Met het livealbum “At Martyrs” sluit Chris Whitley een periode af. Als artiest wil hij loskomen van het singer-songwriteretiket, als mens wil hij minder toeren en meer tijd maken voor dochter Trixie.

C hris Whitley is een fluisterende spraakwaterval. Ik moet denken aan enkele regels uit het liedje Verlegen van Bram Vermeulen: “Als ik lach, dan lach ik te hard / en als ik praat, dan praat ik te veel.” Ik hoef de timide maar niettemin charismatische Whitley nauwelijks vragen te stellen om hem zijn verhaal te laten doen. Zo enthousiast is hij over de radicaal nieuwe richting die hij wil inslaan. Hij kondigt aan “bluesy triphop” te willen maken op zijn volgende plaat. Op een gegeven moment zegt hij: “Misschien moet ik er wat minder over lullen en het gewoon doen.”

Nog niet helemaal bekomen van een slopende tournee met Alanis Morissette, wil de Amerikaan voortaan ook meer tijd vrijmaken voor herbronning én voor zijn in Gent wonende dochter Trixie. Een bezige bij overigens, dat meisje, momenteel rondreizend met de theaterproductie De wraak van Tarzan.

De liveplaat At Martyrs, die de aanleiding is voor ons gesprek, sluit een periode af. Whitley heeft nu alle hoeken van de rootsmuziek verkend en is klaar voor een moderne sound met hiphopbeats. Vanop de zijlijn toekijkende cynici zullen beweren dat dit zijn zoveelste rare kronkel en commerciële zelfmoord is. Want om als fan van Chris Whitley alle bokkensprongen te kunnen volgen, beschik je best over een flexibele geest.

Na het met veel lawaai gelanceerde debuut Living With The Law, op zijn 31ste, bleek hij algauw te eigenzinnig voor het grote succes. De ene keer maakte hij een poëtische, akoestische plaat, de andere een boos, donker en hard album. Hij voldeed vrijwel nooit aan de verwachtingen, maar bleef wel (en dat is zijn troost) heel de tijd zichzelf trouw als artiest. De zanger/gitarist schrijft nu eenmaal niet-geformatteerde liefdesliedjes. Zonder stereotiepen. Deze man is te nemen of te laten.

Het naakte livealbum At Martyrs is een logische stap na het intimistische Dirt Floor.

Chris Whitley: Het was zeker geen weloverwogen carrièrezet. Meer nog, eigenlijk was het niet eens de bedoeling om de liveplaat met al te veel poeha te verkopen. Oorspronkelijk gingen we de cd enkel via internet vrijgeven en zou ik er geen promotie rond doen. In Amerika komt het album hoe dan ook niet in de winkels te liggen. Maar mijn managers besloten om het uiteindelijk wel in Europa op de markt te brengen omdat mijn laatste cd’s bij Sony, Din Of Ecstasy en Terra Incognita, hier nauwelijks te verkrijgen waren. Een soort inhaalbeweging dus. Ik wou At Martyrs eerst low profile en obscuur houden. Zag het als een officiële bootleg.

Je leek met Dirt Floor je stem en je gitaar weer centraal te stellen. Daarom past At Martyrs wel in het plaatje.

Het gekke is dat ik nu op het punt sta om mijn meest doorwrochte studioplaat tot dusver te maken. De productie zal prominenter zijn dan ooit. Live ga ik altijd back to basics, dat klopt. Ik speel al twintig jaar alleen. Zo ben ik begonnen: in mijn eentje op straat. Zelfs toen ik een groep had, deed ik tussendoor solo-optredens. Nu werk ik met Tony Mangurian, de kerel die bij de platen van Luscious Jackson aan de knoppen zat. Hij heeft nog met Bob Dylan en Daniel Lanois gewerkt. Ik ken hem al lang. Hij is een liefhebber van hiphop en drum-‘n-bass. In de songs die ik met Tony al in elkaar heb gezet, zitten nog wel gitaren, maar ik zou het geen rock meer willen noemen. Het heeft soms wat van Tricky. Triphop met een bluesy element. De rockmuziek die vandaag populair is, spreekt me niet aan. Het klínkt allemaal fantastisch, hoor. Maar de manier waarop je tegenwoordig met popsterren rond de oren wordt geslagen, is niet in verhouding tot wat ze te bieden hebben. De meeste groepen zijn welgeteld één jaar groot en verdwijnen dan. Om met een gebroken hart en een lege geldbeugel in kleine clubs te spelen. Midnite Vultures, het nieuwe album van Beck, werd met een enorme hype uitgebracht, maar na enkele weken tuimelde het alweer naar beneden in de Amerikaanse hitlijsten. Probeer in die omstandigheden maar eens een consistent oeuvre uit te bouwen. De popmarkt is duidelijk verzadigd. Daarom respecteer ik wat Tom Waits doet. Een vijftiger die met een onafhankelijk label in zee gaat en een heel volwassen plaat maakt zonder singles. Als je dat vergelijkt met de lichtgewichten in het huidig popwereldje, tja. Popplaten zijn hamburgers geworden.

Toen je debuteerde met Living With The Law wilde de platenfirma nochtans ook van jou een ster maken.

Ja, dat was ook pure hype. Over the top. Daarom was ik achteraf zo gefrustreerd. Ik laat me niet kneden. Niemand krijgt vat op mij. De platenbizz vindt mij waarschijnlijk een rare kwast. Ik speel bijvoorbeeld ook met het idee om een coveralbum op te nemen met de ritmesectie van jazztrio Medeski Martin and Wood, die op Iggy Pops recentste cd Avenue B meespeelde. Ongelooflijke muzikanten. Maar met zo’n plaat kan je enkel bij een klein label terecht. Ik pas in geen enkel vakje. Mijn enige ambitie is: Chris Whitley-platen maken.

Totaal onafhankelijk dus.

Precies. Tom Waits is ook moeilijk ergens onder te brengen. Zijn muziek situeert zich tussen cabaret en blues. Ik zou me liefst spiegelen aan mensen als Waits, Elvis Costello, Bruce Springsteen en Bob Dylan. Mensen die een visie hebben en aan een eigenzinnig repertoire bouwen. Een identiteit op zichzelf zijn. Mijn volgende plaat zal niet rond mijn gitaarspel draaien. Ik beschouw de gitaar louter als een instrument om gevoelens over te brengen. Ik heb altijd al van de minimalistische aanpak gehouden. Toen ik een groep had, koos ik niet toevallig voor de trioformule. Nooit heb ik lagen gitaren op een plaat gegooid. Parade van Prince is voor mij een belangrijke referentie. Zo’n nummer als Kiss is zo naakt.

Het is gek dat ik Prince, Sly Stone en andere Amerikaanse funk pas ontdekt heb toen ik in België woonde. Back home was er niemand in mijn omgeving die naar die dingen luisterde. Die dualiteit koester ik: ik ben heel Amerikaans opgevoed, maar kom graag en vaak naar hier. Mijn dochter Trixie, die twaalf is, is trouwens dj. Zij draaide onder meer in de Eskimo in Gent. Wat je in Europa op de radio hoort, is compleet anders dan in Amerika. Het is nu mijn doel om tot een sound te komen die tegelijk primitief en gesofisticeerd en modern is. Verwacht van mij geen klassieke Americana meer. Wat Moby met blues doet, vind ik mooi en inspirerend. Ik ben niet vies van elektronica. Daar heb ik in de jaren ’80 in Gent veel mee geëxperimenteerd. Ik vind het heel uitnodigend om dobro’s met geprogrammeerde beats te combineren. Het interesseert mij niet om zuiver akoestisch te gaan. Ik weet: in mijn oeuvre vind je sporen terug van country. Maar om eerlijk te zijn: ik ben nooit een fan geweest van country. Ik hou wel van heel wat primitieve muziek: etnische groepen uit Arabië, de oude blues van Robert Johnson. De contemporaine blues kan me gestolen worden. Die gasten herkauwen dezelfde shit eindeloos. Ik haat die supersnelle gitaarsolo’s.

Er staan op At Martyrs opvallend veel songs van je eerste twee albums. Alsof je wil zeggen: zo hadden ze destijds eigenlijk moeten klinken.

Toch niet. Ik moet m’n nummers helemaal aanpassen als ik ze solo vertolk. Blue Sky Country is bijvoorbeeld enorm geëvolueerd. Ik schreef dat liedje oorspronkelijk op synthesizer en drummachine. Weet je wat het grote verschil is tussen mijn studioalbums en wat ik live doe? Als ik alleen met m’n gitaar op een podium sta, wordt het iets heel fysieks. Meestal komen de nummers er dan krachtiger en sneller uit.

Heel wat van mijn liedjes zijn schizofreen. Ze hebben iets zachts én iets gewelddadigs. Ik ga graag van het ene extreem naar het andere binnen één song. Van kalmte naar extase. Dat is mijn sterkte ook, denk ik. Yin en yang, hè. Mannelijk en vrouwelijk. Dat evenwicht is een fundamenteel principe dat ik haast onbewust, op een heel natuurlijke manier, naleef. Het leven is complex. Groepen als Slayer en Nine Inch Nails hangen in mijn ogen een eenzijdig en daarom veel te romantisch beeld op. Alsof ze voortdurend fucked up zijn. Dat is uiteraard niet zo. Ik geloof nooit dat zij zulke zwartkijkers zijn. Jennifer Lopez, Céline Dion en Mariah Carey bezondigen zich aan het andere uiterste. Zij stellen alles dan weer overdreven rooskleurig voor. Zowel die metalbands als die shiny happy popzangeressen zijn me te sentimenteel. Het is entertainment, geen muziek.

De productie van Living With The Law was mooi, maar ik mis het scherpe randje. Op Din Of Ecstasy ben ik, waarschijnlijk als een reactie daarop, te veel in het rood gegaan. Daar had ik beter wat gas teruggenomen. Ik liet me gaan omdat ik in die periode met problemen en twijfels worstelde. Er zat heel wat spanning in de teksten. Maar ik had voor wat tegengewicht moeten zorgen. Zonder in ironie of satire te vervallen, want op die gladde paden wil ik me niet begeven. Ik wil diep graven. De oppervlakkigheid van punkrock bijvoorbeeld zegt me niks. Daar zit geen greintje poëzie in. Als ik achter een artiest een concept of een trukendoos zie, haak ik af. Ik ben allerminst een fan van Andy Warhol. Geef mij maar Picasso.

Het is grappig hoe je tijdens optredens elk liedje inleidt met de vermelding waar je het schreef. Het geeft de indruk dat je songs een soort dagboek van je zwerftochten zijn.

Mijn nummers zijn geen bekentenissen. Ik weet niet goed wat zeggen tussen de songs door. Om de stilte te doorbreken, vertel ik bijgevolg dat ik Big Sky Country in Sint-Martens-Latem maakte, Narcotic Prayer in Seattle, New Machine in New Orleans, Can’t Get Off in Italië. Het zijn als het ware allemaal stukjes van de wereld.

Heeft de geografie een invloed op het resultaat?

Daar ben ik zeker van. Wat ik in Gent neerpende, verschilt enorm van wat ik in New York op papier zet. In New York draait alles om geld. Dat hoor je aan Dirt Floor, een eenzame plaat, vol angst. Toen ik eraan werkte, vroeg ik me echt af: hoe overleef ik in deze jungle? Ik reis veel. Ik voel mij een bastaard. Thuisloos. Ik kan als ik wil overal leven omdat ik snel acclimatiseer. Dat trekken heeft mij gemaakt tot wie ik ben.

Een Amerikaanse boerenzoon kickt op Nine Inch Nails of Garth Brooks. Door in Vlaanderen te wonen, ben ik op de Europese elektrosien gebotst. Die muziek zit veel knapper in elkaar dan Amerikaanse rock. Pas op, ik heb nog altijd een Amerikaanse reflex. Zo van: denk niet te veel na. Maar anderzijds wil ik niet te snel tevreden zijn en mezelf in een ander idioom duwen. Mijn albums zijn één grote zoektocht. De vraag die me bij Dirt Floor plaagde, was: wat is de essentie? Op Din Of Ecstasy was ik dan weer vastberaden de ultieme kruising tussen intellect en seks te vinden. Elk album een nieuwe obsessie.

Herken je wat van je onrust in Trixie?

Ja, en dat baart me een beetje zorgen. Toen ik vorig jaar op tournee was, was zij ook de hort op met het theaterstuk Kung Fu. Ik belde haar op vanuit Chicago. Zij zat toen in Zürich. Ik dacht: Jezus, ze is nog maar 12 en leidt ook al zo’n nomadenbestaan. Ze is dj, acteert, zingt en drumt. Ze komt waarschijnlijk naar New York om aan een kunstschool te studeren. Ze vliegt jaarlijks minstens één keer over. Meestal in de zomervakantie. Dit jaar zal haar verblijf tot enkele weken beperkt blijven, want ze is alweer op tournee. Niet te geloven, hè. Ze is hier geboren, maar woonde vijf jaar in Amerika. Daarna keerde ze met haar moeder terug. Van jongs af een soort zigeunerleven, dat hebben we gemeen. Ik heb ook op vroege leeftijd veel gezien. Mijn ouders, beiden grafische kunstenaars, konden niet op één plek aarden. We doolden door Texas en Mexico, en na hun echtscheiding verhuisde ik met m’n moeder naar Vermont.

De wereld is nu kleiner geworden. Je overbrugt in een mum van tijd de langste afstanden. Ik denk echt dat het niet uitmaakt waar je je vestigt. Zolang je maar iemand hebt van wie je houdt en een warm nest hebt waarin je kan terugvallen. Heb ik weleens de stabiliteit gemist? Misschien. Ik heb een appartement en een vriendin in New York, maar toch beschouw ik die stad niet als mijn thuishaven. Ik hou wel van de sfeer, maar het is er verdomd duur geworden. Wat ooit de trekpleister van bohémiens was, is nu het Mekka van reclamejongens en modellen.

Waarom trokken de VS je na vijf jaar Gent als een magneet terug? Redeneerde je: als ik als muzikant iets wil bereiken, heb ik daar meer kansen?

Dat speelde wel mee, ja. Maar ook het heimwee dreef me terug. Bovendien wou Hélène, mijn ex-vrouw, toen graag uit Gent weg. Ik had hier weinig vooruitzichten. Ik voelde mij creatief geblokkeerd. Dat was echt een sleutelmoment in mijn leven. Hélènes vader was gestorven. Ze verkocht haar huis. Ik had toen geen geld. We hadden het niet breed in New York en een klein kind om voor te zorgen. Het waren harde tijden. We huurden een kelderverdieping. Ik ging in de fabriek werken en vocht tegelijk voor een deal als artiest. Toen kwam het tot een breuk. In feite zijn we nu betere vrienden dan tijdens de laatste jaren van ons huwelijk.

Vraag je je weleens af wat er van je geworden zou zijn als je op dat cruciale moment Daniel Lanois niet had ontmoet, de man die je ontdekte en een platencontract voor je versierde?

Nee. Ik sta zelden stil bij het verleden. Ik heb, tot ik mijn contract tekende, altijd bijbaantjes gehad. Toen ik in België woonde, was ik weliswaar professioneel muzikant, maar verdiende ik bij als dj in punkclubs. Toch geloof ik niet dat ik een gelukkig mens zou geworden zijn als die doorbraak was uitgebleven. Niet dat ik nu in een droom leef. Op dit moment ben ik het toeren beu. Ik mis Trixie. Ik ben blij dat ik het aanbod gekregen heb om de soundtrack te schrijven van een nieuwe film van Dennis Hopper met John Malkovich. Het geeft mij de financiële ruimte om een tijdlang niet de baan op te gaan en me op het componeren toe te leggen.

Op basis van de nieuwe songs op de liveplaat zou ik durven suggereren dat je milder bent geworden.

Dat klopt. Mijn nieuwe nummers zijn eerder grooves dan songs. Het is geen rock. Het sluit aan bij Sly Stone en Tricky. Tricky maakt dingen die nauwelijks nog als een song ogen. Expressie primeert boven vormelijkheid. De nummers die mij het meest fascineren, hebben geen traditionele structuur. Howlin’ Wolf schreef in de vroege jaren veertig liedjes met één akkoord.

Dat onconventionele heb je toch van meet af aan gehad, niet?

Ik ga er altijd van uit dat ik een nummer moet schrijven zoals het zich aandient. Mijn teksten komen uit het onderbewuste. Ik wantrouw woorden die slim en doordacht overkomen. Zoals het uit mijn pen vloeit, zo neem ik het op. Heel wat van mijn liedjes zijn ook vrij kort. Ik wil niets rekken, want dan verliest het zijn spankracht. Ik vind klassieke popsongs weinig vitaal. Het is spijtig dat Pat MacDonald, met wie ik zopas in Europese clubs heb gespeeld, zich vrijwillig limiteert. Hij heeft de potentie van een groot auteur, maar blijft in dat singer-songwriterskeurslijf steken. In die val weiger ik te trappen.

At Martyrs van Chris Whitley is verschenen bij Ulftone/Music Shock.

Peter Van Dyck / Foto’s Guy Kokken

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content