De Brusselse modeontwerpster Azniv Afsar is bezeten door mode in het algemeen, maar nog meer door patronen, afwerkingen en details. Om tot het juiste resultaat te komen, blijft ze meer dan eens een nacht doorwerken. “Ik vind dat niet erg,” zegt ze, “het moet perfect zijn.”

Ze heeft sinds een half jaar een eigen winkel, op een boogscheut van de modieuze Antoine Dansaertstraat. Het is een kleine ruimte, in zwart en rood geschilderd, wat handig is, want dat zijn de kleuren die het meest in haar collecties voorkomen. “Ik heb de winkel zo gevonden”, vertelt ze. “Behalve wat kleine aanpassingen was de shop eigenlijk al klaar. Vroeger liep ik door de Dansaertstraat en ik droomde hardop dat ik daar ooit mijn winkel wou openen. Het is uiteindelijk een paar honderd meter verderop geworden. Ik ben erg gelukkig met de shop; nu hoor ik uit eerste hand wat de mensen van mijn kleren vinden. Op die manier kan ik ook sneller inspelen op hun opmerkingen. Is een armsgat wat nauw, of een rugbreedte wat smal, dan onthou ik die informatie voor de volgende collectie.” Eigenlijk is de winkel wat klein naar haar zin. Het liefst, zegt ze, baat ze een ruimte uit waar plaats is voor veel meer dan kleren alleen. “Een plaats waar ik beeldhouwers kan uitnodigen, of muzikanten, en tegelijk mijn ontwerpen kan verkopen, dat zou niet slecht zijn.”

A zniv Afsar heeft ambities en plannen; ze is gedreven en zegt niet zomaar wat. “Ik weet wat ik wil bereiken. Ik heb al een weg afgelegd. Ik wacht niet af tot het in mijn schoot valt, want zo werkt het niet. Ah non!” Nu is ze een designer in de ware zin van het woord, maar ze heeft een omgekeerd parcours afgelegd om ertoe te komen. “De meeste ontwerpers hebben hun collectie en beginnen daarnaast met een meer commerciële bijlijn. Ik ben begonnen met een anoniem merk ( ARAX, nvdr). Ik wou mooie maar goedkope kleren maken, voor elk wat wils. Dat ging een tijdje goed, maar het liefst deed ik volledig mijn zin. Indertijd durfde ik niet onder mijn eigen naam naar buiten treden; ik voelde me helemaal nog niet klaar. Nu wel. Ik wil ook nooit meer terug naar het commerciële circuit. Te veel moeite voor te weinig resultaat. Ik kan moeilijk voor andere mensen werken. Daarvoor ben ik te eigenzinnig en te koppig. Samenwerken, dat is iets anders. Dat maakt de modewereld zo boeiend. Ik doe graag mee aan expo’s of aan projecten, zoals dit jaar het Motorola-evenement. Ze hebben me gevraagd een kledingstuk en een accessoire voor een gsm te ontwerpen. Zulke opdrachten zijn voor mij een meerwaarde.”

Toen ze vijftien was, verhuisde ze met haar Armeense familie naar België. “Mijn passie voor kleren zit er bij mij niet van jongs af in”, zegt ze, zelf geamuseerd. “Ik kom uit een weversgeslacht, en mijn vader was kleermaker. Naaien, stikken: als jong meisje vond ik het vreselijk. Maar op een dag probeerde ik dan toch iets voor mezelf te maken en zo is het beginnen broeien. Ik studeerde handel maar eenmaal in België wou ik absoluut naar de modeschool. Ik ben naar het Sint-Lucasinstituut getrokken, een erg goeie opleiding. Nu zit ik voor honderd procent in de mode, en ik beschouw het nog steeds niet als werk. Ik kan niet meer zonder. Neem het af, en het is alsof je me een arm afzet.”

Niet dat ze Modeland willens nillens door een roze bril bekijkt. “Het is soms moeilijk”, beaamt ze. “Fabrikanten, budgetten, leveringen van stoffen… Het loopt niet altijd van een leien dakje. Maar ik wil steeds een oplossing vinden, hoe hopeloos de toestand er ook uitziet. Soms zit ik te wroeten op een patroon of een prototype. Opnieuw, opnieuw. In de ateliers zeggen ze: ‘Wat jij wil, dat kan gewoon niet.’ Nachten werk ik dan door. Als het op een ochtend dan toch lukt, dan is dat een voldoening die ik moeilijk onder woorden kan brengen. Ik ben dan ook erg gehecht aan mijn kleren, toch als ze nog in het prototype-stadium zitten. Een tijdje geleden kwam de Brusselse televisie hier filmen. Toen ik die reportage later bekeek, betrapte ik mezelf erop dat ik – onbewust – een mouw van een jasje aan het strelen was alsof het een precieuze sculptuur betrof! Ik moest er zelf om lachen. Aan de andere kant is het misschien normaal. Die band met mijn kleren wordt wel veel minder sterk eenmaal ze naar de fabriek voor productie vertrekken. Maar ik heb stukken hangen die ik nooit wil verkopen, zoveel betekenen ze voor mij. Begrijp me niet verkeerd: kleren zijn voor mij kunst maar tegelijk ook maar lappen stof.”

Haar stijl kan ze niet echt in een vlot klinkende zin samenvatten. “Andere mensen slagen daarin blijkbaar veel beter”, lacht ze. “Constructie is belangrijk voor mij, net als geometrie. Die elementen komen steeds weer terug. Je zou het architecturaal kunnen noemen. Net als in de bouwkunst moet de basis solide zijn; comfort en functionaliteit verkrijg je pas als de pasvorm en de snit goed zitten. Voorheen zagen mijn ontwerpen er veeleer strikt en streng uit, maar vanaf deze zomer wil ik dat veranderen. Het beeld is vrouwelijker geworden, sensueler. Ik concentreer me nu meer op beweging, op subtiele draperingen of op zachte rondingen. Meer flou, zonder dat het geijkt romantisch of flauw wordt.”

Ze toont hoe een kraag sierlijk ronddraait zonder dat die de hals raakt, of hoe een zakvorm vanuit een zonnestraal van plooien verschijnt. De broeken hebben een streepje transparant in de zijnaad, niet meer dan een centimeter breed, maar genoeg om het item een ander, meer verleidelijk elan te geven. “De band tussen een kledingstuk en degene die het draagt, daar gaat het mij om”, legt ze uit. “En dan tellen alle details. Ik waak erover dat die kleine dingen niet in het productieproces verloren gaan. Daarom fabriceer ik nog het liefst hier in België. Zo kan ik het allemaal in het oog houden.”

Ze heeft, naast haar eigen shop, enkele verkooppunten in België; voor het buitenland zoekt ze nog een agent. “Je maakt beginnersfouten”, zegt ze. “Men zegt dat je modebeurzen moet gaan doen, maar je weet eigenlijk niet welke. Ik heb al eerder mijn stand opgezet op de verkeerde beurs. Neen, laat die beurzen maar zitten. Een defilé, dat zie ik natuurlijk wel zitten, maar daar heb ik nu de middelen niet voor.”

Als ze interviews met andere ontwerpers leest, verwondert het haar dat die bijna nooit over de al dan niet problematische technische kant van het vak spreken. “Hebben ze dan zoveel meer mogelijkheden om het allemaal als een fluitje van een cent te doen lijken, of houden ze zich er gewoonweg niet mee bezig? Voor mij is research erg belangrijk. Ik kan maanden zoeken naar een voering van de juiste kwaliteit, om maar een voorbeeld te geven. Een uur geleden zat ik nog handsteken op de zijnaad van een broek te naaien, omdat een naaimachine ze niet zo egaal kan zetten. Mensen zullen me misschien gek verklaren, maar ik heb het ervoor over. Ça doit être impeccable.”

Van de term ‘couture’ wil ze niet horen. “Het is niet dat ik het liefst alles met de hand maak. Maar als een kledingstuk het vereist, dan haal ik naald en draad boven. Couture vind ik trouwens niet meer van deze tijd. Er bestaan nu eenmaal machines en computers. Laten we ze gebruiken waar het nodig is.”

Azniv Afsar heeft een eigenaardige manier van ontwerpen. Tekenen doet ze nauwelijks en zomaar in het wilde weg experimenteren met een lap stof op een paspop, dat ligt haar ook niet. “Alles gebeurt in mijn hoofd. Ik moet een kledingstuk tot in het kleinste detail kunnen visualiseren; ik zie het bij wijze van spreken al lopen. Dan ga ik aan de slag met de patronen. Ik werk net zolang tot het resultaat eruitziet als in mijn gedachten. Ik moet mijn geest voortdurend vrijmaken om er de nieuwe ontwerpen in te laten wandelen. Dan ga ik bewust niét shoppen en hou ik alle modetijdschriften zover mogelijk van me af. Eenmaal ik mentaal van invloeden afgezonderd ben, dan worden de ontwerpen één voor één ‘geboren’, meestal zelfs tijdens gesprekken met vrienden in het eerste het beste café! Raar, hè?”

Ze weigert evenwel mogelijkheden uit te sluiten; haar motto is: zeg nooit nooit. “Sommigen kunnen zeggen dat ze een bepaalde look of een stof haten. Ik durf dat niet, want ik weet dat ik er toch op terugkom. Hemelsblauw is bijvoorbeeld een kleur die ik op dit moment niet echt mag, maar ik ben er zeker van dat die tint ooit opduikt in mijn collectie. Ik heb wel eeuwige liefdes: wol bijvoorbeeld, dat materiaal zal ik nooit beu raken. Sowieso hou ik van natuurlijke stoffen, die ik graag bewerk. Zo zit er nu een zijdekwaliteit in de collectie die ik na allerlei processen doe lijken op leder. Over zulke dingen denk ik veel na. Het doet me dan ook plezier als klanten hier in de winkel uitroepen: Tiens, il y a plein de surprises!

Azniv Afsar, Leon Lepagestraat 28, 2000 Brussel. Tel. 02/512.30.96.

Peter De Potter / foto’s Guy Kokken

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content