Sofie Albrecht
Sofie Albrecht Sofie Albrecht is beautyjournaliste en mede-oprichtster van de blog Café Cosmétique

In amper acht jaar tijd werkte Peter Philips zich op tot een topvisagist. Hij begon zijn carrière bij Weekend Knack, ging aan de slag met steeds grotere namen en zette onlangs de stap naar New York, waar hij meedraait aan de internationale top in de mode- en beautywereld.

Hij is net terug uit New York en vertrekt morgen misschien weer voor vijf dagen naar Parijs, vertelt hij me aan de telefoon, dus spring ik in de auto naar Antwerpen voor een gesprek over de vlucht die zijn carrière heeft genomen. Precies tien jaar geleden studeerde hij af aan de modeacademie. Halverwege zijn studies wist hij al dat hij geen modeontwerper of stylist wou worden, maar maakte ze toch af omdat mode hem boeit en die kennis hem vandaag nog altijd te pas komt. “Ik ben altijd geïnteresseerd geweest in kapsels en make-up, accessoires, in alles wat rond mode hangt. Als visagist creëer je mee een look, vervolmaak je iets, zonder rompslomp voor en na het presenteren van een collectie. Dan moet je je ontwerpen ook nog produceren en verkopen. Ik doe louter het creatieve, enkel wat ik graag doe.”

Hij volgde de basisopleiding make-uptechnieken voor foto en video in Amsterdam en werkte ondertussen in een restaurant om geld bijeen te sparen om als zelfstandig visagist te kunnen beginnen. Hij is nu acht jaar bezig en heeft de cosmetica in die tijd erg zien evolueren : “Het is allemaal heel hightech geworden, er zijn fantastische verzorgingsproducten en gemakkelijke make-up op de markt.” Ook Peter Philips zelf is behoorlijk geëvolueerd : zijn eerste stappen als visagist zette hij bij Weekend Knack, hij verzorgde de defilés van bevriende ontwerpers en kreeg zo steeds meer internationale contacten, die uiteindelijk naar New York leidden…

Hoe ben je ertoe gekomen om die stap te zetten ?

Peter Philips : Dat ging vanzelf. Zodra je voor bepaalde tijdschriften begint te werken, hebben de meeste shoots plaats in New York, waar ook de meeste modellen wonen. Veel fotografen met wie ik werk, zoals Inez Van Lamsweerde en Vinoodh Matadin, hebben er hun studio. In het begin werkten we samen als zij in Europa was, maar op den duur ging ik naar New York telkens als ze me boekte. Ik begon ook met Steven Klein te werken, en met Richard Burbridge, David Armstrong…

Moet een Belg naar het buitenland trekken om internationaal te kunnen werken ?

België is een speciaal geval : door al die Belgische ontwerpers werk je eigenlijk al op internationaal niveau. Je moet alleszins heel flexibel en mobiel zijn voor dit beroep. Tot voor kort woonde en werkte ik in Antwerpen, zelfs voor bladen als I-D en V Magazine. Bovendien zijn Amsterdam, Parijs, Londen en Milaan allemaal heel makkelijk te bereiken vanuit Antwerpen. New York is eigenlijk ook niet ver : soms ga ik op één maand vier keer heen en weer. Je bioritme is dan wel ontregeld, maar ook dat went.

Speelt het feit dat je Belg bent in je voordeel ?

Nee, niet echt. Voor ontwerpers was dat misschien wel het geval tot voor een jaar of vijf. Je had de Zes van Antwerpen, maar dat is ook alweer enkele generaties geleden. Daarna begon de Belgische mode op te komen, met lichtingen uit Antwerpen en Brussel. Maar als je visagist bent, werkt die link op een bepaald moment tegen je, omdat je een stempel krijgt : het imago van de Belgische mode was een beetje gothic, semi-intellectueel, bijna antimode. Ook van de populariteit van de Belgische modellen heb ik persoonlijk weinig voordelen ondervonden, behalve het feit dat je op de meest onverwachte momenten een van onze topmodellen tegen het lijf loopt. Bovendien klinkt mijn naam niet Belgisch, de meeste mensen denken zelfs dat ik Brits ben.

Verschilt je leven in New York sterk van dat van hier ?

Ja, ik werk daar bijna constant, zeven dagen op zeven. In het begin waren dat veel producties voor tijdschriften. Eigenlijk is er niet zo’n groot verschil tussen wat ik doe voor Weekend Knack of Harper’s Bazaar. Soms werk ik met een fotograaf en denk ik : net alsof ik met Roger Dijckmans bezig ben. Het is hetzelfde, maar op een andere schaal : beter georganiseerd, professioneler. Werken in New York is echt produceren, bijna een soort imagofabriek. In België gebeurt het meer à l’improviste.

Krijg je energie of inspiratie van het drukke leven in New York ?

Ik ben in New York nog geen enkele keer uitgegaan, gewoon geen tijd gehad. Wanneer ik eens een dag vrij heb, doe ik niets liever dan gewoon rondlopen, op verkenning gaan in Manhattan, dat geeft me energie. Er is leven de klok rond, in België valt op een bepaald moment alles stil. Inspiratie haal ik er niet echt uit, ik heb een goede bagage mee uit Europa.

Kan je voor gelijk welke ontwerper werken of heb je duidelijk je favorieten ?

Ik ben nogal flexibel en sta open voor heel veel dingen. Ik heb een bepaalde stijl, maar kan die makkelijk opzijzetten. Voor Fendi ontwerp ik een totaal andere make-up dan voor Veronique Branqhuino bijvoorbeeld, maar die verschillende manieren van samenwerken zijn juist boeiend. Ik doe vier keer per jaar defilés, zowel mannen als vrouwen, maar vermijd marathons : Londen sla ik over, in Milaan heb ik vrij trouwe klanten en in Parijs werk ik veel met nieuw jong talent, vooral Belgen. Met enkele cosmeticamerken kan ik een sponsoring regelen voor beginnende ontwerpers zoals Bruno Pieters, Haider Ackermann of Jose Ona Selfa. Het is heel fijn om vooraf met die ontwerpers af te spreken, zodat ze hun collectie en inspiratiebronnen kunnen uitleggen en we er samen iets mee doen. Het is allemaal nog tamelijk schools, in tegenstelling tot de contacten met de grote merken, die blijven heel zakelijk.

Wat deze job voor mij heel boeiend houdt, is de afwisseling van defilés, campagnes of editoriaal werk. Vooral in opdrachten van tijdschriften kan ik mijn ei kwijt : soms moet je met bepaalde gegevens werken, soms krijg je carte blanche.

Welke creaties hebben in je carrière iets betekend of veranderd ?

Ik heb ooit een Mickey Mouse geschilderd op een gezicht, en dat achtervolgt me al jaren. Willy Vandeperre maakte de foto’s, Olivier Rizzo ( ex-stylist voor Weekend Knack, nu werkt hij onder andere voor Louis Vuitton) deed de styling en Robbie, de assistent van Raf Simons, was het model. Die foto werd gebruikt voor het nulnummer van V Magazine en heeft nadien nog op de cover van vier andere tijdschriften gestaan. Na zoveel jaren vraagt men me nog geregeld om een Mickey Mouse, maar voor mij was dat eenmalig, dat doe ik niet opnieuw.

Voor Self Service heb ik een mannenbeautyproductie gedaan, met opvallend veel kleur, glitters en pigment. Daar is de fotograaf David Sims – een van mijn idolen – op gevallen : een week later vroeg hij me om samen te werken voor Harper’s Bazaar. Vooral mijn extremer werk valt op, al doe ik voor tachtig procent nogal commerciële dingen. Die Mickey Mouse in V Magazine, het doodshoofd in Arena Homme Plus, de bodypainting voor Dazed & Confused… Het is allemaal zo verregaand, dat mensen daar echt op flashen. In september komt er een productie uit met fluorescerende make-up, waarschijnlijk vraagt iedereen me dan weer zes maanden om niets anders. Klanten zijn doorgaans te voorzichtig om je je gang te laten gaan, ze moeten het eerst gezien hebben, maar dan hoeft het voor mij niet meer.

Hoe is het samenwerken met al die grote namen ?

Ik heb bijvoorbeeld kunnen samenwerken met Christy Turlington. Inez van Lamsweerde had mijn werk gezien in I-D en V Magazine. Mijn naam stond eronder, maar mijn agentschap niet, dus vroeg ze het modellenbureau wie ik was. Het bureau belde me. Of ik geen zin had om naar India te gaan ? Dat wilde ik wel, zeker toen ik hoorde dat het voor de Franse Vogue was. Toen ik vernam dat het met Inez en Vinoodh was, moest ik gaan zitten en als ze vertelden dat Christy Turlington het model zou zijn, kreeg ik alle kleuren van de regenboog : mijn favoriet model !

Ze was lief en sympathiek, maar echt Amerikaans, terwijl ik meer een Engels beeld van haar had : ze heeft iets aristocratisch, vind ik. Zodra ze begon te poseren, onderging ze een gedaanteverwisseling : ze stak haar kin een beetje vooruit, deed iets met haar ogen, trok haar neus wat samen en plots stond daar dé Christy Turlington. Het was 48 graden en wij maakten een winterproductie : ze droeg lagen kleding, wol, bont, maar ze heeft geen enkele keer overdreven getranspireerd. Ze had zichzelf volledig onder controle en heeft de onmogelijkste poses aangehouden, wel twintig minuten als het moest…

Dan begrijp je het woord ’topmodel’. Amber Valetta, Anouck Lepère, Hannelore… Eigenlijk zijn ze actrices : ze weten wat ze doen, welke kleren ze dragen en dat ze daar staan om die kleren te verkopen. Ik heb dat onlangs meegemaakt met Elise Crombez. Je mond valt open als je haar bezig ziet. Tijdens het fotograferen merkte ze dat een manchet niet goed zat, ze trok die mouw recht, haar kleren weer op hun plaats en nam exact dezelfde pose weer aan. Dát is een topmodel : ze is zich bewust van wat ze draagt, kan op stiletto’s de meest onmogelijke houdingen aannemen en op foto ziet het er heel natuurlijk uit. Model zijn, is echt een vak, niet zomaar mooi zijn en rekenen op een goed kapsel, make-up, het juiste licht. Je moet je bewust zijn van jezelf, een savoir-faire hebben. Er zijn meisjes die je opmaakt en niet eens iets kunnen drinken zonder dat hun lippenstift achter hun oren zit. Mijn grootmoeder maakte zich ’s morgens op en haar make-up was ’s avonds nog altijd keurig in orde. Dat moet je als model ook kunnen. Je moet weten van welke kant je het best gefotografeerd wordt, hoe je moet kijken wanneer het licht zus of zo valt en er niet gewoon staan als een zak patatten.

Hoe ga je om met de beruchte grillen van grote namen ?

Tja, de meeste zijn niet voor niets groot. Als fotografen nukkig zijn, dan hebben ze meestal gelijk. Ze hebben het zover geschopt door de puntjes op de i te zetten en te zeggen waar het op staat. Ik zeg nu soms ook al dat ik iets niet wil doen. Onlangs had ik een opdracht voor de Italiaanse Vogue, een last minute booking met een team waarmee ik nog nooit had gewerkt. Ik moest iemand vervangen die ziek was geworden en vloog halsoverkop naar Londen. Dan beland je in een stresssituatie. Die mensen zaten al zes uur op een visagist te wachten en toen bleek hun hele concept met niet te liggen. De fotograaf wilde het absoluut op deze manier hebben en de styliste op een andere. Ik heb er dan maar het beste van gemaakt, want je werkt in een team en je kan moeilijk weglopen als je een job hebt aangenomen. Maar achteraf ben ik er helemaal niet tevreden over. Dat zal me geen volgende keer meer overkomen.

Met de meeste modellen heb ik geen problemen, al zijn er wel een paar – ik noem geen namen – met wie ik zeker niet wil werken. Als je iemand opmaakt, heb je een vrij close lichamelijk contact. Je moet iemand aanraken, je zit letterlijk met je neus op kleine onvolmaaktheden. Als je iemand niet moet, is het soms moeilijk om het mooie van die persoon te zien en dat met make-up te versterken. Maar dan moet ik een knop omdraaien en overschakelen op automatische piloot. n

Sofie Albrecht

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content