met een baseballknuppel dodelijke verwondingen toe. Hij slaat op de vlucht en vindt een onderkomen in een kleine landelijke gemeenschap, overwegend bevolkt door zwarten. In dit goddeloze boerengat in Louisiana heropent hij de vervallen kerk, noemt zichzelf voortaan de Apostel, en weet dankzij zijn bekeringsijver talrijke discipelen te ronselen. Terwijl zijn populariteit zienderogen stijgt, lokken ook zijn radiosermoenen steeds meer luisteraars. Ook op privé-vlak probeert Sonny een nieuw leven te beginnen met de secretaresse ( Miranda Richardson) van zijn werkgever. Maar het verleden blijft hem achtervolgen.

Al ruim 35 jaar (sinds hij in 1962 debuteerde in To Kill a Mockingbird) is Robert Duvall een vertrouwde verschijning in Amerikaanse films, de verpersoonlijking bijna van de karakterspeler. Zijn fysiek zit hem niet mee, een leading man of romantische held zat er nooit voor hem in. Net als Gene Hackman is het alsof hij zijn jeugd heeft overgeslagen en hij meteen de incarnatie werd van de doorsnee-Amerikaan van middelbare leeftijd. Met de jaren werkte zijn ordinaire fysiek, mijlenver verwijderd van de mooie jongen die aan het eind het meisje krijgt, ook in zijn voordeel. De filmografie van de in 1931 in San Diego geboren acteur spreekt boekdelen: The Chase van Arthur Penn; THX 1138 van George Lucas; Killer Elite van Sam Peckinpah; True Confessions van Ulu Grosbard; Tender Mercies (waarvoor hij in 1983 een oscar kreeg) van Bruce Beresford; Colors van Dennis Hopper; Geronimo van Walter Hill; The Gingerbread Man van Robert Altman. En natuurlijk zijn onvergetelijke rollen in minstens drie films van Francis Coppola: als de niet-Italiaanse maffia- consigliereTom Hagen in twee Godfather-films, en als de uitzinnige surfende luitenant-kolonel Kilgore, die de beroemdste dialoog uit Apocalypse Now (“I love the smell of napalm in the morning”) mocht debiteren.

Al in 1983 waagde Duvall zich aan de regie van een speelfilm: Angelo, My Love, een realistische kroniek van een moderne zigeunerfamilie.

Vooral de jongste jaren lijkt deze laatbloeier zich toe te leggen op zuidelijke personages. The Apostle is daar de bekroning van. Opmerkelijk is hoe Duvall in een wereld die vooral het voorwerp vormt van spot en ontluistering, op zoek gaat naar oprechtheid en integriteit.

Als acteur zien we hem binnenkort weer aan de zijde van John Travolta in A Civil Action; als regisseur bereidt hij een film voor over de tango, een passie die hij deelt met zijn beduidend jongere Argentijnse vriendin Luciana Pedraza, met wie hij woont op een uitgestrekte boerderij in Virginia.

Een van de opmerkelijke zaken is dat u geen oordeel velt over de man die u speelt in The Apostle.

Robert Duvall: Dat heb ik tenminste geprobeerd. Het publiek moet zelf maar zijn mening vormen. Voor sommigen is Sonny Dewey een reuze kerel, anderen vinden hem beslist niet zo geweldig. Ik heb gewoon een man proberen te tonen met al zijn kwaliteiten en défauts. Ik wilde absoluut een karikatuur vermijden van Bible Belt Amerika, dat zou al te makkelijk zijn. Ik wilde die mensen niet betuttelen. Zoals ik ook niet met religie wilde spotten. Ik ken mensen in Hollywood die heel Midden-Amerika flyover people noemen: ze kennen dit gebied alleen vanuit hun vliegtuigraampje.

Sonny is een ware gelovige, die wel een misdaad begaat. Hij wijkt af van het rechte pad, en vindt uiteindelijk verlossing. Dat hij aan het eind zou herboren worden, zat er altijd in. Maar eerst moet hij boeten voor zijn zonden.

Sonny is niet een van die predikanten die volledig de commerciële toer opgaan. Natuurlijk zijn die er ook, maar ik heb tijdens mijn research heel veel opmerkelijke mensen ontmoet. Ik bezocht vooral de kerken van zwarten, maar ontmoette ook opmerkelijke blanke predikanten.

Om te tonen hoe uitzonderlijk Sonny is en hoe goed hij is in wat hij doet, begin ik de film met die scène waarin hij de zwaargewonde jonge slachtoffers van een verkeersongeval geestelijke bijstand verleent. Op het eind zie je de hand van het meisje bewegen, ze zal dus blijven leven. Maar hoe je dat verder wilt interpreteren is jouw zaak. Is het een mirakel? Worden zijn gebeden dan toch aanhoord? Of is het gewoon puur toeval? Sonny is een man met een roeping, een rechtschapen man maar ook een zondaar, zeker geen heilige.

Hoe kwam u op het idee voor een film over een predikant?

Bijna dertig jaar geleden deed ik een stuk off Broadway, en voerde mijn research naar de achtergrond van het hoofdpersonage me naar een gehucht in Arkansas, waar ik per toeval in een kerkje belandde. Ik kon mijn ogen niet geloven! Een klein vrouwtje stond te preken met een vurigheid die ik niet voor mogelijk hield. Een man was aan het zingen en speelde gitaar. De inhoud van hun sermoen ben ik vergeten, maar wat me is bijgebleven is het ritme en de cadans van het preken. Ik werd er geweldig door aangegrepen en wist dat ik vroeg of laat zo’n personage wilde spelen. Een acteur is altijd op zoek naar uitdagingen. Ik wilde voor mezelf bewijzen dat ik in staat was om het spraakritme, het temperament, het charisma van die predikanten op film vast te leggen. Wat heel wat voeten in de aarde had. Vijftien jaar geleden schreef ik zelf maar het scenario nadat we de financiering niet rond kregen van The Kingdom, een ander project – van regisseur Sidney Lumet en schrijver David Mamet – over twee geestelijken. De productie van The Apostle werd verschillende keren op de lange baan geschoven en uitgesteld. Het probleem was dat ze in Hollywood niet wisten hoe de film te verkopen, omdat het niet om een aanklacht ging tegen godsdienstig rechts.

Aanvankelijk vroeg ik Harry Crews, een prima schrijver uit South Georgia die veel predikanten telt in zijn familie, om het scenario voor mijn film te schrijven. Maar toen ik een van zijn scripts las, bleek het toch niet waar ik naar op zoek was. Ik heb dan maar zelf het scenario geschreven. Ik had geen flauw idee hoe daaraan te beginnen, je moet weten dat ik op school erbarmelijke cijfers had voor opstel. Maar zelfs als ik schrijf of regisseer, voel ik me in de eerste plaats een acteur: het enige wat ik ken en denk te begrijpen is hoe mensen zich gedragen. En daar ga ik in het script naar op zoek. De eerste versie had ik rond in zes weken. Ik heb mij niet gespiegeld aan één predikant, maar maakte een synthese van vele mannen en verwerkte allerlei ideeën en waargebeurde verhalen in het script. De meeste dialogen uit de film komen uit de mond van de predikanten die ik observeerde. Ik kijk ook nooit naar andere films om het acteren te bestuderen. Ik kijk liever naar documentaires, of luister naar de mensen zelf.

Later ging ik bij verschillende regisseurs aankloppen, onder wie Coppola, Ulu Grosbard en Richard Pearce. Hun reactie was steeds dezelfde: “Waarom regisseer je het zelf niet, niemand heeft meer feeling voor dit materiaal dan jij.”

Ik was er eerlijk gezegd een beetje bang voor: de hoofdrol spelen en ook nog regisseren en produceren. Maar eens ik aan het werk sloeg, verdwenen mijn angstgevoelens en onzekerheden. We hadden maar zeven weken opname, en waren één dag vroeger klaar dan voorzien. Het ging bijzonder vlot.

In al die jaren had ik tijd genoeg voor research. Ik ben overal in Amerika kerken gaan bezoeken, ik herinner me dat ik op één dag wel zes kerken in Harlem aandeed. Maar het moeilijkst was het verzamelen van het geld. Pas in een latere fase geraakte ik echt geïnteresseerd in de spirituele dimensie; het was vooreerst de stijl van de predikanten die me aansprak. Voor mij zijn die Amerikaanse predikanten echte kunstenaars. Hun gepreek is een van de weinig authentiek Amerikaanse kunstvormen, zoals jazz en de western.

Pardon?

Jawel. Je moet maar eens een van die zwarte predikanten aan het werk zien, dan merk je meteen wat ik bedoel. Hun preek duurt een klein uurtje. Het eerst halfuur is okay zonder meer, maar tijdens het laatste kwartier beginnen ze langzamer te spreken, beginnen ze te neuriën en raken hun toehoorders opgezweept. Bij de meeste blanken krijg je dan meer een staccato ritme. Heerlijk om naar te luisteren. Ik hoop dat het ook oprecht is, want vaak is het gewoon show. Of soms denken ze alleen maar aan de volgende vrouw die ze hopen te versieren. Bij sommigen voel je de viriele dimensie van hun charisma. Er is echt sprake van een sensuele band tussen hen en de vrouwen in de congregatie. Sommigen maken daar natuurlijk misbruik van, wat niet moeilijk is, want de meeste predikanten verkeren in een machtspositie. Tijdens mijn research probeerde ik zoveel mogelijk de oprechten van de charlatans te onderscheiden, maar dat was niet vanzelfsprekend. Je kan echt een overtuigend predikant zijn zonder dat je spiritueel iets waard bent.

Wat vond u van vorige films over predikanten? Elmer Gantry van Richard Brooks, Wise Blood van John Huston?

Elmer Gantry was een karikatuur. Mensen die beweren dat mijn film aan Wise Blood doet denken, beseffen niet dat ik mijn eerste script schreef vijf jaar voor ik die film zag. Ik vond er trouwens niet zoveel aan, behalve een schitterende bijrol van Ned Beatty. Hij is afkomstig uit Tennessee en hij weet wat er omgaat in die kerels.

De New Yorkse Village Voice had kritiek op The Apostle: die film zou koren op de molen zijn van blanke racisten die de kerken blank willen maken.

Wat ze in New York van mijn film vinden kan me niet schelen. Ik vind New York heel provinciaal. De Village Voice is een clubje dat niet weet wat er buiten zijn muren gebeurt. Wat die mensen ook allemaal mogen opmerken: al twintig jaar is er wel degelijk sprake van een echte integratie in dit milieu. Arme blanken en arme zwarten zouden nooit bij elkaar gekomen zijn zonder de kerk van Christus. Ik heb het hier niet over de baptisten of methodisten, maar over de kerkjes in het zuiden. Ik beweer niet dat iedereen er als gelijk wordt beschouwd, ook daar zullen wel racistische motieven meespelen. Misschien maak ik me niet geliefd bij Farrakhan (de radicale Nation of Islam-leider, red.), maar gelukkig denken vele zwarten er anders over. Ik kreeg een erg mooie brief van Denzel Washington, wiens vader een predikant van de pinksterkerk is. Laat ze maar zeuren in New York, je kan nu eenmaal nooit voor iedereen goed doen.

U bent een fan van het Zuiden. Hoe verklaart u het racisme van blanken die zich diep religieus noemen?

That’s life, I guess. Als je 150.000 zwarten parachuteert in hartje Dublin, krijg je meteen polarisatie, meteen problemen. Segregatie is zeker niet ideaal, maar soms onvermijdelijk. Racisme is zeker niet te verzoenen met religieuze overtuiging. Maar mensen zijn ook maar mensen, in elk land.

Hoe was Miranda Richardson om mee te werken?

Geweldig. Om als Engelse uit Londen op zo’n overtuigende manier een vrouw uit Texas te spelen, is er veel talent vereist. Ik had allerlei verhalen gehoord over hoe moeilijk ze wel kon zijn, maar ik kon heel goed met haar opschieten. Tenminste, eens ik kon vergeten dat ze negentig procent van haar tijd in de badkamer doorbrengt. Ik zou bij God niet weten wat ze daar allemaal uitricht. Maar als ze op de set verschijnt, is ze een echte pro. Ze is een van die actrices die zich volledig geeft in een rol, die in elk moment wil investeren.

The Apostle is duidelijk een film die u na aan het hart ligt.

Ik heb veel van mezelf in de rol gestopt, wat ik trouwens altijd probeer te doen. En ik mag wel zeggen dat ik tamelijk tevreden ben met het resultaat. Tussen de wieg en het graf proberen we allemaal op iets onze stempel te drukken, iets te doen waar we trots op zijn. Slechts een paar keer in mijn carrière had ik echt het gevoel iets waardevols te hebben verricht. Ik had dezelfde voldoening toen ik voor tv de miniseries Lonesome Dove gedaan had. Ik zei: “Laat de Engelsen maar Hamlet en King Lear spelen, ik speel wel Gus McCrae in Lonesome Dove.” Ik denk dat ik met die rol een heel specifiek Amerikaans karakter heb neergezet, die daarom precies iets universeels heeft. Het was een uitzonderlijke ervaring om een personage in een zeven uur lange film te kunnen uitdiepen.

Vanaf uw eerste film, To Kill a Mockingbird, werkte u samen met Horton Foot, de schrijver uit het Zuiden, die in Europa niet zo bekend is.

Ja, het is merkwaardig hoe mijn carrière parallel is blijven lopen met de zijne. Ik heb sindsdien in diverse films gespeeld die hij schreef, zoals Tender Mercies. Hij is trouwens een goede vriend. Lee Strasberg van de New Yorkse Actor’s Studio – waar ik nota bene alleen maar ben langsgelopen – vindt dat wat Horton schrijft ideaal is voor oefeningen voor acteurs. Wat hij schrijft is nooit geforceerd, altijd heel delicaat.

Welke regisseurs bewondert u?

Ken Loach. Ik heb niet al zijn films gezien, maar was ondersteboven van Kes, een fictiefilm maar met de authenticiteit van een documentaire. Soms slaagt Scorsese daar ook in. Ik hoor dat Loach net als ik een voetbalfan is. Ik had hem gevraagd om Tender Mercies te komen regisseren, maar hij wilde niet in Amerika werken. Hij is slim genoeg om in Engeland te blijven. Zoveel Europese regisseurs die naar Amerika trekken, komen op hun bek terecht.

Er lijken twee Roberten Duvall te zijn. De Robert Duvall die gewone Amerikanen speelt, maar dan ook de kameleon die monsters speelt: Stalin en Adolf Eichman (in de tv-producties Stalin en The Man Who Captered Eichman). Hoe speelt u die personages, hoe maakt u ze menselijk?

Voor ordinaire mensen of ordinaire monsters moet je bij Duvall zijn. Hoe je Stalin of Eichman speelt? Je probeert hun contradicties te vatten, je probeert de andere zijde te ontdekken. Met Eichman was het moeilijk, ik toonde zijn menselijke kant door van hem een liefhebbende vader te maken. Bij Stalin was het de band met zijn ex-vrouw. Je probeert de kwetsbare plek van die karakters te vinden, als contrast met datgene waarvoor ze berucht zijn.

Terwijl we hier in Cannes zitten te praten werd Charlie Sheen met een overdosis in een ziekenhuis opgenomen. Robert Downey Jr. zat onlangs een celstraf uit voor het slikken van verboden spul. Waarom zitten zoveel jonge acteurs aan de drugs? Is de druk zoveel groter dan vroeger?

Misschien is de druk groter, ja. Maar ik dacht dat dit hele drugsgedoe toch aan het verminderen was. Ik heb een beroemde country-and-westernzanger gekend die zich elke dag voor 1500 dollar cocaïne door de neus joeg; gelukkig heeft hij zich nu herpakt. Ik denk dat er in de jaren tachtig nog veel meer Hollywood-sterren aan de drugs zaten. Geef mij dan maar boeddhisme of scientology.

Bent u altijd gelovig geweest?

Ja, ik denk het wel. Maar dan wel op mijn manier. Van huis uit ben ik protestant. Iedereen denkt er natuurlijk het zijne over, maar ik geloof toch dat de wereld beter af is met religie dan zonder.

“The Apostle”, vanaf deze of volgende week in de bioscoop.

2 3 4

Scènes uit The Apostle (links met Farrah Fawcett). “Zelfs als ik schrijf of regisseer, voel ik me in de eerste plaats een acteur: het enige wat ik denk te begrijpen, is hoe mensen zich gedragen.”

Patrick Duynslaegher

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content