Hip in de zomer, bekoorlijk in andere seizoenen : de Eolische Eilanden ten noorden van Sicilië zijn het decor voor films in vulkaanlandschappen. Te voet, met de ferry en per scooter naar Vulcano en Lípari, naar Salina en de krater van Strómboli : ontdekkingen op de goede eilanden.

Of het de beste initiatie is ? “Rijd het eiland rond, het is klein en nu het hoogseizoen nog niet is begonnen, is er weinig verkeer”, zegt de verhuurster van scooters. Ze lijkt op Monica Vitti, een icoon van de Italiaanse cinema. Behalve een bus met schoolkinderen, die in huizen van lava en puimsteen wonen, ben ik alleen op mijn ronde van Lípari : de weg kronkelt omhoog, biedt uitzichten op steile kusten en eilanden aan de overkant, maar het bekoort nauwelijks : Lípari is onopvallend. Enkel de gedachte dat ik aan het begin van een reis over de Eolische Eilanden sta, behoedt me voor een ontgoocheling.

Aan de noordkust stop ik bij Acquacalda, zet me aan een steenstrand in een café. Sombere koppen drinken wijn. Een pier steekt in zee, een vrachtschip dobbert op het azuurblauwe water, in de bergflank gapen witte wonden van puimsteenwinning. Stof dwarrelt door de hemel, de mannen zwijgen. Met de brommer rijd ik naar de hoofdstad, die zoals het eiland Lípari heet, geef Monica de sleutels terug en trek de stegen rond het fort in, naar Villa Meligunis. “Dat is de oude naam van Lípari, en betekent het zoete land”, zegt Manuela die het familiehotel runt. “Het was de zomerresidentie van een adellijke familie uit Palermo. Het huis ligt niet aan zee, maar je stapt buiten en bent met een paar trappen bij de haven.” De villa bewaart haar charme met origineel meubilair, moderne kunst en alle comfort van de eenentwintigste eeuw. Van op het dakterras, waar ik zwaardvis met huisgemaakte pasta, tomaat en kappers proef, is het stadje mooi : een wirwar van pastelhuizen rond een oude akropolis, een fort met vestingmuren, klooster, resten van een Romeins amfitheater, kerken en de kathedraal van San Bártolo, waar een vermeende knook van de patroonheilige als relikwie bewaard wordt. Belangrijkst is het Museo Eoliano, een van de mooiste musea van Sicilië : neolithisch aardewerk, amforen, sieraden, Griekse theatermaskers en terracotta beeldjes van dansers en acteurs. Dionysus bekoort me.

Eilanden in zwart-wit

In de Via Garibaldi kies ik in een paninoteca een broodje Strómboli met tomaat, melanzana en pikante salami. Aan de muur hangen foto’s van Vitti en Sofia Loren, sensueel als altijd. “Pas maar op”, lacht de uitbater, ” Burrasche e donne fanno quel che vogliono – stormen en vrouwen doen wat ze willen”. De straat lokt met de ingrediënten van het eendagstoerisme : souvenirwinkels, restaurants en terrassen als heilige drievuldigheid. De Eolische Eilanden zijn ontdekt. Het is mei, maar behoorlijk druk. In de zomer maakt niet alleen de hitte een vakantie ondraaglijk. Bezoekers komen en verdwijnen : een dagje Eolische mystiek met een visschotel of lasagne.

In een stille zijstraat hangt aan het raam een affiche van La Terra Trema : “Die film van Visconti is niet op de eilanden, maar in een dorp bij Catania gedraaid”, zegt directeur Nino Paino. “Doel van het Centro Studi is de geschiedenis van de eilanden te begrijpen, vooral de periode toen het fascistische regime politieke tegenstanders in het fort gevangen zette. Naast onderzoek tonen we films en houden voordrachten, de Pomeriggi Culturali Eoliani. Op de eerste namiddag ooit sprak de schrijver Leonardo Sciascia, die met Controversia líparitana over de aantrekkingskracht van de eilanden schreef : de zee, dramatische kleuren, de schoonheid van landschap en vulkanen, de industrie van puimsteen en obsidiaan, het harde vissersleven in de seizoenen.”

“Dat lokte ook cineasten. De eerste film was Strómboli van Rossellini, die hier en in Hollywood schandaal schopte door zijn relatie met Ingrid Bergman. Toen volgden Vulcano van William Dieterle, met Anna Magnani, en L’Avventura van Antonioni met Monica Vitti. Allemaal harde verhalen. Met deze trilogie van zwart-witfilms begint de boom van de Eolische Eilanden, die altijd geïsoleerd geweest zijn. Het stopte de emigratie, veroorzaakt door armoede. Mensen kochten huizen, plots werd alles duur. In de jaren negentig maakte IlPostino het stille Salina bekend. Nu zie je dat groepen de plek willen zien, al is het van boven op de rots met ver beneden het huisje aan zee. De toekomst is er een van pizzatenten en het dure, maar stupide Panarea. Sommigen willen een vlieghaven, terwijl we rust, tradities, cultuur en natuur willen bewaren, simpel en respectvol.”

Als ik me in de vooravond op de Piazza Sant’ Onofrio zet, is het plein verbazend autochtoon : toeristen weg, jongens voetballen blootsvoets tussen auto’s, rumoer van muziek, gelach en blaffende honden, vissers kuisen netten zoals ze dat al generaties doen, ze praten heftig en zien de schaarse reizigers nog altijd meer als indringer dan als gasten.

Eilanden van Aeolus

Je ruikt het voor je aankomt : als de ferry naar Vulcano het haventje Porto di Levante binnenvaart, dringt een wasem van zwavel mijn neus binnen. Dit is de smidse van de Latijnse god Vulcanus. Het eiland dat het dichtst bij de kust van Sicilië ligt, is een hippe bestemming met warmwaterbronnen en fanghi, zwavelhoudende modderpoelen om te baden. Maar ik wandel het binnenland in, zoek naar de denkbeeldige kaap waar Anna Magnani, de actrice met de duivelse ogen, haar woede uitschreeuwde naar het verre Strómboli, waar haar geliefde de lakens deelde met een rivale, en begin de korte klim naar de vulkaan. Boven kringelen rond de Periplo Cratere dampen en gassen, gele zwavelkristallen smukken als een lippenstift de monden van de fumarolen. Een infernale plek met uitkijk over de Eolische archipel in de Tyrreense Zee, met links de tweelingsklompen Alicudi en Filicudi, de afgelegen eilanden waar de minsten naartoe reizen. Voor me ligt Lípari en daarachter het mooie Salina, rechts het luxueuze Panarea en heel ver weg, mythisch in een volmaakt silhouet Strómboli, het eindpunt van mijn reis.

De zeven eilanden zijn genoemd naar Aeolus, van wie niemand precies weet of hij een god of Titaan was. In zijn burcht had hij met Enarete twaalf kinderen, zes van elk geslacht die vredig en incestueus samenleefden. Toen Aeolus hieraan een eind moest maken, vertrokken de zonen om in Italië en Sicilië koninkrijken te stichten. Maar hij is vooral de heerser over de winden, die in staat zijn land en zee naar de hemelen te slingeren. Daarom beheerde hij in opdracht van Zeus de winden door een speer in de rotsen te steken en zo winden los te laten die zeilen bol zetten, stormen ontketenen, instaan voor de seizoenen en eilanden soms dagen lang van de buitenwereld afsluiten. Zo vertellen mythen het wedervaren van Odysseus, die aanspoelde en een maand door Aeolus hartelijk werd ontvangen. Toen de zwerver verdertrok, kreeg hij in een zak zeven winden mee, die hij slechts in geval van nood beetje bij beetje mocht gebruiken. In het zicht van zijn thuis in Ithaka viel de held in slaap en zijn bemanning liet de winden vrij, waarop schip en opvarenden naar de Eolische Eilanden werden terug geblazen. Tot op heden ligt reizen tussen de eilanden in de handen van de weergoden.

De weemoed van de postbode

“Wie verder reist, zal eenzaam zijn.” Drie jaar geleden trok ik bij Napels naar het eiland Procida, om in het vissersdorp de kroeg te vinden waar de postbode zich liet verleiden door de schone Beatrice ( Weekend Knack, 6 april 2005). Maar Il Postino, de film van Michael Radford uit 1994, heeft meerdere locaties. Voor de scènes in het huis van de Chileense dichter Pablo Neruda neem ik de ferry naar Salina. Ik huur opnieuw een scooter en begin een rit over het landschappelijk mooiste eiland : een koppel volmaakte borsten, twee vulkanen die op hun flanken kappers, rozijnen en malvasiadruiven laten gedijen. De oude naam Didyme betekent zoveel als tweeling. Gele brem, een meisje met opwaaiend rokje op een brommer, zoutpannen die het eiland zijn huidige naam geven, een vuurtoren, eilanden aan de horizon, een hagedis en zwarte slang op de weg, een blauwe rotslijster op een kale steen, Malfa waar minder dan niets gebeurt, een uitkijk met in een kom de huizen van Pollara.

Beneden is de toegang tot mijn bestemming met een hek afgesloten. Ik klauter over een draad en stap de film binnen, zie postbode Mario Ruoppolo met tas en fiets tussen struikgewas hetzelfde pad oplopen naar de bruinrode gevel, de bloemen, het lege interieur, het ballingsoord van de dichter. Ik zet me op een muurtje met blauwe mozaïektegels, kijk rond, snuif kruidengeuren, hoor een krekel en lees een vers van de dichter : ” Liefste, ik weet niet of ik ooit tijd en plaats heb / om nog eens je ranke schaduw te beschrijven.” Op de rand van de klip zoek ik beelden uit de film : daar staart Noiret als Neruda met pet en ochtendjas naar de rots in zee, maar mijn gedachten gaan uit naar de postbode, die tedere man met de weemoedigste ogen, die hunkert naar de liefde van Beatrice, die zij met alles wat ze heeft beaamt, die hem een kind en een leven geeft dat hem in het echt, dat van de acteur Massimo Troisi, niet is gegund omdat hij voor de voltooiing van de prent is gestorven. In dit schamele huis, tussen ” de oogleden van de zee en de aarde“, terwijl een aalscholver in rouw voorbij vliegt, hoor ik Neruda dichten : ” Ik zal niet sterven. Nu vertrek ik, / op deze dag vol vulkanen / naar de menigte, naar het leven.”

Voor ik wegga, duw ik nog een deur open en vind een plastic wasspeld : voor mij is het de knijper waarmee de postbode z’n broekspijpen beschermt tegen ketting en kamwiel. In een kinderlijke reflex steek ik de speld op zak, neem ze mee naar de wereld buiten de film en zal ze voor altijd bewaren als een teken van vriendschap en schone liefde.

Sterren aan de hemel

“Strómboli, prego” : de woorden kroppen in mijn keel nu ik vertrek naar een van de laatste plekken in Europa die ik in dit korte leven nog wil zien. Stróm-bo-li, puberdroom, uitgang van Jules Vernes naïeve fantasie in Reis naar het middelpunt van de aarde, het eiland van passionele drama’s, van begeerte en liefde. “Tot wat dient de liefde ?” lees ik in een boekje over Venetië. De ferry legt aan in Pa- narea, maar ik sla het eiland over, dat in de zomerse maanden toevluchtsoord is voor duizenden dansende en swingende mensen uit de jetset, uit de gegoede kringen van Italiaanse grootsteden, een eiland met dure hotels en chique bars. Aan de einder dobbert de meest actieve vulkaan van Europa volmaakt in zee : een conische driehoek, oplopend naar die rokende kratermond, het archetypische beeld van de Eolische Eilanden. Als we ontschepen, kuisen vissers met hun eeuwige vrouw hun netten. Witte kubussen en de gele kerk blinken tegen een donkere achtergrond. Hotel Sirenetta, of de zeemeermin, ligt aan een zwart lavastrand met in zee het kleine broertje, Strombolicchio met vuurtoren, en heel ver weg de besneeuwde Etna.

Alles is eenduidig, zuiver, simpel, de huizen tussen de wijnranken, trappen, stegen en purperen bougainvillea’s. Op het plein hangen in Bar Ingrid foto’s en affiches van de film en de Zweedse actrice, die had geschitterd in Casablanca. Een steenworp verder ligt een rood huis, gesloten, luiken dicht, een gevelsteen houdt passionele herinneringen in leven : “Hier leefde Ingrid Bergman die met Roberto Rossellini de film Strómboli draaide in de lente van 1949.” De film is het verhaal van een Letse vluchtelinge die, wanhopig over haar armoede, een visser volgt naar Strómboli. Zwanger en in nog diepere wanhoop wil ze een eind maken aan haar leven door in de krater te springen, maar ze verzoent zich ten slotte met het geluk van een eenvoudige liefde op het eiland. De gevel is wat rest van het epicentrum van film en liefde. Aan een muur bestuderen stappers het silhouet van de vulkaan : de klim naar de top is net geen drie uur stappen.

Rond vijf uur in de namiddag vertrek ik een illusie armer : ik dacht alleen te zijn met een gids, maar de groep telt meer dan twintig mensen van alle leeftijden, een lint van bedevaartgangers die hetzelfde traject volgen. De eenzame Strómboli is hip. Mijn gids heet, echt waar, Beatrice en geeft instructies : goede stapschoenen, fleece tegen de koude, een lamp voor de afdaling. We stappen het traagste tempo, soms heb ik het gevoel dat we in de file staan. De flank wordt kaal, rotsig, steil. De rommelende geluiden worden luider. Bij de kratermond zet iedereen zich op een richel. Voor ons gaat de zon onder in zee, rook kringelt uit vijf brandhaarden van de kookpot van moeder aarde. Om de tien minuten blaft de berg en stoot een donkere wolk uit. Pas als de zon verdwenen is, krijgen de vuurspuwers hun rode gloed van lava en gloeiende stenen. De vulkaan sist, spuwt, dreigt. Vandaag zet de Strómboli de sterren aan de hemel.

Tekst en foto’s Mark Gielen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content