Het is een doodgewone dinsdagochtend in New York en het regent pijpenstelen. Het rood, geel, oranje en dieppaars van de bomen in mijn straat ziet er tegen de donkergrijze lucht nog feller uit. De laag bladeren onder mijn voeten voelt dikker, zompiger en gladder. In de metro is elke plaats bezet door natte mensen met natte paraplu’s, aktetassen en rugzakken. De enige man die er droog uitziet, zit alleen op een bank voor drie. Verschillende mensen staan recht maar niemand gaat naast hem zitten. Ook ik niet. De man heeft een smerige rode anorak en broek aan en sportschoenen die in een ver verleden wit waren. Links en rechts van hem liggen kruimels en verfrommelde kartonnen bekers. Voor zijn voeten staat een reistas met gaten in. Er liggen twee dollarbriefjes naast. Met gesloten ogen krabt hij zich onder zijn anorak verwoed over borst. Zijn tong hangt dik en roze uit zijn mond. Ik ben niet de enige die hem in de gaten houdt. De tiener links van mij staart naar hem met ontzetting en afschuw. De oudere man tegenover me bekijkt hem zijdelings en bijt hard op zijn onderlip.

Onze burgemeester beweerde een tijd geleden nog dat het niet waar was dat het aantal daklozen weer groeide. Een week later gaf hij toe dat hij mis was. Hij kon er niet meer naast kijken. De man pendelt tenslotte zelf elke dag met de metro naar het stadhuis. Net als in de straten dwalen er in de subway duidelijk weer meer mensen rond die geen thuis hebben. Logisch ook. Zowel de werkloosheid als de huren zijn scherp gestegen. Elf september heeft ook niet geholpen. Daklozen waren voordien weinig zichtbaar omdat ze in de tunnels onder het WTC schuilden of onder bruggen en langs de rivieroevers kampeerden. Maar na de aanslag moesten ze daar om veiligheidsredenen weg, dus vallen ze nu meer op.

“U hebt mooie schoenen aan”, onderbreekt de passagier rechts van me plots mijn overpeinzingen. “Ze zien er heel comfortabel uit.” “Dank u”, zeg ik terwijl ik even gluur naar de kloeke ronde neuzen van mijn bijzonder onsexy ogende Mefisto-verpleegstersklompen. “Zielig hè”, zeg ik tegen de klompenfan, met mijn kin naar de dakloze wijzend. “Zo iemand zou toch moeten worden opgenomen.” “U hebt gelijk”, zegt mijn buur, die een beetje op Salmon Rushdie lijkt. “Hebt u wel eens een voetmassage gehad?” Voor de eerste keer vandaag schiet ik in een lach. “Ja”, zeg ik. “Vond u het leuk?” “Euh… ja.” Ik giechel een beetje onnozel. “Ik ben gespecialiseerd in voetreflexologie”, zegt de man. “Hier is mijn kaartje. Ik ben heel goed in wat ik doe.” “Houston Street”, zegt de conducteur. “Dat is mijn halte”, zegt de man. “Bel me maar op.” De dakloze man krabt nu met beide handen in zijn aaneengekoekt grijs kroeshaar. Zijn ogen zijn nog steeds dicht als ik een kwartier later uitstap. Zijn tong hangt nog als een nat diertje uit zijn mond.

Buiten ligt Central Park intens naar de herfst te ruiken. Ik haal diep adem. Ik loop de trappen van het Museum of Natural History op. In de tempelachtige inkomhal ruikt het naar vochtige kleren. Het is geen weer om naar het park te gaan en dus kuieren tientallen niet-blanke kindermeisjes met blanke baby’s en peuters van rijke mensen uit de buurt door de brede, geboende museumgangen. Leraars laveren hun uitgelaten klassen tussen het wandelwagenverkeer door. Ik neem de lift naar de vierde verdieping. Aan het fossiel van de reuzenschildpad houden twee bewakers de wacht aan een koningsblauwe fluwelen koord. Daarachter kom ik in een halfduistere zaal waar een massa journalisten de slaap uit het lijf probeert te jagen met te slappe koffie.

Iemand tikt op een microfoon. “Welkom op de grootste tentoonstelling die ooit over Einstein werd georganiseerd”, zegt de bazin van het museum. Ze vertelt er enthousiast over, maar mijn gedachten dwalen af naar de moeder van Tom. Toen ze tien jaar oud was, logeerde ze met haar ouders in een villa in De Haan, tegenover villa La Savoyarde, waar Einstein verbleef. Op een dag deed ze haar zusjes en vriendinnetjes op een rij op het tuinhekken zitten. Toen Einstein uit zijn voortuin kwam, blootsvoets zoals steeds, klapte ze in de handen en de kinderen declameerden mooi in koor: “De-the-o-rie-van-de-re-la-ti-vi-teit”. Einstein bedankte hen met een elegante buiging. Op deze tentoonstelling zouden die kinderen de-the-o-rie-van-de-re-la-ti-vi-teit op vijf minuten begrijpen, zo beweert een spreker, als ze de uitleg maar aandachtig bekijken. Aandachtig is het sleutelwoord. Zelfs aan de aandacht van volwassenen wordt hier hoge eisen gesteld.

Enkele uren later stap ik op de metro. Opnieuw zit er een dakloze afgezonderd in een hoekje tussen zijn rommel. Hij heeft zijn kap diep over zijn gezicht getrokken. Zijn linkervoet mist een schoen. Er zit een bebloed verband rond.

Ergens in Queens, niet ver van de zee, worden op dit ogenblik de 265 mensen herdacht die er een jaar geleden omkwamen in een vliegtuigongeluk. In het stadhuis zegt de burgemeester dat hij 215 miljoen dollar moet besparen in het onderwijs. ’s Avonds wordt een student uit Bangladesh in Brooklyn doodgeknuppeld door een groep latinojongens. Rond diezelfde tijd wordt in Manhattan bij Sotheby’s voor 78 miljoen dollar aan hedendaagse kunst geveild. Het was een doodgewone dinsdag in New York.

Jacqueline Goossens

vanuit New York

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content