Een stad als fantasie, en een even harde als betoverende werkelijkheid : gebouwd op moeras is Sint-Petersburg misschien niet gemaakt voor mensen, maar ze is dan tenminste uitgevonden door dichters en schrijvers. Op zoek naar de meest onmogelijke stad van Europa.

Waar moet je beginnen ? Langs de Neva bij haar ophaalbruggen, in een vervallen wijk of op de Nevski Prospekt, in musea, op een romanadres, een kerkhof of in de boeken ? Wie Sint-Petersburg voor de literatuur bezoekt, raakt bedolven onder duizend verwijzingen, huisnummers, beelden, gedenkplaten, grafstenen en onbegrijpelijke versregels. Beroemde namen, tekstfragmenten en anekdotes woekeren door het kolossale stadslijf : Sint-Petersburg is een overweldigende ervaring, zowel voor haar kleurendroefheid als architecturale pracht, haar sensualiteit als doodse weemoed, haar verval en heropstanding, maar ook voor het weefsel van schrijvers en dichters die in twee geniale epochen monumenten van taal hebben nagelaten. Je kunt naar de droomstad reizen voor het water, de bruggen en de Hermitage met haar duizelingwekkende kunstverzameling, de lanen, kloosters en kathedralen zonder één literaire zin te lezen, het blijft een prachtstad.

Maar je kunt je geven aan vers en proza om met die Petersburgse vertellingen de stad met beelden van haat en liefde, tristesse en schoonheid te verrijken. Raak je in Moskou verpletterd door kolossale gebouwen, hier slenter je door een bijna mystieke kosmos, fictief maar gevaarlijk echt, over de Prospekt of langs de granietkades van kanalen en stroom. In die stad is buitengewoon veel literatuur geschreven : Sint-Petersburg als pauperstad bij Dostojevski, als traan bij Achmatova, als verloren paradijs bij Nabokov of als onwerkelijke schim bij Gogol. Ik dool rond in een roes, langs donkere huizen, over drukke straten, op sombere kerkhoven : de stad met haar stortvloed aan literaire adressen is een uitputtende ontmoeting. Om enig houvast te hebben, zit de stadsgids van Hans Boland op zak, vol details en verhalen, maar ik voel dat zijn waarschuwing moet kloppen : wat mateloos is, kun je slechts als verslaving genieten. Al zou ik niet weten waar te beginnen.

Poesjkin

Tussen blauw en doods stroomt de Neva langszij. Sfinxen staren naar het water, half mens half doodshoofd, als gedenkteken aan de slachtoffers van de stalinistische terreur. Op de sokkel staan citaten van dichters, die nooit uit de strafkampen zijn weergekeerd. “Het liefst had ik hier al uw namen gezegd”, schrijft Achmatova in haar Requiem. Laat ik aan het water beginnen, bij de Bronzen Ruiter, het standbeeld van Peter de Grote die de moerasslang vertrapt en naar de getemde stroom kijkt. Zo laat de tsaar even geniaal als waanzinnig een hoofdstad bouwen, een amfibisch mirakel zoals Venetië, met duizenden mensenbotten veroverd op de Neva, een stad niet gemaakt op mensenmaat. “Ik hou van jou, soldatenhoofdstad”, schrijft Alexander Poesjkin, de dichter van de ‘gouden’ negentiende eeuw. Zijn gedicht De Bronzen Ruiter is de eerste Petersburgse vertelling, waarin hij de verlichte tsaar hulde brengt maar ook kritiek heeft op de despotische ‘wonderbouwer’ : een overstroming geeft het liefdesverhaal een tragische wending.

De grootste dichter van het vaderland ontmoet ik overal. Bij het Paleisplein gedenkt het Poesjkinmuseum zijn sterfhuis met manuscripten, dodenmasker, haarlok en de jas met het fatale kogelgat. Van hier maak ik uitstappen naar adressen uit het korte leven van de vrijheidslievende poëet : het ouderlijke huis op de Fontanka, een theater, een café. Buiten de stad lokt Tsarskoje Selo, het Tsarendorp met zomerresidentie en het barokjuweel van Catharina de Grote. In het dorp loopt Poesjkin school op het lyceum, met klaslokaal, slaapvertrek, aula en bibliotheek. De datsja waar hij met Natalja de verloving doorbrengt, is ingericht als museum. De jonge dichter zit met pen en papier op een bank : eens de zwerftocht van het leven begint, blijft Tsarendorp zijn mooie herinnering. Hij heeft een baan als ambtenaar, verkiest een liederlijk leven in kroegen en paleizen, schrijft de verzenroman Yevgeni Onegin, hij wordt verbannen en geroemd tot het noodlot toeslaat. Daarom brengt de metro me naar het afgelegen noorden van de stad : bij de halte Zwart Riviertje is Poesjkin vereeuwigd met een lange mantel, die hij droeg toen hij in een dwaas duel het leven liet. Na een korte wandeling sta ik in een park voor een obelisk met een vers van Lermontov : het is de plaats des onheils, het is de zwartste bladzijde uit de Russische literatuur.

Kerkhoven

De stad is té groot, zelfs de fanatieke stapper moet af en toe bus of metro nemen. Langs een vervuild kanaal bereik ik het Wolvenveld met het Volkovkerkhof. Graven zijn overwoekerd, kruisen steken als paddenstoelen uit de bladeren. Ik vind nauwelijks mijn weg, Russische vingers wijzen de tombes van Toergenjev, Blok en Gontsjarov. Ik loop ook langs de wetenschappers Mendeljev en Pavlov, schoolherinneringen aan de tabel met chemische elementen en de reflex van een hond. Mijn excursie naar het einde van Sint-Petersburg lijkt nutteloos, maar een stad die zoveel heeft geleden, is ook een bezoek aan de doden.

Aan het eind van de beroemde Nevski Prospekt, vijf kilometer ver, ligt het Alexander Nevski-klooster, een van de belangrijkste religieuze centra van Rusland. Popes slenteren rond, gelovigen kussen iconen. Onder het lover van de Necropolis voor de Meesters van de Kunst rusten de componisten Tsjaikovski, Moessorgski en Rimsky-Korsakov naast Glinka, Glazoenov en Borodin. Toch kom ik zoals velen voor Dostojevski, die in zijn romans een sinister stadsbeeld heeft geschetst. De kerkhoven, chaotische universums van stenen en cyrillische letters, zijn een memoriaal van de levende literatuur.

Lermontov, Gontsjarov

Verpozen doe ik in de parken van Marsveld en Zomertuin, vol naakte marmerbeelden, waarvan eentje is vereeuwigd in het gedicht Nachtje klein van Achmatova. In het nabije Winterslootje verdrinkt Liza uit Tsjaikovski’s opera Schoppenvrouw. Zo heeft elke steen een verhaal. Meer dan 350 bruggen meesteren de Neva of overspannen de kanalen Mojka, Fontanka en Gribojedov, die als een grachtengordel de binnenstad omklemmen. In de Alexandertuin wandel ik naar de beelden van Michaïl Lermontov en Gogol. Hier maakt Yevgeni Onegin uit Poesjkins roman een wandeling, niet meer dan een anekdote in de overdaad aan literaire verwijzingen in deze wijk. Want daar pleegde dichter Jesenin, getrouwd met danseres Isadora Duncan, zijn verdachte zelfmoord. Hier huisde Nekrasov en elders schreef Gontsjarov op zijn dertigjarig adres de roman Oblomov. In de schaduw van de Isaäk-kathedraal studeerde Lermontov aan de Jonkerschool. Toen Poesjkin werd doodgeschoten, schreef hij, 22 en nog vier jaar te leven, Dood van de dichter : het kostte hem de eerste van drie verbanningen naar de Kaukasus. De ironie wil dat hij tijdens zijn ballingschap stierf in een duel. In Sint-Petersburg, dat hij schizofreen vond, leeft hij als een held van zijn tijd verder met museum, beeld en straatnaam.

Blok, Nabokov

Het museum van Alexander Blok geeft inzicht in de Zilveren Eeuw, de generatie die geknecht is door de stalinistische gruwel. Op een gevel staat een vers : “Ik ben teruggekeerd naar mijn stad, die ik zo goed ken dat tranen me in de ogen springen.” Bewaarde woorden van Osip Mandelstam, die verdween in de anonimiteit van de Goelag. Anderen zijn gevlucht, maar omdat herinnering de liefde wakker houdt, heeft Nabokov in Geheugen, spreek de allerkleinste gebeurtenissen uit zijn Petersburgse tijd bewaard. Nooit is hij weergekeerd, maar in de Morskajastraat stap ik binnen in het huis van zijn kinderjaren. Foto’s en boeken, maar het meest fascineren de getekende of geschilderde vlinders, echte én gefantaseerde, met felle kleuren waarmee de lepidopterist zijn vrouw Vera titelpagina’s of de eerste exemplaren van zijn nieuwste romans als liefdesgeschenk gaf. Eentje heet verzonnen Adorata adorata : een vrolijke noot in een stad waar zoveel levens tragisch zijn geëindigd.

Dostojevski

Van alle Petersburgers noemde de realist Dostojevski zijn thuis de “meest doordachte stad van de wereld”. Aan de Neva, waar Peter de stad als een venster op Europa liet bouwen, dreigt de Petrus en Paulusvesting : daar zat de schrijver gevangen, hij werd ter dood veroordeeld en met een schijnexecutie voor het leven getekend. Het is slechts een paar passen naar de echte én literaire kosmos van zijn leven : zestien adressen, hoekhuizen in een stad die overwegend vijandig is. In de Dostojevskistraat is zijn laatste woning ingericht als museum, met tussen het meubilair een klok op het uur van zijn overlijden : acht uur achtendertig van 28 januari 1881. De nabije Hooimarkt, ooit een plek voor cholera, demonen en hoeren, is het hart van de roman Misdaad en straf, waarin Raskolnikov een vrouw vermoordt omdat alles mag als God dood is. Ik maak zijn tocht, vertrek op de markt waar eetkramen en winkelstallen voor leven zorgen. Een hoekhuis waar de antiheld op zijn theorieën broedt, een binnenplaats waar hij op de tweede verdieping het moedertje doodt met een bijl, de plek waar hij de buit verbergt, de Prospekt waar de waanzinnige hoofdfiguur ronddoolt, een blondine op straat als de ingebeelde prostituee die hem tot inkeer brengt, het politiekantoor en ten slotte terug bij het museum, vanwaar een lange lijkstoet Fjodor Dostojevski naar het kerkhof vergezelde. Al zijn het vuistdikke romans, zowel Misdaad en straf als De idioot zijn indringende Petersburgse vertellingen.

Achmatova

Op het Plein van de Kunsten staat Poesjkin voor het met iconen gevulde Russisch Museum. In de Filharmonie, het moet gezegd al is het maar het detail van één avond, is tijdens de belegering door de Duitse troepen Sjostakovitsj’ zevende Leningradse symfonie opgevoerd op de rand van de totale uitputting. Ook de muziek heeft haar eeuwige plaats in de vertellingen van Sint-Petersburg. Als het schemert, kleurt het water onheilspellend, de beelden op de bruggen dreigen, maar alles is fascinerend. Haar schoonheid is angstaanjagend, schreef Blok, niet over de stad maar over Anna Achmatova, die op de trappen van de Neva zelfmoord wou plegen. Op Fontanka 34 bezoek ik het Fonteinhuis, waar Ruslands grootste dichteres vele jaren heeft gewoond. Op het binnenplein van het voormalige paleis hangen verzen aan een boom. Boven een poort staat de wapenspreuk Deus conservat omnia : dat zijn ook de beginwoorden van haar Gedicht zonder held, een complex testament van haar leven en gedoemde generatie : verbannen of geëxecuteerde echtgenoten, een gebroken zoon, uitgescholden voor non en hoer, monddood gemaakt. Maar nooit heeft ze haar stad verlaten. In angst schrijft ze gedichten, die wonen in iedere steen van haar “majesteitelijke woning”. Als ik door het museum wandel, met haar kamer, foto’s en portret van Modigliani, is de stilte even aangrijpend als haar verzen. Voor haar zoon schreef ze Requiem, voor haar tijdgenoten het heldloze epos, waarvan het eerste deel als ondertitel Een Petersburgse vertelling meekreeg : “Jij en ik zijn immers onscheidbaar, / Op jouw muren mijn silhouet.”

Gogol

Aan de gevel hangt een ferme neus, naar de novelle van Gogol, dé schrijver van de Petersburgse vertellingen met De neus, Het portret, De mantel, Dagboek van een gek en De Nevski Prospekt. Nergens is de stad zo absurd als bij Nicolai Gogol, zijn verhalen geven haar een surreële dimensie. In het zog van zijn verontrustende zinnen begin ik de langste flanerie, incognito zoals het hoofdpersonage : “Geen straat die de Nevski Prospekt te boven gaat, in ieder geval niet in Petersburg : voor die stad betekent zij alles.” Die openingszin staat op de gedenkplaat van huis nummer 17, waar Gogol een tijdje woonde. De boulevard die begint bij de Admiraliteit en tot het Nevskiklooster loopt, vijf kilometer lang en zestig meter breed, is de weg der wegen. Op nummer 18 warm ik me op in Café Literatoernoje, ooit banketbakkerij Wolff en Béranger, waar Poesjkin een laatste glas dronk voor het fatale duel. De straat is een haastige mensenzee van venters met berenmutsen, moedertjes met matroesjka’s, van meisjes met frambozenrode lippen uit een gedicht van Mandelstam, van dronkenlappen en kooplustige Russen. Allemaal literaire personages in Sint-Petersburg, dat Gogol een fantasmagorie noemde. Winkels, kerken, banken, de exuberante levensmiddelenzaak Jelisejevski, het Fontankakanaal met de paardenbrug, nieuw rijk en nog altijd arm volk, hoe snel verandert die “almachtige Nevski Prospekt… van gedaante in de loop van één enkele dag !”. Ik wandel heen en weer, op elk tijdstip is de Prospekt de boeiendste straat om het Russische leven van alledag gade te slaan. Ze overrompelt, fascineert en verleidt, op het eind ben ik mateloos verslaafd aan Sint-Petersburg. Met hun vertellingen hebben de schrijvers hun stad bezworen, uitgevonden, vervloekt, bemind en voor altijd in de stenen geschreven.

Tekst en foto’s Mark Gielen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content