Pierre Darge
Pierre Darge Freelancejournalist

Zuidelijk Frankrijk hoeft niet per se overbevolkt,

zonovergoten en populair te zijn. Tussen Lot en Célé liggen

verscholen pareltjes die een bezoek meer dan waard zijn.

PIERRE DARGE

De vallei van de Lot is een van de best bewaarde toeristische geheimen van Frankrijk. Al weten de Fransen zelf het gebied benoorden Cahors wel te vinden. Cahors is overigens een prima uitvalsbasis om in de vallei van de Lot te toeren. Vooral de Pont Valentré, tegenwoordig het symbool van de stad, oogt indrukwekkend en is bovendien de meest volledige en best bewaarde middeleeuwse brug van Frankrijk. De eerste steen ervan werd al in 1308 gelegd, maar het zou nog zeven decennia duren voor het bouwwerk werd voltooid. De talloze legendes die in dit verband ontstonden, schreven de vertraging toe aan de duivel met wie de toenmalige architekt een overeenkomst had gesloten. Toen architekt Paul Gout de brug in 1879 mocht restaureren, spookte die duivelse bemoeienis door zijn hoofd en uit voorzorg liet hij een gebeeldhouwd duiveltje bovenaan de centrale toren inmetselen.

Het boeiendste stadsdeel is het quartier de la cathédrale, met de place Chapou waar op zaterdag een pittoreske markt wordt gehouden. Daar staan ook de gebouwen van de kerkelijke gezagsdragers bijeen, waaronder het 13de-eeuwse Archdiaconé of het Hôtel de Roaldes dat rond een 13de-eeuws torenhuis werd opgetrokken. Of nog het Maison Hérétié, een zeldzaam voorbeeld van een vakwerkhuis dat nog dateert van voor de honderdjarige oorlog.

Cahors is een nijver stadje met toch dat typisch zuiderse laisser-aller, prettige hotels, stemmige restaurants en, vooral in het quartier des Soubirous en in het quartier des Badernes, steegjes waar het prettig flaneren is.

Wie rustiger buurten zoekt, vindt die in verscholen dorpjes en uitgeleefde gehuchten in de omgeving. Zo’n verloren gat, op een half uur rijden van Cahors, is Les Arques, waar beeldhouwer Ozip Zadkine in 1933 een huis met bijbehorende schuur kocht. Tot zijn dood in 1972 zou hij zijn tijd tussen Parijs en Les Arques verdelen. Het dorp is ingedommeld, of beter nog : in coma, het wordt nog slechts door elf oudjes bevolkt en leeft alleen van het bezoek dat in de voormalige schuur een greep uit het werk van de kunstenaar te zien krijgt. Wie hiervoor de tijd wil nemen, kan op de video een hartverwarmend portret van de kunstenaar bekijken : Zadkine die kuierend door de boomgaard de bomen groet en zich door de bladeren het gezicht laat strelen. Of Zadkine die, in vervoering gebracht door hun schoonheid, met de bomen lange monologen voert.

Tegenover de schuur kan de bezoeker die zover van de wereldse paden is afgedwaald, wat troost vinden in het kerkje waar een vier meter hoog, houten Kristusbeeld in komplete eenzaamheid hangt. Zadkine liet het langwerpige stuk hout waaruit het ontstond door de dorpelingen tot bij zijn atelier brengen. Terwijl hij naar verluidt aldoor mompelde dat die brave mensen al met hun eigen kruisweg bezig waren. In de crypte wordt men gekonfronteerd met een indrukwekkende, gebroken piëta. Buiten wacht de stilte, in een dorp dat zonder kinderen en zonder school niets meer van de toekomst verwacht.

In het landschap huizen niet alleen stenen monumenten, ook sommige bewoners hebben door hun hardnekkigheid en vakkennis een plaats in de lokale geschiedenis verworven. Jean Jouffreau (67), eigenaar van het wijndomein Clos de Gamot in Prayssac, is iemand wiens faam zich wereldwijd heeft verspreid, al laat zijn eenvoudige en hartelijke gastvrijheid dat niet meteen vermoeden. De Jouffreaus hun naam is tot in 1290 in het dorp terug te vinden plantten hun eerste stekken in 1610. Vele hindernissen, zoals de fyloxera-epidemie, revoltes en oorlogen, dwarsboomden geregeld hun plannen en dwongen hen om van de grond af aan te herbeginnen. Maar tussen de rampspoedige jaren in konden ze volop van hun arbeid genieten : de druiven die er werden verbouwd, zorgden voor wijn die door tsaren, koningen en pausen gedronken werd. De zorg die aan de druiven werd besteed, had veel met handenarbeid te maken. En dat is vandaag niet veranderd. Jouffreau wees alle moderne metodes die in de wijnteelt werden ingevoerd, resoluut af. De druiven op het domein worden met de hand geplukt (“om alle afval en rommel uit de vaten te houden”) en chemische insektendoders zijn helemaal taboe.

“Door sommigen worden we als een beetje achterlijk beschouwd, ” mompelt de Fransman, “maar dat zal mij een zorg zijn. Ik weiger evoluties te volgen die schadelijk zijn voor het produkt. Een evolutie die de wijn deformeert, noem ik geen vooruitgang. Dank zij het mikroklimaat waarvan we hier aan de oude arm van de Lot genieten en de grond die het karakter van de wijn bepaalt, redden we ons wel. ” Waarna de ouder wordende heer een paar jaargangen van zijn wijnen ontkurkt om onze ontmoeting met een doordacht proeven te vieren.

We rijden stroomopwaarts naar het kneuterige nest Saint Cirque Lapopie dat op de flanken van een tachtig meter hoge falaise over de Lot uitkijkt. Het indrukwekkende geheel behoort tot de mooiste landschappen van het land, maar lijkt ’s winters wel een door God vergeten plek. De bezoeker vindt er geen kruidenier, geen bakker en zelfs geen café. De stilte die in de middeleeuwse steegjes woont, wordt slechts verstoord door enkele schaarse wandelaars.

’s Zomers echter wordt de serene sfeer van het stadje door het luidruchtige bezoek vertrappeld, zodat men het best voor de tussenseizoenen kan kiezen, wil men er van huizen en tuinen kunnen genieten. Toen André Breton er op een goeie dag langskwam, werd hij ogenblikkelijk door het dorpje gecharmeerd. Hij installeerde zich in de Auberge des Mariniers du Lot en vertelde aan al wie het horen wilde “dat hij opgehouden had naar elders te verlangen”. Tegenwoordig staat de Auberge met zijn gotische vensters er wel wat verwaarloosd bij. Dat kan niet worden gezegd van de 14de-eeuwse panden, waaronder een voormalig hospitaal, die door Pierre Daura, een schilder van Spaanse komaf, werden gekocht en opgeknapt. Na zijn dood werden de huizen door zijn dochter Marthe verder gekoesterd en onderhouden. Het zijn de tuinen en huizen die kleur geven aan Saint Cirque en wie door de met mos begroeide straatjes loopt, ontkomt niet aan de charme van dit dorp, waar ooit vier adellijke families om het overwicht streden. Alleen het wat al te kwistig rondgestrooide makadam verstoort vandaag het beeld. Nu wonen er ambachtslui die de traditie van handenarbeid verder zetten, al vindt men er geen ketelmakers of houtdraaiers meer, de traditionele specialiteiten van Saint Cirque.

In het versterkte huis van de familie Hébrard dat op de rand van de falaise werd gebouwd, heeft kunstliefhebber Joseph Rignault zijn kollektie kunstwerken ondergebracht. Vanuit zijn arendsnest gunt hij ook buitenstaanders een blik op de Lot beneden.

Wie meer op leven en drukte is gesteld, steekt door naar Figeac, dat eigenlijk aan de Célé, een zijrivier van de Lot, is gelegen. Het middeleeuwse stadje werd een paar jaar geleden door wakkere urbanisten ei zo na van de kaart geveegd. Tot een paar bewoners zich daartegen verzetten en de hoge heren in Parijs zowaar ontdekten dat Figeac niet alleen een schat aan historische gebouwen herbergt, maar ook alleraardigste, gekasseide straatjes die de wandelaar naar de hoger gelegen rand van het stadje leiden. Sindsdien is her en der met de restauratie begonnen en kan Figeac weer laten zien hoe rijk het verleden is geweest. In de 9de eeuw werd er een benediktijnerabdij gesticht, waarrond meteen een beschermende muur werd gebouwd. Deze relatieve veiligheid lokte al snel arbeiders en boeren die zich rondom gingen vestigen. De nijvere monniken begonnen ten oosten van hun woonplaats met het graven van een afleidingskanaal van de Célé, dat een aantal molens moest aandrijven, terwijl in het westen een zeer grote tuin werd aangelegd. De gunstige wind trok nog meer boeren en vaklui aan, zodat de stad in de 12de eeuw al haar huidige omvang aannam en met een muur werd versterkt.

Toch zullen het vooral de handelaars zijn die de faam van Figeac vestigen : tussen de 12de en 14de eeuw worden ze in Marseille, in Parijs, Bordeaux en zelfs in Londen en Genua gesignaleerd. Hun welvaart en het feit dat ze in de stad, waar ze hun banken en handelsgenootschappen oprichtten, een politieke oligarchie in het leven riepen, zal voor een belangrijk deel het uitzicht van de stad bepalen. De kerken krijgen monumentale afmetingen terwijl de privé-woningen uitgroeien tot paleizen. De welvaart was zo groot dat vier bedelorden zich aan de poorten van de stad vestigden. De periode van voorspoed werd echter bruusk afgebroken door de honderdjarige oorlog en door de pestepidemie van 1348. Wanneer de stad in 1576 door de protestanten wordt bezet, worden tal van religieuze gebouwen systematisch met de grond gelijkgemaakt al zorgt de Contrareformatie voor een heropbouw en een nieuwe relatieve welvaart.

Wie door de onlangs opgefriste en gerestaureerde stad kuiert, vindt er acht eeuwen architektuur terug, van Romaanse huizen over gotische gebouwen tot panden uit de renaissance, het klassicisme en zelfs het neoklassicisme en de neogotiek. Al draagt menige woning omwille van de opeenvolgende verbouwingen verschillende stijlkenmerken in zich. Zoals het Château du Viguier du Roy waarvan de verschillende delen uit de 12de, 13de en zelfs 18de eeuw stammen. Ze werden evenwel op een harmonieuze manier samengevoegd tot wat nu aan het uitgroeien is tot een uniek luxehotel met 17 kamers en drie suites.

Maar niet alleen architektuurfanaten komen in Figeac aan hun trekken. Op de kleine place de l’Ecriture botsen bezoekers op het werk van de Amerikaanse kunstenaar Joseph Kosuth die er een hommage bracht aan de egyptoloog Champollion. De man die aan de hand van de steen van Rosette het hiërogliefenschrift ontcijferde, werd namelijk in Figeac geboren in 1790. Het binnenplaatsje wordt nagenoeg volledig ingenomen door een vergrote repliek van de steen in zwart graniet van Zimbabwe. De Franse vertaling ervan werd gegraveerd in een glazen deur die een aanpalende kelder afsluit. Een paar trappen leiden naar een hogerop gelegen tuintje waar papyrus en mediterrane planten groeien. Om de hoek ligt het bescheiden maar aardige Musée Champollion, ondergebracht in het geboortehuis van de vorser. Naast twee mummies en een sarkofaag, werden hier een aantal souvenirs bijeengebracht die verwijzen naar het uitzonderlijke talent van Jean-François Champollion. De eenvoud van het huis verrast als men weet welke gigantische inspanningen de Fransman zich getroostte om het geheim van de hiërogliefen te ontsluieren. Op zijn 9de begon hij met de studie van het Latijn, op zijn 12de zette hij zich aan het Hebreeuws en een jaar later begon hij met de beginselen van het Arabisch en het Aramees. Als hij 16 is, geeft hij lezingen aan de Académie des Sciences et des Arts en legt hij zich toe op het Koptisch. Maar het duurt nog tot 14 september 1822 voordat hij de laatste verbanden kan leggen die hem uitzicht geven op de ontsluiting van het hiërogliefenschrift zes jaar voor hij voor het eerst voet zet in Egypte.

Conques is vele keren kleiner dan Figeac. Het ligt heerlijk verborgen in een schelpvormige, ruwe kom die sterk kontrasteert met de lieflijkheid van het landschap rond Figeac. In de 9de eeuw werd er een abdij gesticht die de eerste grote etappe zou worden op de via podensis die vanuit Notre Dame du Puy over Saint-Pierre de Moissac naar Compostella liep. De kloosterorde vaarde daar wel bij en ze breidde haar bezittingen uit tot in Engeland, Piëmont en zelfs Catalonië. Net zoals in Figeac ontstaat er een klasse van ondernemende burgers die de bedevaarders voorzien van alles wat ze nodig hebben en die een scharnierrol gaan spelen in de handel. Maar ook hier komen godsdienstoorlogen roet in het eten gooien. Met het afschaffen van de religieuze orden en het vertrek van de geestelijken, valt de steun aan de abdij weg en gaat Conques moeizaam op eigen benen staan. Dat valt niet mee, omdat de uittocht uit de stad Conques verder isoleert, zodat er niet veel meer overblijft dan een ingeslapen gehucht dat in de winter een erg desolate indruk wekt.

Al kan niemand voorbij aan het beroemde timpaan van de Romaanse kerk : een indrukwekkende scène van het laatste oordeel, geïnspireerd op het evangelie van Matteus. Daarop is links, naast de centrale Kristusfiguur, de harmonieuze ruimte van de hemel te zien met een stoet van geredden. Aan de rechterkant wordt een beeld opgehangen van de chaos en ellende zoals die in de hel te verwachten valt.

Binnen in de kerk wordt de bezoeker gekonfronteerd met een sobere maar indrukwekkende ruimte waarvan het hoogste punt 22 meter haalt. De bidplaats wordt op diskrete wijze beheerst door merkwaardige, hedendaagse brandglazen, in verschillende tinten van grijs. Die overweldigende soberheid kontrasteert sterk met de kerkelijke schatten die in het voormalige klooster worden bewaard. Daar bevindt zich onder meer de relikwie van Sainte Foye die eenmaal per jaar door het stadje wordt gedragen.

Saint Cirque Lapopie : arendsnest boven de Lot.

Conques : van het middeleeuwse handelsknooppunt rest niet veel meer dan een vredig ingeslapen gehucht.

De Pont Valentré in Cahors : monumentaal symbool van de stad.

Het indrukwekkende laatste oordeel op het timpaan van de Romaanse kerk in Conques.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content