Wetenschapper, manager, diplomaat. Al meer dan 25 jaar zet dokter Peter Piot, algemeen directeur van het aidsprogramma van de Verenigde Naties, zich onvermoeibaar in voor de bestrijding van een ziekte, die “het beste én het slechtste in de mens bovenhaalt”.

Bij de ingang van Piots kantoor in het schitterende nieuwe Unaids-gebouw in Genève hangt een Afrikaans geïnspireerd kunstwerk. Op het tweede gezicht blijken de maskers en schilden in een vorig leven wc-brillen, deksels van vuilnisbakken, borstels en telefoonhoorns geweest te zijn. Geen twijfel mogelijk, de visionaire geleerde, ondersecretaris-generaal van de VN, kind aan huis bij de groten der aarde, beschikt over een gezonde dosis relativeringsvermogen.

Wat deed u destijds beslissen om u volledig op het hiv-virus te concentreren ?

Peter Piot : Een combinatie van factoren. Het ging om iets totaal onbekends en ik ben nogal nieuwsgierig van aard. De basis van alle wetenschap, zeg maar. Bovendien was er de link met homoseksualiteit, toen nog in de taboesfeer ; ik heb altijd een gezonde belangstelling voor het marginale gehad. Er waren ook een paar vrienden besmet. Toen ik in oktober 1983 in Kinshasa was, wist ik meteen dat aids niet alleen een medische zaak was, maar ook een sterke sociale dimensie had. En ja, het medische establishment wilde er niets mee te maken hebben. Het klinkt misschien opportunistisch, maar als jonge arts zag ik daar een kans. En kansen moet je grijpen, zeg ik altijd.

Is dat een rebels trekje in u, het controversiële opzoeken ?

Het controversiële is altijd interessanter. Ik weet nog precies wanneer ik beslist heb om voltijds op aids te werken. Volgens mij is dat eerder zeldzaam, zo’n aha-erlebnis. Ik had in het Tropisch Instituut in Antwerpen al Afrikaanse patiënten gezien en mijn vermoeden was : als wij er hier tientallen zien, moeten er in Afrika duizenden zijn. Toen ik in het MamaYemo ziekenhuis in Kinshasa al die uitgemergelde jonge mannen en vooral jonge vrouwen zag, besefte ik : dit is een catastrofe. Er was toen zo weinig dat wij voor die mensen konden doen. En meteen daarna : dit gaat mijn leven overnemen. Ik heb dat toen letterlijk neergeschreven, het is geen kwestie van hineininterpretierung. Ik heb het toen zelfs onderschat : nooit gedacht dat ik een VN-bureaucraat zou worden, dat behoorde niet tot mijn carrièreplanning.

Maar begin jaren negentig raakte ik meer en meer gefrustreerd. Niet dat we alles wisten van aids, maar we wisten genoeg. En er bougeerde te weinig. Rond aids heerste veel ontkenning, in de eerste plaats van de Afrikaanse leiders, maar ook in het Westen. Ik heb mij daar dan maar ingegooid. Na een sabbatjaar bij de WHO wilde ik terugkeren naar Antwerpen, maar toen Unaids gecreëerd werd en ik zag wie de kandidaten voor de leiding waren, dacht ik : maar die kennen daar niets van, die hebben veel minder ervaring met de ziekte als ik. Daarom heb ik mijzelf kandidaat gesteld.

Mist u het onderzoekswerk niet ?

Op het vlak van de moleculaire biologie, in de zoektocht naar een vaccin, is de research supergespecialiseerd geworden, soms gaat het mijn petje te boven. Anderzijds heb je het epidemiologische en sociale onderzoek. Vooral dat laatste, het gedragsonderzoek, wordt niet voldoende gefinancierd. Aangezien ik nog geregeld lezingen op universiteiten geef, volg ik dat zo goed mogelijk, gebriefd door mijn medewerkers van Unaids. Jammer genoeg is er de laatste jaren niet veel uit de bus gekomen, behalve wat de besnijdenis van mannen betreft. Uit drie onderzoeken in Afrika blijkt dat besneden mannen de helft minder kans op besmetting met aids hebben. Of vrouwen minder kans maken op besmetting door besneden mannen is dan weer niet duidelijk. Microbiciden die vrouwen in de vagina kunnen aanbrengen hebben we ook nog niet. Maar ik ben hoopvol dat we op dat vlak iets zullen vinden. Je steekt iets in de vagina dat het virus doodt tijdens seks. Dat is zo simpel van concept, dat moét werken. Alleen moeten we het juiste product vinden en moet het iets zijn dat je dagelijks kunt gebruiken zonder dat het de vagina irriteert. Als pragmaticus stel ik me voor dat we op dat gebied misschien kunnen samenwerken met de cosmetica-industrie.

Dat eindeloze palaveren met politici om aids op de agenda te krijgen en de nodige fondsen te verzamelen, is dat niet ontmoedigend ?

Ik ben niet het type dat zich snel laat ontmoedigen. Ik zeg altijd : als je in de geneeskunde gaat en je wilt snel resultaten zien, dan moet je chirurg worden. Pas op, ik bedoel dat niet denigrerend. Als ik mijn been breek, wil ik een goede orthopedist. Maar in mijn soort werk heb je een langetermijnvisie nodig. En je moet je aan de feiten houden, niets beloven wat je niet kunt waarmaken, anders verlies je je credibiliteit. Aids is in vele culturen een moeilijk onderwerp. En terwijl het de laatste vijf, zes jaar meer bespreekbaar werd, vrees ik dat we nu niet alleen in moslimlanden, maar over zowat de hele wereld met een toenemend conservatisme af te rekenen krijgen. Nog het minst in West-Europa en toch zien we daar een heropflakkering van hiv-infecties, vooral bij homo’s.

Mensen die goed geïnformeerd zijn en toch een risico nemen, hoe staat u daar tegenover ?

Soms hoor ik zeggen : “Onschuldige aidswezen, daarvoor wil ik mij wel inzetten. Maar iemand die seks had zonder condoom, heeft het zelf gezocht.” Als je zo denkt, kun je evengoed zeggen : “Iemand die gaat skiën, neemt een risico en als hij zijn been breekt, heeft hij geen recht op ziekteverzekering.” Laten we realistisch zijn : ik geloof niet dat we het risico op aidsbesmetting ooit tot nul zullen kunnen brengen. Risico’s nemen behoort tot de condition humaine, het is de motor van de vooruitgang. Mocht de mens nooit risico’s genomen hebben, dan woonden we nog in grotten. Ook op het gebied van seks nemen mensen risico’s. We zijn nu eenmaal geen robotten.

U gaat in tegen misschien wel de sterkste levensdrift, op een moment dat mensen nergens aan willen denken.

Eros en Thanatos, we mogen dat niet onderschatten. De realiteit van het menselijk seksuele gedrag verschilt enorm van het beeld dat ons door allerlei normen wordt opgedrongen. Leven en liefde, het is allemaal niet zo simpel ; er bestaat daar veel hypocrisie over. Wat de heropflakkering van infecties in het Westen betreft : in veel landen is er tegenwoordig minder aandacht voor aids. Behalve in bepaalde homomilieus is het niet tot een grote epidemie gekomen. En ja, we hebben nu aidsremmers. Sommigen redeneren : mocht ik het krijgen, dan hoef ik maar een paar pilletjes te slikken en ik word honderd jaar. Maar het gaat om een zware behandeling en het is voor het leven, dat is niet om te lachen. Er is nood aan nieuwe preventiecampagnes. In Afrika heb je natuurlijk een heel andere situatie. Vrouwen die niets anders te verkopen hebben dan hun lichaam om aan eten te geraken voor hun kinderen, in hoeverre kun je daar van een vrije keuze spreken ? Dat is de coïtus als transactie, dat heeft niets met seksbeleving te maken.

Wat mij trof tijdens een reis door Swaziland, was het fatalisme van de bevolking. Een journaliste zei letterlijk : “We go to a funeral, we cry and we forget.”

Swaziland, Botswana, die hele regio in zuidelijk Afrika is het zwaarst getroffen ter wereld. Als mensen beweren dat aids toch niet zo’n probleem is, dat ik overdrijf, zeg ik : “Ga daar eens kijken.” Zo goed als de helft van de populatie is besmet. En ja, er is daar een groot fatalisme, men aanvaardt het onnoemelijke bijna als iets normaals. We hebben daar grote problemen met onze preventieboodschappen. De mentaliteitsverandering moet van binnenin komen, van blanke bemoeiallen aanvaarden ze dat niet. Er is daar een zeer promiscue cultuur, veel seksueel geweld, jonge meisjes worden besmet door oudere mannen. In Afrika leidt de discriminatie van de vrouw regelrecht tot de dood.

Maar ik ga er altijd van uit dat je een catastrofe kunt omdraaien tot iets positiefs. Aids heeft een gunstige impact gehad op de homo-emancipatie, ik hoop dat hetzelfde zal gebeuren met de vrouwen in Afrika. Dat de sociale normen van wat aanvaardbaar is zullen veranderen, dat ze gaan zeggen : genoeg is genoeg. De situatie is trouwens aan het verbeteren, meer en meer mensen krijgen een behandeling.

En wat mij hoopvol stemt, is dat de traditionele gemeenschappen zich gaan bezighouden met de vele wezen en jongeren in het algemeen, vanuit de gedachte : wij zijn misschien verloren, maar we willen niet dat onze kinderen het krijgen. In Oeganda is de ombuiging van de catastrofe een feit. Ze zijn daar begonnen met twaalf activisten die zelf aids hadden of van wie de partner het had. Dat werd een hele beweging en nu bereikt The Aids Service Organisation (Taso) er 600.000 mensen. Je zou kunnen zeggen dat aids het slechtste, maar ook het beste in mensen naar boven haalt. Enerzijds leidt de ziekte tot discriminatie en uitsluiting, maar anderzijds tot een grote inzet voor anderen.

“Hopen”, “hoopvol”, het zijn woorden die in dit gesprek al een paar keer gevallen zijn.

Wat mij verder stuwt, zijn de resultaten. Dit jaar hebben we 10 miljard dollar gemobiliseerd voor aids in de ontwikkelingslanden. Er zijn daar nu meer dan 2,5 miljoen mensen in behandeling, in een omgeving waar de gezondheidsdiensten nog altijd slecht functioneren. In 2000, toen het er nog maar 100.000 waren, leek dat wishful thinking. “Te duur, te ingewikkeld”, zeiden pessimisten. Maar we hebben de prijs van de medicamenten naar beneden gekregen. In Thailand, Cambodja en verscheidene Oost-Afrikaanse landen zoals Kenia zien we een daling van het aantal infecties. Maar het gaat niet overal goed. In Oost-Europa is er een explosieve toename van aids, in Zuid-Afrika komen er jaarlijks 500.000 nieuwe besmettingen bij. Ja, ik ben wel eens ongeduldig. Of ik maak me kwaad, als ik weer eens bij een of andere instantie moet gaan verantwoorden waarom we iets voor aids doen, waarom er geld nodig is. Of over de ruzies tussen de verschillende organisaties. Maar ontmoedigd raken, nee, daar is meer voor nodig.

U bent heel monomaan bezig met aids, hebt u nooit het idee : ik zou eens iets helemaal anders willen doen ?

Het thema is aids, maar wat ik doe is zeer gevarieerd. Dat gaat van het onderhandelen over de prijs van medicijnen en patentrecht tot acties in verband met de sociale positie van de vrouw in Afrika. Volgende week ga ik naar Washington om te praten met de nieuwe president van de Wereldbank, Robert Zoellick, en het nieuwe hoofd van het IMF, Dominique Strauss-Kahn, zodat landen die zwaar door aids getroffen zijn goede voorwaarden krijgen voor leningen. Daarna ga ik naar een meeting van de Saddleback Church, een evangelische kerkgemeenschap met aan het hoofd Rick Warren die een boek geschreven heeft dat met 25 miljoen verkochte exemplaren na de bijbel het meest gelezen is in de VS. Alle presidentskandidaten zullen er zijn, die ga ik proberen te beïnvloeden. Ik probeer mij altijd in te leven in de positie van de persoon met wie ik moet onderhandelen. Wat voor soort mens is dat, wat is zijn culturele achtergrond, waar liggen zijn interesses ? Dat vergt veel voorbereiding, maar het loont de moeite en op de duur heb je een heel groot netwerk. Ik mag wel zeggen dat ik het grootste deel van de presidenten en eerste ministers van de wereld ontmoet heb, naast de grote bedrijfsleiders en religieuze figuren.

Geeft u dat een gevoel van macht ?

Dat ambeteert mij veeleer, want eigenlijk ben ik nogal timide. Het is meer een gevoel van verantwoordelijkheid. Ach, macht… In onzen blote zijn we allemaal gelijk, nietwaar. Ik beoordeel mensen op wat ze doen, niet op hun titel. Een van de mensen die een grote indruk op mij gemaakt heeft, is de Zuid-Afrikaanse aidsactivist Zacki Achmat die de overheid van zijn land verschillende keren voor het gerecht daagde en heel wat afgedwongen heeft qua behandeling van lotgenoten. Dan zie je wat voor een verschil één mens kan maken. Maar Unaids heeft geen macht, daarvoor hebben wij te weinig geld. Het geld zit in het Global Fund. Misschien maar goed ook, ander zou ik mij de hele tijd met het management van dat geld moeten bezighouden en dat is niet mijn sterkste kant.

Waarom was u na de onverwachte dood van Dr. Jong Wook Lee niet opnieuw kandidaat directeur-generaal van de Wereldgezondheidsorganisatie ?

Toen ik mij in 2003 kandidaat stelde, was dat omdat de WHO niet genoeg op aids wilde werken. “Als zij het niet willen, ga ik proberen het over te nemen”, dacht ik. Ik zei het al : ik ben een man van simpele ideeën. Dat is toen niet gelukt. Maar de WHO is wel met ons beginnen samenwerken, zodat mijn motivatie weg was. Bovendien, de WHO, daar werken 10.000 mensen, dat is zo’n logge bureaucratie. Unaids is kleiner, hier heb ik meer vrijheid. Bovendien vond ik de tweede keer de kandidaten zeer valabel. Met Dr. Margaret Chan, de huidige directeur-generaal, is het prettig samenwerken. Het belangrijkste is dat het werk goed gedaan wordt.

U bent wel eens bedreigd geweest. Wie kan er nu iets tegen u hebben ?

Meer mensen dan je denkt. Aidsdissidenten, mensen die beweren dat de ziekte niet bestaat. Daar zitten nogal wat gekken onder. Dan heb je de fundamentalisten die vinden dat ik te veel over seks en condooms praat. En mensen die oordelen dat er te veel aandacht naar aids gaat en te weinig naar een probleem dat zij belangrijker vinden. Maar eerlijk gezegd, ik lig daar niet van wakker.

Hoe lang houdt u dit enorm stresserende werk nog vol ? Dat voortdurend rond de wereld vliegen alleen al.

Jetlag ? Da’s een kwestie van gewoonte, ik heb daar weinig last van. Je moet natuurlijk wel in goede gezondheid zijn om dit vol te houden. Maar ik leef niet als een asceet, ik ga al eens graag goed eten en iets drinken. Je moet veel adrenaline hebben, zeer gemotiveerd zijn en goed georganiseerd. Ik ben dan ook goed omringd. De meeste mensen die hier werken komen uit ngo’s, dat zijn geen bureaucraten. Er zijn hier ook nogal wat homo’s die hun steentje willen bijdragen in de strijd tegen aids. Enthousiaste medewerkers, dat is heel stimulerend. Ik ben ook veeleisend, alles moet tot in de puntjes voorbereid zijn. Ik kom ergens aan en hop, ik vlieg erin. Da’s een kwestie van management.

Uw mandaat loopt af in 2009. Weet u al wat u daarna wilt doen ?

Laat ons zeggen dat ik daarover enigszins in ontkenning verkeer. Als ik daarbij stilsta, kan ik mij misschien niet meer voor 100 procent geven. Tja, ik zou het misschien wat kalmer aan kunnen doen. ( Schiet in de lach) Maar ik zou niet weten hoe je dat doet. Eén ding is zeker, ik ga niet met pensioen, dat is niets voor mij. In ontwikkelingslanden heeft gezondheid veel te maken met discriminatie en sociale en economische problemen. In die richting zou ik graag werken, inhoudelijk dan. Alleen, in de job die ik nu heb is de wereld mijn werkterrein. Een job met minder mobiliteit zou veel aanpassing vergen. Ach, ik zie wel, alles ligt nog open.

Toen u de titel van baron kreeg, koos u “Ken uzelf” als spreuk. Wat bedoelt u daar precies mee ?

Ja kijk, je moet dan zo’n spreuk hebben en eerlijk gezegd, daar had ik nog nooit bij stilgestaan. Maar ik denk dat een van de grote opgaves van ons allemaal in dit leven is met onze eigen tegenstellingen te leren leven. Aan jezelf werken, jezelf leren kennen, daar ben je nooit klaar mee. Want als je goed met jezelf kunt leven, kun je meer doen voor anderen. En ja, dat relativeringsvermogen is een overlevingsmechanisme natuurlijk. Altijd denken : waar maken ze zich druk over, het zal zo’n vaart wel niet lopen. Misschien hebben wij Belgen dat wel een tikje te veel.

Door Linda Asselbergs I Foto’s Reporters

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content