Op tv leidt hij het orkest van “De Laatste Show”, op de radio is hij de stem achter de themasongs van “De Nieuwe Wereld”, en met Wigbert en Kris De Bruyne brengt hij als “Zakformaat XL” een nieuwe cd uit en gaat hij op tournee. Patrick Riguelle is alomtegenwoordig en toch bleef hij tot nu toe relatief onbekend.

P atrick Riguelle is een zwerver. Als mens, want met zijn talloze verhuizingen heeft hij alle Vlaamse provincies al doorkruist. Als muzikant ook, want naast zijn pogingen om persoonlijke roem te vergaren met K13 en The Responsibles, was hij los-vaste kracht bij onder andere The Scabs, Gorki, Kadril, dirk Blanchart & The Groove Quartet en Brendan Croker & The Serious Offenders.

Een zelfverklaarde knutselaar, is Riguelle bovendien een veelgevraagd sessiemuzikant. Hij kan met elk snaarinstrument uit de voeten, maar zijn grote specialiteit is de steelguitar. En dan hebben we het nog niet over die stem gehad. Van het prachtigste schuurpapier dat we in de Benelux kunnen vinden. Riguelle mag dan wel te grillig zijn voor carrièreplanning, het is verbazingwekkend dat zo’n groot zangtalent het niet verder heeft geschopt. Hoe komt dat toch?

Patrick Riguelle: Dat zal wel aan mezelf liggen. Ik speel graag muziek, maar al de rimram eromheen hoeft voor mij niet.

Maar je kan niet ontkennen dat je ook wel pech hebt gehad in je carrière.

K13, mijn eerste groep van belang, is in mineur geëindigd, ja. The Responsibles: hetzelfde scenario. Na dat mislukt avontuur heb ik besloten om nooit nog deel uit te maken van een rockgroep. Dat was het einde van de rockdroom die ik als jonge snaak koesterde. Ik hield het voor bekeken.

Fons Symons, je wapenbroeder bij K13, noemde die groep een broken dream. Jullie hadden de troeven in handen: jullie genoten de volle steun van George Kooymans van Golden Earring, met wie jullie maar liefst anderhalf jaar mochten toeren.

We zijn ten onder gegaan aan te veel rock-‘n-rolllevensstijl en te weinig inzet. Het was een amusante periode, maar op een gegeven moment moet je de zaken toch eens serieus bekijken. Dat bleek onmogelijk.

Volgens Fons waren jullie twee de enigen die aan de kar trokken.

Voor Fons is het uiteindelijk nog goed uitgedraaid. Hij kon bij The Scabs bas gaan spelen en voelde zich daar meteen thuis. Zonder hem wou ik K13 niet verderzetten. Hij was, binnen de groep, mijn kameraad. Met Dirk Van Gansbeke, de drummer, kwam ik eerst ook heel goed overeen. Maar onze relatie verwaterde door too much booze. Ik drink ook graag een pint, maar die rock-‘n-roll-levensstijl kan je je enkel permitteren als je jong bent en veel geld hebt.

Ach, het is jammer dat het fout is gelopen met K13, maar ik ben er niet door verbitterd. Na de split kreeg ik veel werk aangeboden. Ik speelde met The Scabs, dirk Blanchart & The Groove Quartet en Gorki. Even later kwam Kadril, de terugkeer naar mijn folkroots. Ik ben negen jaar hun zanger geweest. Daarna was ik het beu. Negen jaar met dezelfde mensen werken, is lang genoeg voor mij. Dat heeft niets met die mensen te maken, maar alles met mijn karakter. Kadril toerde bijna vier jaar met hetzelfde programma. Die groep werkte enorm traag. Ik moest er gewoon mee stoppen. Ik had intussen Jan Hautekiet leren kennen, met wie ik de cd A Minor Thing opnam. Het is werkbaarder met twee dan met negen, zoals bij Kadril. Wrijvingen met Jan, die overigens zeldzaam zijn, kunnen onmiddellijk uitgepraat worden. In een groep is het omgaan met meningsverschillen minder evident. In een band heb je al snel een schisma. Vaak onnodig, want je moet op tijd je ego opzij kunnen schuiven en tot de essentie van de dingen komen.

Het probleem is dus niet dat je te koppig bent om in een groep te functioneren.

Ik kan best wel koppig zijn. De kern is: het moet voor mij vooruitgaan. Te lang over iets palaveren, is niet aan mij besteed. Ik kan impulsief reageren en ben niet te bang om mij kwaad te maken als het niet vlot zoals ik wil. Dat zorgt op zijn beurt weer voor wrevel en uiteindelijk haak ik af. Wat ik wél mis, is de camaraderie. Bij Kadril was de sfeer fantastisch. We hebben ook leuke buitenlandse tournees gedaan. Dat zijn schoolreizen, hé. Zonder leraar. ( lacht)

Je hebt hoe dan ook een blijvende invloed op Kadril gehad.

Waarschijnlijk wel. Omdat ik geen authentieke folkzanger was. Pop en rock zijn onmiskenbaar mijn dada. Mijn grote helden zijn The Who. Zij deden de vonk overslaan. The Who had alles: de attitude én goeie songs. Ik was jaloers op de formule van die groep. Dat waren vier eigenzinnige mensen.

Van spanningen gesproken, bij The Who zat het er vaak bovenarms op.

Dat klopt. Ik heb net de biografie van Keith Moon gelezen. Toch hielden die gasten op hun manier van elkaar. Al sloegen ze op elkaars gezicht, zij waren heel close. Typisch Britse branie. Pete Townshend kwam uit Ealing. Uit White City meer bepaald, een ruige buurt. Een sociale wijk. Ik kan me de frustratie voorstellen van zo’n tiener als Townshend, die bovendien heel lelijk was. Als die dan drie kerels tegenkomt met dezelfde woede, krijg je automatisch de houding van: we gaan iedereen de oren afsnijden. Een zwart-witvisie. De punkattitude eigenlijk. Ze hadden het tijdbeeld mee, begin jaren zestig. Er waren al voldoende rockdoden gevallen om in te zien dat het niet dáárom draaide, maar om wat je te vertellen had. K13 was ook een groep die iets te vertellen had. We moesten er alleen toe komen om het samen te doen. Dat is niet gebeurd en daarop is de groep gestrand.

Toch wel een frustrerende gedachte.

Dat is een tijdje frustrerend geweest, maar dat gevoel slijt. Ik ben een optimist. Ik denk altijd: als iets stopt, komt er iets anders in de plaats.

Je beweert dat je snel uitgekeken raakt op mensen, maar toch zijn er muzikanten die je pad regelmatig kruisen. Wigbert en Patrick De Witte bijvoorbeeld, met wie je in Brendan Croker & The Serious Offenders zat. Met de eerste heb je het Zakformaat XL-project, met de tweede vorm je team voor De Nieuwe Wereld.

Da’s juist. The Serious Offenders kwamen heel toevallig tot stand. Brendan Croker had de boekingsagent gesuggereerd Vlaamse muzikanten te zoeken voor een concert in de AB-Club, omdat zijn groep The Five O’Clock Cello’s net opgedoekt was. Hij vroeg Wigbert, Patrick en mij. Geen bassist, wat een bizarre maar originele klank gaf. We repeteerden de middag voor het optreden achttien nummers. De avond zelf speelde hij er slechts drie van. De rest van de set moesten we maar zien in te vallen. Spannend. Daar is zelfs een live-cd van gekomen, Time Off. Het was een uit de hand gelopen grap, want hoewel er eerst maar één concert gepland stond, toerden we uiteindelijk twee jaar onafgebroken. Dat was plezierig, precies omdat het zo spontaan ontstond. Die groep is ook een natuurlijke dood gestorven. Maar mochten we er ooit weer zin in krijgen, staat niets ons in de weg om opnieuw de koppen bij elkaar te steken. Zo heb ik het graag. Zonder enige dwang. Het bohémienleven.

Als ik dan toch één grote ambitie heb, dan is het dat ik me als muzikant wil amuseren. De muziek blijft uiteraard de drijfveer, maar het menselijk aspect is even belangrijk. Bij The Serious Offenders, en dat was het grote verschil met K13, begon niemand te zweven.

Waarom zijn The Responsibles eigenlijk uit de bocht gevlogen en gecrasht?

Het doel dat die groep voor ogen had, was te hoog gegrepen. De meeste leden gingen ervan uit dat we geweldig gingen scoren, terwijl ik daar nooit in heb geloofd. Ik ben van mening dat een groep zich eerst live moet bewijzen, vervolgens een plaat opneemt en dan bekijkt welke weg er verder bewandeld kan worden. Bij The Responsibles werd omgekeerd geredeneerd. Eerst werd, opnieuw veel te lang, aan een album gewerkt. Ik schat dat we daar vijf maanden aan gesleuteld hebben zonder dat je dat aan het resultaat kon horen. De spontaniteit was eruit. We hebben na drie jaar bestaan hoogstens zes keer opgetreden! Dat was dus niet wat ik in het hoofd had. De fun was ver te zoeken. Alles draaide om business en strategie. Boring stuff. Nadat ik eruit was gestapt, vormden de anderen Purple Prose, de nieuwe band rond Dani Klein. Pas op, het waren fijne muzikanten. Maar voor mij moet er meer zijn.

Lijnrecht tegenover die zakelijke aanpak staat de nuchtere, bijna cynische uitspraak van Kris De Bruyne over N°1 van Zakformaat XL. Hij zei mij: “De vijf mensen die de plaat kopen, zullen hem mooi vinden.”

Dit is, echt waar, de eerste plaat waar ik met tevredenheid op kan terugblikken. Ik geef toe: ik ben niet snel content. Dat heeft vooral met onzekerheid te maken. Ik kan na al die jaren mijn eigen stem nog altijd niet aanhoren. Ik weet dat het raar klinkt, maar ik heb geen enkele cd van mezelf in huis. Na het voltooien van een plaat, luister ik er welgeteld nog één keer naar, om te checken of alles oké is, en dan nooit meer. Faalangst heet dat. Zakformaat XL bestaat uit drie zangers. Een gedeelde verantwoordelijkheid dus.

Genoeg tijd vinden om materiaal te schrijven, was niet vanzelfsprekend. Daarom is mijn compositorische bijdrage minimaal geworden. Ik heb één nummer mee geschreven en een vertaling van een Jacques Brel-liedje gemaakt. Niemand stelde zich echter vragen over het aandeel van de anderen. Het was een feest.

Maar Kris calculeert wél al in dat het geen denderend succes zal worden.

Waarschijnlijk zal het dat ook niet. Maar wie weet, valt het wel mee. Kris z’n solo-albums verkopen toch ook aardig. Misschien helpt het ook wel dat ik regelmatig met mijn smoel op tv kom. Laat ons een kat een kat noemen. Zo werkt dat, toch? Naambekendheid stimuleert de verkoop. De plaat zal wellicht geen laaiend succes worden, maar ik vermoed dat er hoe dan ook aardig wat volk op de optredens afkomt. We zien wel wat het wordt.

Arcade, jullie platenfirma, is intussen overgenomen door Roadrunner.

Dat houdt me niet zo bezig. Dat is de ver-van-mijn-bedshow. Ik begrijp daar ook weinig van.

Zo’n fusie houdt in dat er onvermijdelijk groepen gedumpt zullen worden.

Dat zijn de wetmatigheden van de vrijemarkteconomie. Ik lig er niet wakker van. Niemand zal mij beletten te doen wat ik graag doe. Als ik niet meer bij een grote firma terechtkan, zal ik mijn toevlucht zoeken tot een klein label. Als je ziet hoe Chris Spedding, een van mijn all time heroes, van het ene optreden naar het andere sukkelt… Bekijk dan zijn staat van verdienste. Dat lijkt tragisch, maar ik vrees dat dat ook mijn lot is. Ik blijf bezig, maar ik zal nooit een grote ster worden. Dat interesseert me trouwens ook niet meer. Toen ik twintig was, dacht ik nog de wereld te kunnen veroveren, maar dat ebt weg. Feit is: Spedding is al 53 en verdient beter. Daarover kan ik meer tobben dan over mijn persoonlijke carrière. Dat is mijn probleem: ik ben te veel benomen door mijn adoratie voor anderen. Dat is al twintig jaar zo. Ik kan mezelf niet meer veranderen. Onlangs zat ik nog te fantaseren: stel dat ik Chris Spedding opzoek, een goeie ritmesectie bij elkaar sprokkel en ervoor zorg dat hij een knappe plaat kan maken. Ik zie het al voor mij: Dave Mattacks van Fairport Convention op drums en Nick Lowe op bas. Als dat verstandig begeleid wordt, krijgt die man toch nog een mooie fin de carrière. Spedding heeft mijn leven veranderd. Toen ik hem voor de eerste keer live zag met John Cale, viel ik steil achterover.

Wie bewonder je nog?

Heb je een dag of vijf? ( lacht) Mijn grootste idolen zijn Pete Townshend en Bob Dylan. Zij hebben mij de push gegeven. Maar elke generatie heeft zijn helden. Ik ben niet nostalgisch ingesteld. Het was vroeger niet beter. De nieuwe lichting in België heeft talent zat: dEUS, Zita Swoon, Daan Stuyven. Wat ik zo knap aan die gasten vind, is hun eigenzinnigheid. Daan bijvoorbeeld is een recyclagemuzikant, net als Beck. Beck houdt de muziekwereld draaiende. Hij gaat er terecht van uit dat je geen nieuwe muziek meer kan uitvinden. Daarom brengt hij op een speelse, bijna puberale manier uiteenlopende genres bij elkaar. Die single Sexx Laws is soul, maar ineens hoor je daarin een countrybanjo voorbijkomen. Een schitterende vondst, en toch komt het heel natuurlijk over. Zoiets horen, inspireert.

John Cale: nog zo’n man naar wie ik opkijk. Ik heb mezelf moeten dwingen om daar wat meer afstand van te nemen. Ik liet mezelf daar veel te ver in gaan. Cale schreef vaak over paranoia en angst. Omdat ik een verschrikkelijke angsthaas ben, identificeerde ik me daar erg mee. Toen ik veertien was, zocht ik ook naarstig naar de boodschappen in de teksten van Bob Dylan. Voor je het weet, word je gek. Dat analytisch bestuderen, heb ik laten varen.

Wat vind je zelf je zwakste punt?

Ik ben geen goeie songschrijver. Ik heb de voorbije drie jaar geen song meer op papier gekregen. Dat heeft veel te maken met die mateloze bewondering voor anderen. Ik ben sowieso een twijfelaar en als ik dan een nummer van mij naast de songs van mijn voorbeelden leg, dan is mijn reactie: de prullenmand in. Ik heb tapes vol probeersels waar ik niets mee aanvang. Niet dat ik in epigonisme verval, maar als ik een nummer creëer, is het altijd in de stijl van een van mijn meesters. Zij klinken er te veel in door. Ik ben geen originele songsmid. Waar ik wél straf in ben, is in het interpreteren van liedjes. Mijn persoonlijke versie van een bestaande song maken. Zo beschouw ik A Minor Thing, die plaat met Jan Hautekiet, als iets van ons, hoewel er alleen covers op staan. In de zomer nemen we een nieuwe cd op, deze keer ook met eigen nummers. Samen aan de schrijftafel zitten, gaat me beter af. Dat heb ik ook gemerkt bij Zakformaat XL.

Je hebt dat duwtje in de rug nodig.

Waarschijnlijk wel. Als je last hebt van faalangst helpt het inderdaad als iemand anders je aanmoedigt. Ik ben geen mens om alleen te werken. Anderen dicteren wat ze moeten doen, ligt me ook niet. Ik hou van de wisselwerking. In dat contrast zit ik gevangen: ik kan moeilijk mijn draai vinden in een groep, maar anderzijds kan ik niet zonder hulp van buitenaf. Weet je wat het is? Ik wil gewoon zelf beslissen wanneer ik met iets begin en wanneer ik ermee ophoud. Ik verander snel van gedacht en dat valt noch in de muziekbizz noch bij een management in goede aarde. Zij willen vat op je hebben. Ze moeten je kunnen plaatsen. Ik ben hun probleemkind. Maar zo zwaar wil ik daar niet aan tillen. Ik kan er best mee leven.

Op Time Off van Brendan Croker & The Serious Offenders zing je ook een liedje: “4 + 20”. Toen ik daar gisteren naar luisterde, viel me op dat er sindsdien flink wat korrel op je stem is gekomen.

Tja, ik ben intussen bijna tien jaar ouder. Ik heb veel gerookt en gedronken, en dat hoor je. Het is de loutering, zeker? Je wordt ouder en je stem zakt. De informatie die je door het leven meekrijgt, steek je in je vertolking. Ik bracht 4 + 20 vrij uitbundig, als ik het mij goed herinner. Ik zing kalmer tegenwoordig, want ik ben ook een rustiger persoon geworden. De laatste jaren concentreer ik me meer op de essentie en minder op de franjes. Elk woord dat je zingt, moet iets betekenen. Tien jaar geleden wilde ik me nog als zanger bewijzen. Het nummer is belangrijker geworden dan het ego.

Luister naar de sobere aanpak van Bob Dylan op zijn laatste plaat Time Out Of Mind. Een exuberante zangstijl zou minder vertellen, zou de kern van het verhaal verloren doen gaan. Het is zijn beste plaat. Een echt bluesalbum. Zoals het moet, à la Robert Johnson.

Hoe ouder, hoe meer ballast je overboord gooit?

Ongetwijfeld. Ik geniet nu ook meer van muziek dan vroeger. Omdat er ik meer afstand van kan nemen. Van God Only Knows, een liedje van The Beach Boys dat ik op A Minor Thing cover, zou je op het eerste gezicht kunnen zeggen: daar mag je niet aan raken. Maar ik wil gewoon míjn versie brengen, zonder te pretenderen dat die beter is dan het origineel.

Zoals The Beach Boys het brachten, komt het heel optimistisch over, terwijl het eigenlijk een heel triest nummer is. Het gaat over iemand niet altijd graag zien. Een heel humaan gevoel. Ik vind dat de tekst in onze vertolking sterker naar voren komt. We maakten het melancholischer, menselijker. The Beach Boys leggen meer de klemtoon op het spirituele. Ook aan Books Are Burning van XTC gaven we een nieuwe wending. Andy Partridge brengt dat als een barricadesong. Heel strijdbaar. Ik hou wel van die naïviteit, maar ik zie het volwassener. Bij Partridge gaat het concreet om Salman Rushdie, bij mij om het feit dat je iemand niet mag limiteren in wat hij te vertellen heeft, ook al is de boodschap negatief. Ik probeer mij te verplaatsen in Rushdie. Dat hebben Jan en ik met elke song gedaan: de emoties van de personages naar boven laten komen.

Een nummer dat ik nog graag zou opnemen, is I’ll Never Drink Again van Alexander Curly. Een echte Hollandse stamper. Maar als je de akkoorden en de zangmelodie isoleert, krijg je een ongelooflijk sterke song. Het is alsof hij zelf niet inzag wat een knap liedje hij in handen had. Hoe The Scene Borderline van Madonna heeft gebracht, nog zoiets. Madonna zingt het frivool, Thé Lau heel donker. Hij braakt het nummer bijna uit. En daardoor krijg je plots een ander beeld van dat nummer. Joe Cocker is nu mainstream geworden, maar vroeger kon hij dat ook. Zijn uitvoering van With A Little Help From My Friends grijpt toch veel meer naar de keel dan het origineel van The Beatles. Paul McCartney heeft dat enkel geschreven om Ringo Starr iets te kunnen laten zingen. Bij Cocker komt die boodschap, dat je je vrienden nodig hebt, er veel sterker uit. Hij maakte die song in één klap tienduizend keer interessanter.

We hadden het over de achtergrond van The Who. Uit welk nest kom jij?

Uit een doodgewoon arbeidersgezin. Mijn vader was een ware socialist. Ik ben opgegroeid in een liefdevol, maar absoluut niet rijk milieu. Had ik de raad van mijn vader opgevolgd, dan was ik nu beroepsmilitair. Ik heb nooit gestudeerd. Zelfs mijn humaniora heb ik niet afgemaakt. Daarom wou hij dat ik een stiel leerde. Ik ben dan ook schrijnwerker van beroep. Ik ben altijd een eenzaat geweest. In mijn eentje m’n plan trekken. Nooit doe ik iets tegen mijn zin. Daardoor krijg je wel weinig zin voor verantwoordelijkheid. Ik zal zelden ruziemaken om mijn goesting te krijgen. Ik zal eerder zwijgen en, als de storm geluwd is, mijn eigen gang gaan. That’s the story of my life.

Zie je je mediawerk, De Nieuwe Wereld en De Laatste Show, als een uitdaging?

Ik wil daar eerlijk in zijn: dat zijn jobs. Ik heb twee jaar voor de radio gewerkt. Zo ben ik bij Het Vrije Westen terechtgekomen, de voorganger van De Nieuwe Wereld. Daar heb ik Bruno Wyndaele leren kennen. De Laatste Show is prettig om doen. Maar het blijft werken. Zo iets en een plaat opnemen met Wigbert en Kris De Bruyne, dat is van een totaal andere orde. Bij De Laatste Show sta ik in functie van het programma. Ik moet er ook rekening mee houden dat mijn opdrachtgever TV1 is. De muzikale intermezzo’s mogen niet te obscuur. Ook niet te hard zijn. Zo hebben we een keer My Generation van The Who gebracht. Je kan je inbeelden met welk enthousiasme we dat deden, als fans. Achteraf kregen we van de VRT-bazen de opmerking dat het “te Studio Brussel-achtig” was.

Het is best een spannende job. Je krijgt pas ’s morgens of tegen de middag te horen wie die avond de gast zal zijn.

Het is hard werken, ja. Je voelt de hete adem van de deadline in je nek. Maar dat is niet erg. Integendeel, onder druk ben ik veel geïnspireerder. Liever dat dan iets lang op voorhand te moeten voorbereiden. Daar begin ik trouwens toch nooit op tijd aan. Dat was met Zakformaat XL ook zo. Toen ik de studio inging, kende ik nog maar de helft van de nummers. En toch kom ik meteen op ideeën voor arrangementen en zanglijnen. De muziekjes waarmee we de gasten inleiden en het slotlied voor De Laatste Show kiezen we in samenspraak met de redactie. We hebben enkel de namiddag om cd’s te beluisteren, akkoorden te zoeken en te repeteren. Voor De Nieuwe Wereld hebben we iets meer tijd, al proberen we zo dicht mogelijk op de actualiteit te zitten. Om de veertien dagen levert Patrick De Witte een tekst en passen toetsenman Paul Poelmans en ik dat in een bestaand liedje in. Paul is ook een oude bekende van dirk Blanchart & The Groove Quartet. Als het vlug moet gaan, is het een voordeel dat je de man die tegenover je zit goed kent. We kennen elkaars streken. Dat vermijdt veel gelul.

Wie ik tegenwoordig ook als sparring partner heb, is Elliott Murphy. Ik heb hem leren kennen tijdens Selling The Gold, zijn voorlaatste studioalbum. Ik moest er zangsessies doen en het klikte direct tussen ons. We zijn elkaar sindsdien blijven zien. Deze zomer gaan we, als alles volgens plan loopt, samen aan zijn nieuwe plaat werken. Hopelijk met Chris Spedding, die ooit twee jaar in zijn groep zat. Het is fijn om je helden op zo’n manier te ontmoeten. Mocht ik Spedding toevallig tegenkomen, ik zou bij god niet weten wat ik tegen hem zou moeten zeggen. Maar als je samen speelt, heb je plots een gezamenlijk verhaal. Op Selling The Gold deed Andy Newmark mee, een fantastische drummer die John Lennon, Randy Newman en Roxy Music nog heeft begeleid. Op zo’n ogenblik worden alle rock-‘n-rollmythes doorbroken. Tussen de takes door stond Newmark z’n kleren te strijken. Blijkt dat ook maar een doodnormale mens te zijn.

En weet je, als je met zo’n klassenbak mag samenwerken, krijg je toch het gevoel dat je iets waard bent. Dat je niet tot de kleine middelmaat behoort. Daarvoor ben ik altijd bang geweest. Ik kom uit een gezin waarin de mediocriteit regeerde. Ik was erop gebrand om meer van mijn leven te maken. Ambitie zou ik dat niet noemen. Eerder: de wil om uit de sleur te geraken en zelf over mijn leven te kunnen beschikken. Dat heb ik met Elliott Murphy gemeen. Hij komt uit Long Island. Zijn vader was eigenaar van de eerste orkashow in Amerika. Elliott moest hem als kleine jongen al helpen, maar dat werk interesseerde hem geen zier. Op de unief leerde hij Lou Reed kennen. Die heeft hem er uiteindelijk toe aangezet om muziek te gaan maken.

Heb jij ook zo iemand in je omgeving gehad die het heilige vuur in je ontstak?

Drie broers uit Blankenberge. Zonen van een dokter. Een van hen, met wie ik een sportclub zat, had een gitaar. Ik was nog net geen veertien, hij was vier jaar ouder. Toen ik erin slaagde Jeux Interdits te spelen op die aftandse, klassieke gitaar, was ik verkocht. Ik mocht ze mee naar huis nemen. Hij heeft ze nooit meer teruggezien. ( lacht) Hij initieerde mij ook in Bob Dylan en The Who. Het eerste wat ik van The Who hoorde, was Tommy. Dat stond, samen met Blood On The Tracks van Dylan, op één cassette. Ik probeerde de nummers na te spelen en zo kreeg ik de smaak te pakken.

De oudste broer was een liefhebber van klassiek. Die heeft de wereld van Bach, Mozart en Gustav Mahler voor mij geopend. Hij had de soundtrack van Dood In Venetië al toen de film net uit was. Ik was nieuwsgierig naar álle soorten muziek. Ik nam dat allemaal mee.

De jongste, die even oud is als ik, was mijn boezemvriend. Met hem zat ik bij de scouts en stak ik allerlei onnozelheden uit die niet mochten. We dronken ook samen onze eerste pinten. Die drie broers hebben dus een grote rol gespeeld in mijn ontwikkeling. Ik ben hen er nog dagelijks dankbaar voor. Geen van hen is muzikant geworden. Eén zit in Afrika, één in de gemeenteraad van Ieper en de derde is sluiswachter. Toen ik Brels De Sluiswachter bewerkte, had ik hem dan ook in gedachten. Zij zijn de enige vrienden uit mijn jeugd in Blankenberge die ik nog zie.

Ik vind het grappig dat je Blood On The Tracks noemt, want voor zowel Wigbert als Kris De Bruyne is dat een sleutelplaat geweest.

Is dat zo? Nu je het zegt, dat is waar. Nog voor ik van die kameraad de tape met Blood On The Tracks kreeg, hoorde ik op een woensdagnamiddag op de radio een interview met Kris. Hij mocht een aantal platen kiezen. Tangled Up In Blue uit Blood On The Tracks zat daartussen. Ik werd van mijn sokken geblazen. Daarna speelde Kris een eigen liedje en wat me opviel, was dat hij met dezelfde strum als Dylan gitaar speelde. Hij is bij mijn weten trouwens de enige die dat perfect kan imiteren. De Dylan-invloed is dus overduidelijk bij hem. ( lacht) Toen ik op een nacht met Kris een pint had gedronken en we nostalgisch werden, vertrouwde hij me in een intiem moment toe: “Toen ik een plaat van Dylan had, wist ik: ik ben nooit meer alleen.” Mooie uitspraak, toch? Dat gaat trouwens ook voor mij op. Als ik me slecht voel, grijp ik naar een plaat. De ultieme troost.

“N°1” van Zakformaat XL is uit bij Arcade. Patrick Riguelle, Wigbert en Kris De Bruyne toeren met het liveprogramma nog tot 12 mei langs de Vlaamse culturele centra.

Peter Van Dyck / Foto’s Guy Kokken

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content