Radiomaker (45)

Ik dacht dat u niet bestond. Dat zei iemand tegen me op een feestje. “Wat jammer dat ik u nu in levenden lijve ontmoet”, was wat hij bedoelde. De radio blijft een magisch doosje, of het geluid nu in de toekomst uit de koelkast komt of uit een polshorloge. Dat is wat fascineert.

Mensen binnenstebuiten keren, dat drijft mij. Zet iemand tegenover mij en binnen het uur heeft hij dingen verteld die hij nooit eerder aan iemand toevertrouwde. ’t Is soms heel gênant. “Je bent niet aan het interviewen, hé Pat !” zeggen vrienden me als ik weer begin door te vragen.

Talent voor bewondering heb ik niet, wel een onvoorwaardelijk respect voor wie ik uitnodig. Wat niet wil zeggen, dat ik plat op mijn buik ga of kritiekloos slik wat gezegd wordt. Dat heeft te maken met koudwatervrees om mijn autonomie in onderpand te geven.

Als ik met nieuwe dingen in mijn hoofd loop, ben ik ontzettend lastig. Een gesel voor mijn omgeving. Da’s misschien de reden waarom ik al zo lang alleen ben. Op dat moment realiseer ik me, dat ik te veel van mensen houd om ze het aan te doen met mij onder één dak te wonen.

Op mijn veertigste heb ik mij afgevraagd of ik nog ooit van iemand zou kunnen houden. Op mijn zoon na dan. Het antwoord blijf ik tot op vandaag schuldig. ‘Houden van’ met alles erop en eraan : erotiek, tederheid en alles waar de bladen vol van staan, zal ik dat ooit kunnen ? Als ik de liefde niet heb, ben ik niets, zegt de bijbel.

Niemand heeft aan zichzelf genoeg. Alleen zijn is wel mijn natuurlijke staat. Maar alleen met anderen kan ik alleen gelukkig zijn, daarom ga ik af en toe naar de kroeg.

Als God al bestaat, wat ik betwijfel, kan het enkel een man zijn. Omdat alleen een man in staat is om zoiets moois als een vrouw te scheppen. Ik word lyrisch van de architectuur van een vrouwenbeen. Ik word lyrisch van intelligente, sterke vrouwen. Vrouwen die ergens voor staan, die mij op mijn nummer durven zetten. Die ondernemend zijn, autonoom. Van vrouwen die op mij willen leunen, die mij nodig hebben, heb ik een afkeer.

Het is vreemd maar ook vreemd mooi, dat ooit niemand nog zal weten dat ik ooit heb geleefd. Dat is van Kopland. Ik las het in Watou. Je doet alles om dat te voorkomen, maar het is onoverkomelijk. Ongelooflijk zielig. Je probeert de dood een loer te draaien, maar hij is je te snel af. Intussen doe je wanhopige pogingen om te doen of er niets aan de hand is. Dat houdt je overeind. De paradox van radio is, beangstigend en troostend tegelijk, dat het niet meer bestaat vanaf het moment dat het uitgesproken is. Er is niets meer over.

Een mens is niet eendimensionaal. In mijn hoofd zitten nogal wat Pat Donnez’tjes. Ik, dat zijn er veel. Je hebt de radiomens, de begrijpende journalist. Af en toe kritisch en bevlogen. Maar ook de introverte Pat Donnez die in gezelschap een hele avond niets zegt. En de radicale, de verontwaardigde, de door onrecht en onrechtvaardigheid gedreven Pat Donnez die je in de media zelden te horen krijgt.

De tafelspringertjes, de babe-cultuur, de academische wereld die zwijgt als vermoord als ze godverdomme hun ding moeten doen, dat ergert me. Ironie intrigeert me. Ironie wordt vandaag gebruikt om vooral niet te zeggen wat moet gezegd worden. Er is een manifest gebrek aan moed om te zeggen waar het op staat. Desnoods tegen de stroom in. Hoe belegen of bestoft het ook moge klinken. Wij hullen ons in ironie om ons niet te moeten blootgeven.

Op zondag 5 september, na het nieuws van 18 uur hoort u op Radio 1 de eerste aflevering van ‘Radio Sunshine’, productie Pat Donnez.

Tekst Tessa Vermeiren I Foto Charlie De Keersmaecker

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content