Volgens de Libanese muzikant uit München moet elke kunstvorm alle zintuigen aanspreken. Voor Rabih Abou-Khalil is muziek pas echt goed als je die niet enkel hoort, maar ook voelt, ruikt, ziet en proeft.

Rabih Abou-Khalil is zo verfijnd als zijn hoesjes: de Arabische tierlantijntjes in zijn hoofd zijn van hetzelfde goud en zilver gemaakt. Zijn composities, gebaseerd op jazz, Iraakse ritmes, Europese concertmuziek en wat er in zijn hoofd opkomt, zijn net zo doordacht, ambachtelijk in de groeven gesneden, en even esthetisch als de hangers waaraan enkele van zijn 19 ouds (Arabische luiten) hangen.

Terwijl we van voorstad waar hij woont naar München rijden, buigt Rabih Abou-Khalil zich plots naar mij. “Ik heb een broer die in Nashville woont”, zegt hij samenzweerderig. “Hij speelt gitaar en noemt zich Tex Khalil.” Hij wacht de reactie af. Als ik mijn wenkbrauwen optrek, schiet hij in de lach. Een beetje later steekt hij me verzamelaars van Hawaïaanse muziek uit de jaren ’30 onder de neus, een klassieke Oum Khalsoum en Wilmoth Houdini, een calypso-rariteit van ook al zestig jaar oud, en zoekt hij naar originele Mariachi. Je zou aan wereldmuziek denken, ware het niet dat dat een woord is dat de minzame man verafschuwt. Hij speelt in het jazzcircuit, maar kon evengoed in de wereldmuziek verzeild geraakt zijn, met zijn oosters getinte jazz, bizarre ritmes en tempoveranderingen die veel simpeler lijken dan ze zijn.

“Wereldmuziek, waarbij de ene muziek aan de andere wordt gekoppeld, is vaak zo banaal. Wereldmuziek kwam uit het Westen, hé, ze wilden exotisch doen. Zo van: ik wil een conga en een sitar, maar ze denken niet aan muzikanten. En het is zo oppervlakkig, vaak. Ik ben meer dan twintig jaar geleden naar München gekomen, in 1977. Op het conservatorium in Beiroet zijn er twee afdelingen: één voor westerse muziek en één voor Arabische, ik studeerde er oud en fluit. In Duistland studeerde ik verder. Voor mij was het een kans om de muziek van de oud-lessen te analyseren met de westerse methode. In het Westen kijk je heel analytisch naar muziek en dat maakt het mogelijk om nog verder te gaan. Het is zoals met koken: als je wil bijleren, moet je weten wat je doet. Wat is een Vlaamse traditionele schotel?

Paardenworst.

Rabih Abou-Khalil: Paardenworst? Dat is iets raars, heb je niks eenvoudigers?

Friet? Stoemp?

Oké, laat ons zeggen: stoemp. Als je iets wil doen met stoemp, dan moet je de ingrediënten kennen, weten hoe het gemaakt wordt, de kruiden… pas dan kun je beslissen om er iets aan te veranderen. Je moet het dus analyseren, en toen ik dat ook deed met de Arabische muziek vond ik er dezelfde waarden als in andere muziekculturen. Ik leef ook niet tussen twee culturen maar in twee culturen.

Is de westerse theorie daarvoor zomaar te gebruiken?

Dat is soms een probleem. Met de westerse muzieknotatie is er iets grappigs. Als ik woorden onder een melodie wil schrijven is dat moeilijk, want de noten gaan van links naar rechts, en mijn tekst van rechts naar links. Maar het gaat wel. Toen ik naar Europa kwam, had ik hetzelfde complex als vele mensen uit de Derde Wereld. Hoe patriottistisch en nationalistisch ze ook zijn, ze voelen zich cultureel inferieur ten opzichte van het Westen. Zelfs wie scheldt op de VS, stapt McDonalds binnen en luistert naar Michael Jackson. Ik voelde me ook zo, ik was 18 en ik wilde een klassieke fluitspeler worden, westerser dan de westerlingen. Maar hoe meer ik de westerse muziek begreep, hoe meer ik andere muziek waardeerde. Arabische muziek inbegrepen. Ik besefte plots wat een bloeiperiode wij hadden in de Middeleeuwen, toen in het Westen de kerk de muziek aan banden legde. Ik zeg dat niet omdat ik Arabisch ben, want het is nu bij ons veel erger. In landen als Iran is het nog steeds verboden om profane liederen te zingen. Religies zijn geneigd om leuke dingen decadent te noemen en ze uit te roeien.

‘It feels so good, it must be bad’, zong Fats Waller: het moet wel verkeerd zijn als het zo prettig is. Maar ik vind dat sensualiteit de basis moet zijn van elke muziek. Compleet intellectuele muziek raakt je niet, en muziek die enkel uit het hart komt, is vaak kitsch.

Muziek is intiem, privé, het beweegt trager, de mensen beginnen te dansen en dat is altijd seksueel. Dat komt door de muziek, want je danst niet zonder. Ik denk dat elke kunstvorm probeert om al je zintuigen aan te spreken. Als je een schilderij maakt van de zee, moet je het zilte water ruiken. Als je muziek hoort, moet je iets zien. Het is als seks: je voelt, ruikt, hoort, ziet, proeft. Elke kunstvorm zou die meest profane van alle kunsten moeten benaderen. Je moet muziek op verschillende niveaus kunnen beluisteren, maar er moet ook iets zijn voor de geest. Mozart is zo iemand. En Bach. Die is intellectueel én sensueel, maar Mozart is een beter voorbeeld. Mozart klinkt zo licht, maar als je het ziet wat er allemaal inzit, is het heel slim. Zijn muziek spelen is helemaal moeilijk.

Uw partituren zien er ook onmogelijk uit, maar klinken simpel. Hoe maakt u de balans tussen intellect en gevoel?

Mensen kiezen zelf hun niveau en sommigen worden zeer oppervlakkig ontroerd. Sommigen houden van champagne, andere vinden limonade het hoogste genot. Sommigen houden niet van champagne. Of van stoemp.

Dat is toch niet alleen een kwestie van smaak.

Zeker niet. Mensen die dat zeggen, hebben meestal geen flauw benul van wat ze denken of willen. Banaliteit is niet relatief. Je kunt een andere smaak hebben, maar kwaliteit en diepte hebben daar niks mee te maken. De Mona Lisa is de Mona Lisa, je kunt het lelijk vinden, maar het is kunst. Op een bepaald punt moet je je smaak opzijzetten en de kwaliteit zien. In de muziek is het de persoonlijkheid die telt. Zo kies ik mijn muzikanten ook. Michel Godard speelt tuba, maar ik heb er nooit over nagedacht of tuba en oud goed klinken samen. Ik dacht aan ‘Rabih en Michel’. Je denkt over een vriend toch ook niet als ‘die man die een bril draagt en kalend is’? Het is een persoon. De rest is onbelangrijk, tenzij je oorlog wil voeren of wil boksen. Ik kies voor persoonlijkheden. Het gaat me om het geheel. Ze noemen me een oud-speler, maar dat is slechts een instrument. Ik maak geen oud-platen, ik heb minder solo’s dan om het even wie op mijn platen. En wat ik ook niet ben, is een profeet die de Arabische muziek uitdraagt. Ik krijg overigens de kritiek dat ik ‘de traditie’ zou verraden. Ik denk dat je pas de traditie verraadt als je haar niet laat verder leven en evolueren. Er zullen altijd mensen zijn die zich uiten, en voelen dat ze dat moeten doen of dat ze anders gek worden. Zó verandert en evolueert de mensheid.

In het centrum van München bezoeken we de luitrestaurateur met wie hij al twintig jaar werkt. De man heeft een klein atelier waar hij luiten bouwt, violen herstelt en – sinds Rabih er woont – ook ouds repareert. Rabih brengt hem er twee, die hij net meebracht uit Damascus, één dateert uit 1913. Na wat technische opmerkingen genieten ze samen van de elegantie van die oudste oud. Ze snuffelen eraan, strelen en aaien, en verwijderen liefdevol wat viezigheid die in de poriën is gekropen. Alles is schoonheid, ook de vele doosjes met Arabisch design in zijn huis.

Voor u moet alles mooi zijn. Vandaar die fraaie hoesjes?

Ik drink ook geen wijn uit een plastic beker. Ik wil wijn in een glas, en dat is vooral een kwestie van esthetiek. Ik maak ook nog altijd vinylelpees van mijn platen, omdat die zo mooi zijn. Toen ik hier de platenmaatschappijen afschuimde, was mijn naam het eerst wat ze me vroegen. Ik zei: Rabih Abou-Khalil. Grote hilariteit. Wat speel je? Oud? Welke muziek? Mijn muziek? ‘We zullen je bellen’, zei men. Niemand belde, natuurlijk. De eerste drie cd’s deed ik zelf. Mijn vierde was voor het platenlabel ECM. Wat een vreselijke ervaring. De platenbaas vertelde me dat ik geen echte Arabier was, want hij had andere Arabieren die simpel waren en geen Engels of Duits spraken. Dus zei ik hem: ‘Weet je Manfred, jij bent wel een echte Duitser, hoor.’ Daar had hij niet van terug. Maar wat is een echte Arabier? Heeft die iets op zijn hoofd of zo? Het is als tegen een zwarte zeggen dat hij geen echte neger is. Misschien ben ik geen Arabier, so what. Als ik een plaat maak, is het geen supermarkt met hier een duo en daar een trio en dan nog iets anders. Het is als een boek: een plaat vertelt een verhaal. Ik maak een album, geen allegaartje. Er is zo weinig identiteit vandaag, ze hebben iets van dit en iets van dat. Als ik naar een plaat luister, dan wil ik dat doen zoals je een schilderij bekijkt met een lijst die erbij past, niet als naar cartoon die met een punaise op de muur is geprikt.

U bent deze zomer voor het eerst weer in Libanon opgetreden. Was dat belangrijk voor u?

Ik gaf 18 jaar geleden voor het eerst een concert, en deze zomer het allereerste in mijn geboorteland. Vreemd, hé? Het is een moeilijke vraag, want mijn hoofd zegt: nee, het was niet belangrijk, waarom zou het? Maar mijn hart zegt: ja. Dit was de eerste keer dat ik mijn publiek kende, want ik ga elk jaar naar Libanon, ik heb er veel vrienden en familie. Het is een klein landje met drie miljoen inwoners, dus ken je er de helft van de mensen. Als ik er een interview op televisie heb, dan belt iedereen de volgende dag mijn moeder: ‘Ik heb Rabih gezien op tv.’ En als ik in cafés kwam, begonnen mensen met me te praten. Ik sta er veel dichter bij mijn publiek en dat is een verschil. Veel van wat ik doe, zit vast aan dat land, of ik dat wil of niet. Achteraf realiseerde ik me dat ik nooit helemaal compleet zou zijn, zonder in Libanon op te treden.

Speelt u nog klassieke Arabische muziek?

Nee, het is mijn muziek niet meer. Ik luister nog wel naar oude Arabische opnames. Mensen vragen me steeds vaker voor soloconcerten, maar ik doe dat niet graag: ik mis de communicatie. En dat is wat ik wil: iedere muzikant in mijn groep moet spelen om elke andere beter te laten klinken. De momenten waarop dat lukt, dat zijn heilige momenten.

Uw laatste cd heet ‘Yara’. Het is muziek voor een film die we niet gezien hebben, wat is het verhaal erachter?

Ik schreef het voor een film, maar de muziek staat ook op zichzelf. Het was een zonderlinge periode. Mijn vader was net gestorven, en toen vroeg regisseur Yilmaz Arslan me of ik een score wilde schrijven voor zijn film. En het was zoals gewoonlijk: binnen de week moest het klaar zijn. Ik heb drie dagen bijna dag en nacht geschreven, en daarna direct de studio in voor de opnames. Als bij wonder waren de muzikanten ( Vincent Courtois, cello en Dominique Pifarelli, viool en Nabil Khaiat, percussie, red.) vrij die week. En zo kwam die plaat er: niet als een soundtrack, maar als iets dat op zich staat. Het werd in grote mate een requiem voor mijn vader, het eerste stukje heet ook zo. Het was blijkbaar iets dat uit mijn systeem moest.

Rabih Abou-Khalil treedt 19 november op in het kader van het Audi Jazzfestival met zijn groep in de Beursschouwburg in Brussel. Info: Tel. (02) 513.82.90.

‘Yara’is uitgegeven door Enja Records (distributie Choice Music).

Gerry De Mol

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content