Voor het vallen van de Muur was Praag de meest karaktervolle stad van Europa. Nu is het de meest toeristische.

Er was een tijd, niet eens zo lang geleden, dat een reis naar Oost-Europa een avontuurlijke onderneming was. Met spannende momenten en controles aan de grens, geld wisselen in donkere portalen en aanzoeken voor betaalde liefde onder bruggen. Want het paradijs van de werkende massa’s – om Gerard Reve te citeren – hield niet van pottenkijkers, ook al werden de deviezen van het kapitalistische gespuis met grote gretigheid aanvaard.

Er was een tijd dat Praag eruitzag als een versleten ansichtkaart, half in de vergetelheid geraakt en slecht onderhouden, maar juist daardoor van een onvergelijkbare schoonheid. Een van de meest karaktervolle steden van Europa, die gebukt ging onder de mythes en waar de inwoners bang wegvluchtten als een bezoeker de naam Kafka liet vallen. Of het hoofd afwendden, of zwijgend voorover bogen. Zoals dat achter het IJzeren Gordijn geleerd was.

Een stad ook van alchimisten, waar de Golem – zeg maar de eerste menselijke robot of de voorloper van de gekloonde mens – in het atelier van rabbi Löw tot leven was gewekt.

Het is niet langer zo en ik betreur dat. Het profiel van de stad is grotendeels onveranderd gebleven. Maar de gevels werden ingekleurd, tegen de muren verschenen panelen van Kentucky Fried Chicken of McDonald’s. De straten zijn nu afgezoomd met borden Vino Caldo-Glühwein-Vin Brulé-Grog. Op elke straathoek staat een verklede verkoper in monnikskap of een werkloze, uitgedost als edelman, met een bord boven het hoofd. Tickets on sale here. En er wordt wat verkocht in Praag. In iedere kerk lijken elke avond wel drie concerten te worden gehouden en tijdens het weekend wurmt een niet aflatende stroom bezoekers zich door de smalle straatjes van het centrum.

Ondanks alles is Praag ongeveer de mooiste stad van Europa gebleven – met vele gezichten. Waar anders vindt men die aristocratische allure als aan de burcht, waar grootsheid en sereniteit overheersen, en waar de geborgen intimiteit van de architectuur van de oude stad – al moet men daarvoor heel vroeg opstaan of heel laat opblijven? Of waar wordt men op zo indringende wijze geconfronteerd met tragiek als in het joodse kwartier, genesteld in een stadsdeel waar de art nouveau enthousiast is opengebloeid?

Benoorden het stadscentrum nestelde zich Pariczy, waar aan het begin van de vorige eeuw de statig versierde art-nouveauhuizen werden opgetrokken. Op een zondagochtend is het aangenaam wandelen in die wijk. Ingebed in dat stijlvol geheel ligt het joodse kwartier met synagogen, wegwijzers naar Cash Desk nr. 1. De beroemde joodse begraafplaats is al lang in onbruik geraakt, maar wist de sfeer en de symboliek te behouden. Want de begraafplaats is tegelijkertijd een symbool voor het behoud van de joodse eigenwaarde als voor de onverdraagzaamheid tegen de joden.

Wie Praag op zijn mooist wil zien, moet vroeg uit de veren. Kort na zonsopgang oogt de stad heel even als voor de val van de Muur. Want dan ligt de Karelsbrug er verlaten bij, op een paar slenteraars en enkele vroege fotografen na. Het eerste zonlicht zet de burcht en de omringende heuvel even in de verf, terwijl de venters, de tekenaars en de schooiers die de hele dag de brug ontsieren nog niet op hun post zijn.

De wandeling naar het stadscentrum is dan opnieuw van een romantische schoonheid, de regen van de voorbije nacht heeft de meeste rommel weggespoeld. Maar de tijd dringt, want voor het oude stadhuis staat de eerste groep toeristen al te wachten. De onderdelen van de astronomische klok tonen er om het uur hun kunstjes.

Ik ontvlucht de binnenstad, neem de tram tot aan de halte Malostranska en wandel dan de heuvel op, tot waar de trappen beginnen. Trede voor trede wordt het uitzicht mooier en aan de ingang van de burcht hou je onvermijdelijk halt om buiten adem de wonderlijke skyline te bekijken. Vanuit de hoogte merk je niets van de commerciële vernieling, hier overheersen de torens en de geluiden.

De Praagse burcht is een wereld op zich. Al in de negende eeuw is hiermee een aanvang gemaakt. Nog even houdt de ochtendstilte aan, maar niet voor lang. Over een half uur gaan de luiken open van de poppenkastenhuisjes in het beroemde Goudstraatje, waar Kafka nog heeft gewoond. Worden de schreeuwerige borden buitengezet en de gordijnen opengetrokken zodat de kitsch voor het grijpen ligt. Antiquitäten zum Goldenem Gässchen.

Hier werkten ten tijde van Rudolf II de alchemisten, inmiddels zijn die vervangen door de souvenirverkopers, die de formule kennen om in een handomdraai rommel te veranderen in vreemde deviezen. De winkeltjes zijn allemaal eender, het waardevolste is het uitzicht uit de achtervensters op de veel dieper gelegen tuinen. Dat beeld versterkt nog het besef dat dit ooit een onneembaar bolwerk was.

De burcht is een aparte stad, volgestouwd met architectonische schatten. Ik loop over het heerlijke Sint-Jorisplein, aan de achterzijde van de Sint-Vituskerk. Sluip binnen in de kathedraal en sta in verrukking voor de roestkleurige toegang tot de Sint-Jorisbasiliek.

De wandelaar stapt van de ene eeuw in de andere, van het ene binnenplein naar het volgende, van voorovergebogen gevels naar statige volumes. Om eindelijk halt te houden op het Hradcany-plein, dat de burcht aan de andere zijde begrenst en waar weer een ander spectaculair uitzicht wacht. In een kader van lichtgele gevels en de onverstoorbare sfeer van toen, wachten hier muzikanten en acteurs. Ze hebben hun kunstjes verpakt in een spektakel van drie minuten. Hun gezang krijgt hier wat ruimte, zweeft over de daken en drijft dan af naar de benedenstad en de Moldau.

Achter het plein ontdekken we schilderachtige kasseistraatjes en hellingen waarop niet eens zo lang geleden de wijngaarden bloeiden en waar ooit de wereldtentoonstelling werd gehouden.

Geen mens kan aan het Strahov-klooster voorbij, het is een van de absolute toppers van de stad. Het dateert uit de twaalfde eeuw en wist acht eeuwen lang, zoals het hoort, eigenzinnig zijn leven te leiden. Tot de staat in 1952 de religieuze ordes ontbond en het klooster van de ene dag op de ander het Museum voor Nationale Literatuur werd.

Er worden inmiddels zo’n 900.000 banden bewaard, waarvan vijfduizend verlucht met manuscripten. Niet dat men er dichtbij kan, want het enthousiasme van het bezoek wordt zorgvuldig ingetoomd en het publiek wordt alleen een blik gegund in de hoge zaal en later ook in de theologiezaal, waar bovendien een zestal historische globes staan. Maar zelfs die oppervlakkige blik kan geen boekenliefhebber onverschillig laten. Of zoals Michelin zou zeggen: vaut le détour.

Moegewandeld, maar opgewarmd door zoveel fraais, kan men zich vervolgens losjes laten uitbollen langs de hellingen, richting Malà Strana en op weg naar dat andere wonder, de Sint-Nicolaaskerk.

De Kleine Zijde die aan de westelijke oever van de Moldau ligt, werd al vanaf de negende eeuw bewoond door kooplui. Veel later – na de Dertigjarige Oorlog – werd die door de betere burgerij ingenomen en volgebouwd met kerken en herenhuizen met tegen de hellingen aanleunende tuinen.

Ook nu nog reikt het groen tot bijna aan de oever en daardoor is Malà Strana een van de leukste buurten om te wonen, met in elke straat of zijstraat wel één of andere architectonische verrassing. Bovendien zit men er nooit op meer dan één bruglengte afstand van de oude stad.

Het is zondagmiddag in Kavarna Slavia en ik kan maar niet kiezen tussen een espresso of Turkse, Wiener, Algerian, Swiss, Royal-koffie – die alle volgens de kaart overigens zeven gram koffie bevatten. De Slavia is veel meer dan een koffiehuis, het is een instelling en zo ongeveer de enige grote nazaat van de koffietraditie die hier ingeluid werd door de Armeniër Deodat Damajan, toen die in 1714 het eerste Praagse koffiehuis opende.

“Vergeet de mokka, ik zou de espresso nemen”, zegt de waard. “Ja, ook in een klein kopje.” Het etablissement opende zijn deuren in 1863 en zit sinds die dagen tegenover het Nationaal Theater, met daartussen alleen Narodni. Die belangrijke verkeersader scheidt de oude van de nieuwe stad en steekt dan de Moldau over naar Malà Strana, waar pakweg vijf minuten verder de Savoy ligt, nog zo’n instelling voor de echte koffiedrinker.

In de Slavia komen maar weinig toeristen, de aanwezigen zijn vooral stedelingen. De oudere dames met hoed zijn in de meerderheid, er zitten ook een paar jonge paartjes, waarvan de man de vrouw nog galant ouderwets en met een liefdevol gebaar in de overjas helpt.

Ik had toch beter de mokka kunnen nemen. Het kopje mag dan klein zijn, de koffie mist body. Zodat er tijd is om rond te kijken, naar de aanpalende zaal die een paar treden hoger ligt en ervan gescheiden wordt door de feilloos gepoetste spiegel.

Iedereen die wat te betekenen heeft, is hier geweest. De president, over wiens jonge liefde nu wat minnetjes geglimlacht wordt. De Slavia zou de Praagse versie van het Amsterdamse Américain kunnen zijn, maar is minder overladen. Bovendien is de drank er goedkoper dan in de op toeristen georiënteerde nieuwkomers, waar de keuze veel schraler is. Ik tel vijf single malt whisky’s op de kaart. De sfeer is uiteraard vele keren authentieker dan in het Europahotel, waar ik gisteren voor de regen ben gaan schuilen. Ondanks de inspanningen van de pianist op het balkon heb ik er de sfeer van weleer nooit herkend. Ik ben trouwens niet naar Praag gekomen om veel te luide Hollandse verhalen te aanhoren.

Geef me dan maar de Malostranska Kavarna, op de hoek achter de Sint-Nicolaaskerk, wegens zijn pretentieloze eenvoud, de verre van perfecte foto’s tegen de muur, de drukte en het geluid van de trams buiten. Of iets verder in Narodna, het café Louvre op de eerste verdieping, waar de kranten voor het grijpen liggen. Of ernaast het trendy Il Patio, een winkel met decoratieartikelen, verspreid over vijf etages en een café op de benedenverdieping, in felle kleuren getooid. Of de Pizzeria Giovanni, op een steenworp van de Oude Markt, waar ik onder de pastelkleurige gewelven een pasta bestel, en een praatje maak met de chef.

En toch mis ik het Praag van toen.

Ten minste tot op een zondagavond. De toeristen zijn naar huis en de oude markt wordt onverwacht in het duister gehuld, zonder dat meteen duidelijk wordt wat er komen zal. In het midden van het plein staat een kakikleurige Amerikaanse truck, zoals we die uit de Tweede Wereldoorlog kennen, en vlak daarbij een klein podium met een nog kleiner scherm waarop een poppenfilm wordt geprojecteerd. Een poppenfilm met acteurs van klei of een ander kneedbaar materiaal. Kleine ineengedrukte figuurtjes, somber kijkende mannen en vrouwen met grote sjaals om, in rijen wachtend voor een deur waar druppelsgewijs klanten binnen worden gelaten. Een soort grimmig sprookje waarin de vensters van de huizen zijn dichtgespijkerd en de bewoners zwijgzaam.

Het publiek wordt steeds talrijker en kijkt zwijgend naar het spektakel en naar de sfeer die zo lang over dit land heeft gehangen en er nu voor een halfuurtje opnieuw is. Voor hen moet het een kwade herinnering zijn, voor mij heerlijke nostalgie.

Tekst en foto’s: Pierre Darge

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content