Cultuurpessimisten beweren graag dat jongeren steeds minder lezen.De praktijk spreekt dat tegen : uitgeverij Bakermat bouwt met succes aan een jeugdpoëziefonds, en jonge dichters moffelen niet langer hun eigen schriftje onder hun bed.

Paul DEMETS Foto’s : Lieve Blancquaert

Wie tieners in huis heeft, weet het wel : ze leggen een kinderboek vaak misprijzend aan de kant, maar volwassenenliteratuur lijkt soms nog te hoog gegrepen. Maar sinds het begin van de jaren tachtig doken er auteurs op die jeugdboeken afleverden die niet simplistisch inspelen op een bepaalde leeftijdscategorie. Het zijn goedgestructureerde boeken met thematische diepgang. Zowel tieners als volwassenen lezen ze graag. Het etiket jeugdroman is dus niet helemaal meer op zijn plaats. Vallen van Anne Provoost is daar een voorbeeld van. Ook de recente tienerpoëzie heeft die kenmerken : geen effectbejag, boeiende vorm, intrigerende thema’s en inhoudelijk gelaagd. De auteurs schrijven hun gedichten niet naar een bepaald publiek toe, maar halen hun thema’s uit de leefwereld van kinderen en tieners. Deze gedichten hebben een verrassende, vaak ook verwarrende en daardoor intrigerende beeldentaal. In Nederland zijn die van Willem Wilmink en Ted van Lieshout de opvallendste voorbeelden. Van Lieshout is de enige dichter die in 1989 het felbegeerde Charlotte Köhlerstipendium voor de beste kinder- en jeugdauteur kreeg. Hij is dichter-illustrator en scenarist van televisieprogramma’s als Sesamstraat en Het Klokhuis. Recent bundelde hij zijn met het stipendium bekroonde bundels Van verdriet kun je grappige liedjes vouwen (1986), Als ik geen naam had kwam ik in de Noordzee uit (1987) en Och ik elleboog me er wel doorheen (1988) in de verzamelbundel Van, Als & Och. Wie graag het moraliserende vingertje heft, zal er raar van opkijken. Van Lieshout schrijft vanuit het standpunt van tieners. Hij toont aan dat zij niet altijd denken zoals volwassenen zouden willen. Zo legt hij in een gedichtenreeks over pedofilie de verwarde en tegenstrijdige gevoelens van een jonge tiener vast :

Dus hij was de man die kinderen stal

van hun ouders, voorgoed. Mij dwong hij

niet, of toch ? De ogen van een vader

zonder zoon, de kamer vol verhalen ?

Daarheen durfde ik te gaan. Hij sloeg

zijn armen om me heen waardoor ik hem verstond

en liet me zien dat het verschil

tussen ons daarna nooit meer was.

Een kind kun je niet vasthouden.

Dit is geen sentimentele poëzie. Ted van Lieshout durft gedachten binnen een gedicht te laten botsen, terwijl hij ze polijst in de vorm van de versregels. Misschien beklijven zijn gedichten over thema’s als liefde, afscheid en gemis juist daardoor ; bij volwassenen-dichters ontaarden ze vaak in mooischrijverij. Van Lieshouts gedichten zijn schaamteloos oprecht en vaak ironisch. Zoals tieners hun lichaam en gedachten verkennen, gaat hij op zoek naar een taal om dat allemaal vorm te geven. Verdriet is dus niet zomaar verdriet, want je kunt er, zoals hij in het titelgedicht van één van zijn bundels schrijft, grappige hoedjes van vouwen.

Mijn zusje

Mijn zusje in haar bedje klom.

Mijn moeder nog een liedje zong.

Mijn vader nog een woordje zei.

Mijn zusje op de bloemensprei.

Mijn zusje in haar bedje lag.

Mijn broertje die haar schoenen bracht.

Mijn moeder nergens meer van wist.

Mijn vader die zich had vergist.

Mijn zusje niet meer verder sliep.

Mijn broertje die haar lopen liet.

Mijn hoofd toen op het kussen lag.

Mijn zusje in de bange nacht.

Mijn ouders die er niet meer zijn.

Mijn broertje groot, mijn zusje klein.

Mijn dromen hoog tot aan de maan.

Mijn dromen naar mijn zusje gaan.

Uit ?Zoals wind om het huis”

van Johanna Kruit (uitg. Bakermat)

Langs Vlaamse kant zijn André Sollie en Willy Van Doorselaer belangrijke tienerdichters. Sollie is vooral bekend van zijn succesbundel Soms, dan heb ik er flink de pest in, die enkele jaren geleden bij Houtekiet verscheen ; Van Doorselaer is de auteur van het opmerkelijke jeugdboek Ik heet Kasper (1994, Houtekiet), en schetste in de bundel tienergedichten Dit is het bos, verdwaal hier maar een bitterzoet beeld van zijn jeugdjaren. Maar de intrigerendste tienerdichters zitten in het fonds van de jonge Mechelse Bakermat. Jos Baeckens en Rein Janssens runnen hun eigen uitgeverij sinds Infodok, de gerenommeerde jeugduitgeverij waarvoor ze 4 jaar geleden werkten, fusioneerde met het Davidsfonds. De maatschappijkritische visie namen ze mee. Rein Janssens, verantwoordelijk voor de uitgaven : ?Het lag voor ons voor de hand dat we poëzie zouden uitgeven, omdat we dat zien als een vorm van engagement. We namen naast die kritische ingesteldheid ook een aantal auteurs van Infodok mee. Eén van hen is Daniël Billiet, een van de eerste voorvechters in Vlaanderen van volwaardige kinder- en jeugdpoëzie. Hij zet al jaren interessante projecten op die de poëzie moeten emanciperen. Bij ons maakte hij met zijn eerste poëziepublicatie in 1992 Een puit met hete pootjes, een bloemlezing uit het werk van Guido Gezelle volwassenenpoëzie toegankelijk voor kinderen. Hij vulde die gedichten aan met stukjes biografie van Gezelle en met reacties van kinderen op de gedichten. In de Academie voor Woord en Muziek in het Oost-Vlaamse Deinze, één van de vijf plaatsen in Vlaanderen waar dat dit schooljaar voor het eerst gebeurt, leert hij ontluikend talent in een cursus Literaire creatie op een creatieve manier stilistische en formele technieken aan die hun pennenvruchten ten goede kunnen komen. De cursisten zijn jonge volwassenen, want ze moeten minstens zestien zijn om te mogen deelnemen.”

Als dichter is Billiet al even gedreven. Zijn laatste bundel Wat de ogen niet horen getuigt van engagement. Door depoëtische formulering legt hij bijvoorbeeld de schrijnende actualiteit van het onrecht in Somalië en Ruanda niet alleen voor jongeren bloot, maar ook voor volwassenen. Hij schuwt het cynisme niet, zoals in de titel van de eerste afdeling Sterven moet een ongelooflijk groot avontuur zijn, waarop dan gedichten over de zinloze dood door oorlog en geweld volgen. Billiet brengt de taal in stelling om al die problemen aan te kaarten. Ook eerder te verwachten thema’s als liefde, onzekerheid, afscheid en pijn worden er scherper door :

Ouwe trui

Hoe lang en hoe goed kende ik je

bruine trui op die foto !

Bijna vergeeld van al mijn kijken.

Je vecht erin

met een jonge zeehond

die niet omhelsd wil worden,

het domoortje.

“O ! Die trui heeft wat

meegemaakt !” Je lachje sloeg

mijn ogen neer.

Opeens sloot een grote triestheid

me in de armen.

Niet om al die armen

die nog aan die ouwe trui kleefden,

maar omdat ik niet die trui kon zijn.

De Nederlanders Kees Spiering en Johanna Kruit en de Vlaamse Gil van der Heyden zijn de andere paradepaardjes van Bakermat. Spiering leverde met zijn bundel Thuis, in een vreemde tuin geen gedichten over baanbrekende thema’s (ook hier gaat het over ouders en grootouders, broers en zussen, dieren en landschap, verliefdheid, afscheid en dood), maar ze zijn opvallend door de taalkracht. Spiering durft op dat vlak nog verder gaan dan Billiet : hij schrijft associatiever, gebruikt beelden die minder voor de hand liggen, en laat de jonge lezer ongetwijfeld soms met vragen naar de betekenis achter, zodat hij uitgenodigd wordt om het gedicht te herlezen. Het mooiste bewijs voor het volwassen niveau van Spierings poëzie, is wellicht de publicatie in licht gewijzigde versie van dit gedicht uit zijn recentste bundel in een recent nummer van het Nieuw Wereldtijdschrift :

Als ik jou verlies

Als ik jou verlies

zal alles zijn zoals het was

voor je kwam. Zo

kan men het bekijken. Alleen

je zou er zijn geweest, even

vanzelfsprekend als vaders,

als vingers, als namen

die wij moeten dragen.

Misschien zou het zijn als toen

de eik voor mijn raam was gekapt.

Een blik die doorschiet

terwijl hij wil worden gestuit.

Zo’n leegte in leegte

die jij als enige ziet.

Zo’n verdriet, maar dan

groter en langer.

Rein Janssens vindt het belangrijk dat tienergedichten niet eenduidig zijn : ?Jongeren kunnen het best terecht in poëzie. Ze ondernemen immers op tienerleeftijd een zoektocht naar hun identiteit, en daar gaan veel emoties mee gepaard. Als hun gevoelens tegenstrijdig zijn, moet depoëzie die ze lezen ook niet barsten van de clichés. Wat jongeren lezen, heeft misschien maar een druppeltje invloed op ethisch, psychologisch en sociaal vlak, maar toch vind ik dat druppeltje belangrijk. Jongeren zijn immers bezig een waardenschaal te maken, niet alleen voor zichzelf, maar ook voor de toekomst van de maatschappij.”

Prachtig, zo’n engagement voor jongerenpoëzie, maar hoe speelt een jongere uitgeverij het klaar om die bundels aantrekkelijk te maken voor een jeugdig publiek ? Rein Janssens : ?We drukken ze op ongeveer achthonderd exemplaren. Dat is geen grote oplage, maar een tiener zal sneller een cd kopen dan een poëziebundel. Daarom besteden we aandacht aan een frisse vorm. Het omslag bestaat uit recyclagepapier dat het gevoel geeft dat je de bundel vaak ter hand mag nemen. We spreken bekende illustratoren aan die niet zomaar plaatjes bij praatjes maken, maar in overleg met de auteur een confrontatie met de gedichten aangaan. De samenwerking tussen Daniël Billiet en Tom Schamp slaat blijkbaar aan bij tieners.

De dichters voeren zelf promotie voor hun gedichten door erover te gaan praten en errond te werken op scholen. Dat is voor ons mooi meegenomen, maar ook voor de jongeren, want leraars uit de middelbare school durven weleens blijven steken bij de traditionele analyse. Onze auteurs geven tieners de kans om de gedichten vanuit hun eigen leefwereld te benaderen. Ook Veel liefs, het initiatief van Barbara Wijckmans, vind ik erg zinvol. Als directrice van het cultureel centrum De Velinx in Tongeren wil ze tieners nieuwsgierig maken naar literatuur en poëzie van hun leeftijd, door de auteurs in een fris en jeugdig programma te laten optreden.Poëzie en literatuur worden zo uit de ernstige, afstandelijke sfeer gehaald.”

Tieners lezen niet alleen gedichten, ze schrijven er ook zelf. De Brusselse Beursschouwburg coördineert sinds een tijd Project 6-26, dat als een soort literair koppelbureau werkt. Billiet zit in de werkgroep en legt de werking uit : ?Kinderen en jongeren tussen zes en zesentwintig die menen iets interessants in de lade te hebben, kunnen dat naar de Beursschouwburg sturen. Daar bespreekt een werkgroep de inzendingen : schrijvers, leerkrachten en mensen uit de culturele sector en het bibliotheekwezen. Dan wordt er bepaald wie er met welke dichter-in-spe zal corresponderen, diens gedichten helpt bijsturen en formele en stilistische tips geeft.”

Billiet is tevreden over de werking. Hij vond het tijd dat er zoiets ontstond : ?Als er trainers bestaan voor jong voetbaltalent, dan hebben ook jonge auteurs recht op steun. Het is prachtig dat zoveel jongeren proberen hun gevoelens en gedachten vorm te geven op papier. Ik vind het helemaal niet erg dat dat vaak onhandig gebeurt.” Ook Rein Janssens vindt dat jongeren die schrijven zo goed mogelijk begeleid moeten worden, maar dat betekent voor haar nog niet dat die probeersels uitgegeven moeten worden : ?Gedichten van kinderen en tieners zijn meestal nogal voorspelbaar op inhoudelijk en vormelijk vlak. Ze zijn wel ontroerend eerlijk, maar daarom nog niet boeiend genoeg om hun plaats te verdienen naast het werk van professionele dichters. Bovendien loop je het risico dat je een jeugdig talent meer kwaad dan goed doet door het in de klauwen van de kritiek te gooien.” Schrijvers en uitgevers die de jeugdpoëzie op een niveau willen houden dat ook voor volwassenen esthetisch aanvaardbaar is, maar ook een belangrijke jeugdpoëziecriticus als Jan Van Coillie, die enkele jaren geleden aan de KU Leuven promoveerde op jeugdpoëzie, wijzen de publicatie van gedichten van kinderen en tieners af. Zij vrezen dat de kwetsbare onvolkomenheid van de gedichten op die manier tot een soort esthetiek verheven wordt, die dan nog eens om welwillendheid van de lezers en de kritiek vraagt.

Ben Reynders, pedagogisch begeleider voor het katholiek secundair onderwijs, denkt daar helemaal anders over. Hij leidt in het Brabantse Merchtem de werkgroep Jeugd en Poëzie, die al meer dan een decennium schrijfadvies levert aan jonge dichters. De werkgroep bestond jarenlang uit een mengeling van mensen die eerder professioneel met poëzie bezig zijn, naast leerkrachten en gelegenheidslezers. Sinds een jaar schakelt Reynders ook kinderen en tieners in. Reynders : ?Het valt me op dat zij veel meer inlevingsvermogen hebben in de leefwereld van hun leeftijdgenoten. Daarom voelen ze zich beter thuis in hun gedichten en kunnen ze kritiek van binnenuit leveren. Ik kies jongeren die zelf schrijven en daarbij van een bepaalde techniciteit blijk geven, zodat ze hun leeftijdgenoten ook op dat vlak kunnen helpen. Het initiatief wordt zelfs al doorgegeven aan enkele middelbare scholen, waar jonge leden van onze werkgroep zelf leerlingen van de school begeleiden. Als ik zie hoe deskundig die jongeren hun taak vervullen, krijg ik het warme gevoel dat ik hen wat bezieling voor poëzie heb kunnen meegeven.”

Jeugd en Poëzie organiseert ook al vijftien jaar de poëziewedstrijd Soetendaelle. Voor Reynders is de steun aan jonge dichters veel belangrijker, maar ook een wedstrijd kan volgens hem motiveren. ?Het is trouwens na zo’n wedstrijd dat er met veel kinderen en tieners correspondentie over hun werk ontstaat.” Het aantal inzendingen voor de editie 1995 was verbluffend : 22.532 gedichten van 5689 jonge mensen. Reynders voert elk jaar zelf een eerste selectie door en legt de geselecteerde pakketten per leeftijdsgroep voor aan een volwassenenjury én een jury van leeftijdgenoten.

Reynders : ?De jury van leeftijdgenoten vist soms gedichten op die wij over het hoofd hebben gezien, omdat we bepaalde gevoeligheden hebben gemist door de inzendingen te rationeel te benaderen. En soms komen beide jury’s verrassend tot dezelfde resultaten.”

Volgens Ben Reynders verdienen de beste gedichten van kinderen en jongeren het zeker om uitgegeven te worden. Hij stimuleerde bijvoorbeeld in 1995 de toen pas 12-jarige Nele Warson uit Maasmechelen om haar debuut Ik tover voor jou de hemel heel blauw uit te geven. Reynders : ?Binnen de maand moest de bundel herdrukt worden. Voor een nieuw manuscript heeft ze nu de keuze tussen drie uitgeverijen.”

Deze maand verschijnt bij het Davidsfonds Te weinig handen om te wuiven, een selectie uit de beste gedichten van tieners die het podium in de Soetendaelle-wedstrijd haalden. Ben Reynders stelde ze samen met de hulp van zes tieners. Hij verdedigt het recht op publicatie : ?Verschillende proeven wijzen uit dat jongeren die kunnen kiezen tussen gedichten van leeftijdgenoten en volwassenen, bijna altijd de voorkeur geven aan het werk van hun leeftijdgenoten, zonder dat ze bij de keuze iets afweten van de identiteit van de auteur. Ik vind dat logisch, want op tienerpoëzie voor volwassenen staan drie beperkingen : ze wordt onvoldoende van binnenuit beleefd, ze wordt af en toe gehinderd door de stereotypen waartoe volwassenen jongeren wel eens herleiden, en ze doet iets waartoe jongeren zelf kunnen opgeroepen worden : poëzie schrijven. Ze kan wel jonge mensen vertrouwd maken met vormelementen en taalgevoeligheid. Conclusie : tienerpoëzie door volwassenen biedt bepaalde didactische mogelijkheden, maar inzake communicatie van gevoelens moet ze het afleggen tegen authentieker werk van leeftijdgenoten.” En om zijn woorden kracht bij te zetten, drukt hij me nog dit gedicht in de hand van Mart van de Ginste, 17 jaar :

Papa

kindje speelt

piano

vlinderhandjes pasgeboren

zoentjes aan

piano

mama luistert

met haar hartje

en papa

is er niet

papa

op gods linkerpinkje

vangt haar lied

met een vlindernetje

dat weet ze

dus speelt ze

Jeugdboekenweek : van 6 tot 20 maart.

(Van boven naar beneden) Dichter Daniël Billiet, uitgever Rein Janssens en projectleider Ben Reynders : tieners zitten in een emotionele levensfase, en vinden zich daarom terug in poëzie.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content