PIERRE DARGE

Waarom zou een man, gezond van geest, lijf en leden, een weekend lang blootshoofds rondtoeren met een automobiel dat meer dan zestig jaar geleden werd gebouwd? Het antwoord is voer voor psychologen, zelf voelen we iets voor de combinatie van nostalgie, liefde voor het handwerk van vroeger en de kick die verrast als alle andere kicks uitgeprobeerd zijn: die van opa’s tempo. Terwijl de regen tussen Francorchamps en Maastricht nog toeneemt, kijk ik mijn navigator aan. Aan de kant van de snelweg, onder een viaduct staan onze teammaats, de baronnen John Goossens en Hugues de Fierlandt aan de kap van hun fraaie, rode BMW 507 te morrelen. “We laten hem open”, zeg ik. “Zolang ik gas kan geven, blijven we droog. En ik geloof nooit dat wij met onze linkerhanden die kap er behoorlijk op krijgen. Dat doet Herr Suschi straks veel beter.”

Herr Herbert Suschi was een paar dagen eerder helemaal uit München meegereisd met onze auto, een BMW 327 cabrio uit 1937, die daar in het museum zijn oude dag doorbrengt, er met liefdevolle zorgen wordt omringd en slechts nu en dan losgelaten wordt om zich uit te leven – zoals de traditie van de Mobile Tradition het wil.

Twintig kilometer verder stormen de baronnen ons met hun twintig jaar jongere automobiel in de gietende regen weer voorbij, een forse duim omhoog, de kap nog steeds opengevouwen. Het is een geruststelling te weten dat ook de adel twee linkerhanden heeft.

We hebben de derde etappe van de National Classic Tour, tussen Luxemburg en Maastricht, bijna afgewerkt, in een omgeving waarvan een normaal mens niet meer vermoedt dat die in dit dichtgebouwde land nog bestaat. Bijna vierhonderd kilometer over kleine maar perfect onderhouden wegen. Door de bossen, langs verscholen kastelen en vergeten dorpen. Een idylle op wielen. Dat de derde editie van deze unieke vierdaagse tocht zich door zo’n paradijselijk landschap slingert, is de verdienste van twee heren: Eugène Paesmans en zijn maat Kiki, twee autofreaks van het zuiverste water die dit jaar voor hun evenement 110 unieke oude auto’s bijeenbrachten en er nog eens zoveel moesten afwijzen, wegens plaatsgebrek.

Twee dagen eerder waren we de Tour begonnen aan het stuur van een Bentley S1 uit de d’Ieteren Gallery, een vijf meter lange sculptuur op wielen met een enorm, dungerand stuur, omringd door de geur van leder en hout. Brits tot in zijn kleinste naadjes. Een monument dat over een paar maanden en een halve eeuw na de lancering van het origineel eindelijk een navolger van formaat krijgt, getekend door onze eigenste Dirk Van Braeckel (die in over enkele weken in dit blad aan het woord komt). Bentleys staan bekend als drivers’ cars voor gentlemen, echte Gran Turismos, ideaal voor lange reizen op snelle wegen, ze vielen niet eens uit de toon op de smalle, bochtige Ardense paden. Met een zeer ruim hart met een slagvolume van bijna vijf liter en de allure van een zeer begerenswaardige lady.

’s Anderendaags stapten we over in de chocoladebruine BMW. Met een zescilinder-in-lijn van slechts twee liter en slechts 55 pk, leek de cabrio op het eerste gezicht wat krap gemotoriseerd, maar wie bereid is om een beetje te werken en vinnig te schakelen, maakt heerlijke tijden mee. De wind in de haren, de lange pook voortdurend binnen handbereik. Alleen het gebrek aan steun van de brede, leren bank viel wat tegen en wie met zo’n historische auto op pad gaat, voelt vooral aan de remmen hoezeer moderne auto’s geëvolueerd zijn.

Maar goed gelanceerd, zoals op de steile Raidillon op het circuit van Francorchamps, bleek de 327 zowaar in zijn sas. En op zondag was hij in de special op de Limburgse wegen, beslijkt na de bietenoogst, een heel aardige kompaan die een gemiddelde van 50 km/uur wist aan te houden.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content