Vikings en Munch, een waterfront en prijzige biertjes: lang een provinciestad, is Oslo de laatste jaren uitgegroeid tot een eigenzinnige metropool vol musea, vlaggetjes en … beelden. Op zoek naar zaal 24.

Een rolronde mond gaapt me vanop de gevel van een kraakpand angstig aan. Noorwegens beroemdste schilderij is veranderd in een woordloos protest, door studenten van de architectuurschool aangebracht op een vroeger huis van de schilder. Zoals alle landen heeft – en is – Noorwegen z’n clichés: fjorden, meisjes met vlechten in traditionele kledij, een staafkerk, de ski of een gegrilde zalm. En alomgekend is natuurlijk dat ene schilderij: de ‘Schreeuw’ van Edvard Munch, een man of vrouw op een brug in een decor van lijnen die angst, eenzaamheid en verschrikking oproepen.

Zo overvallen me overal in Oslo alle mogelijke emoties: angst en vreugde, verdriet en ernst, kinderlijke onschuld en uitgelaten levensgenot. Allemaal gestolde emoties in brons, steen of graniet. Geen hoek, straat en park of er staat een beeld of buste. Beelden, beelden, en nog eens beelden. Koning of wetenschapper, mythologische en folkloristische wezens, kunstenaars, schrijvers en talloze naakten van mannen, vrouwen en kinderen, ze zijn alomtegenwoordig. De meeste namen zijn me onbekend, maar voor het Nationaltheatret staat naast Nobelprijswinnaar Björnson, die de nationale hymne heeft geschreven, ook Hendrik Ibsen, de befaamdste dramaturg en schrijver van Noorwegen.

Vlakbij hangt achter een venster van de universiteit een klok: iedere dag zette Ibsen zijn uurwerk gelijk toen hij onderweg was van zijn huis, dat vandaag is ingericht als museum, naar het Grand Hotel. In het statige café wijst maître d’hotel Nicolas Facchin Blomgren me de vaste zitplaats van de schrijver: reservert for Dr. Henrik Ibsen staat op het plaatje naast zijn bril, de wandelstok en cilinderhoed. Aan de bar hangen foto’s en karikaturen, Ibsen met het hotel op z’n schouder, de dramaturg die op z’n uurwerk de tijd afleest. Er hangt ook een Nobel-Menu, want ieder jaar verblijft hier de eregast die de Nobelprijs voor de Vrede in ontvangst mag nemen. Achter de kristalgedekte tafels toont een muurschildering van Per Krohg alle bekende inwoners die hier in- en uitgingen. In het midden zit Munch, links in het halfduister komt Ibsen binnengestapt.

Buiten wiebelen duizenden hoofden over de Karl Johans gate, de geanimeerde stadsader tussen het station en het paleis, waar de koninklijke garde de aflossing van de wacht ritueel verzekert. Niemand heeft haast, iedereen is opgewekt. Kinderen spelen aan een fontein, in het gras flirt een koppeltje en voor het parlement spelen muzikanten traditionele liederen. Een groentemarkt voor de kathedraal, caféterrassen langs oude gevels en straten die elkaar loodrecht kruisen. Een oud hart met daarrond nieuwe wijken en een levendige cultuurscène. Niet eens 20 jaar geleden was Oslo een sluimerende Scandinavische hoofdstad, vandaag is de provinciestad een metropool met een eigen identiteit, met hotels en galeries, winkelcentra en kunstwerken, en volgestouwd met beelden zoals de duikers die in het Vaterlandsparken aan stalen kabels als engelen uit de hemel komen neergedaald.

Toch is het wennen: de architectuur is veelsoortig, Oslo mist eenheid van stijl. Oude gevels naast beton, een intimistisch parkje naast lelijke en onpersoonlijke gebouwen, alles is er. Het duurt een tijdje voor ik me met de fysionomie van de stad verzoen. Ingesloten door de halfronde Fridtjof Nansen-plaats, met in een gevel een beeld van een eskimo, staat een van de vreemdste gebouwen van Europa: het Rådhuset met z’n bonkige tweelingtorens in rode baksteen, monumentaal, een oninneembare vesting uit 1950. Twee kolossale blokken beheersen de stad, tegen wil en dank zijn ze het waarmerk van Oslo. Houtsnijwerk met mythologische figuren vult de muren, boven de poort staat een naakte vrouw. De ontvangsthal, de feest- en banketzaal zijn versierd met fresco’s van historische taferelen, Vikings en Noorse koningen, het boeren- en vissersleven. De schutspatroon Hallvard redt een zwanger meisje en wordt met een molensteen rond z’n nek in zee gegooid. Ook het verzet tegen de Duitse bezetter en de bevrijding is uitgebeeld.

“Welk stadhuis in Europa heeft zoveel kunst?”, vraagt Lise Skaar zelfzeker. “Hier wordt de laatste jaren de Nobelprijs voor de Vrede uitgereikt. En voor de bevrijding, 17 mei is onze nationale feestdag, stappen de schoolkinderen met vlaggetjes door de straten; een drie uur durende parade trekt langs het paleis waar de vorsten hen toezwaaien. Er is geen militaire parade, het is gewoon de dag van de kinderen.” Noren zijn trots, zonder nationalist te zijn.

Nergens is het drukker dan in Aker Brygge, een vroegere havenwerf die plaats heeft gemaakt voor hedendaagse architectuur. Een piazza met fonteinen en mensengrote schelpen. Arcades, gevels van glas en staal, erkers. Achter glas lokken restaurants en bars, een futuristische mix van shopping-, theater- en cultuurcentra, banken en luxe-appartementen met zicht op de fjord van Oslo. Langs het waterfront loop je over de koppen. Jachten en zeilboten liggen aangemeerd – op iedere boot bouwen uitgelaten jongeren een feestje in miniatuur -, langs de kade staan de betere stuurlui aan wal en kijken naar de dansende scheepjes op het open water. Aan de overkant van de baai ligt het kasteel van Akershus met kanonnen en puntige torens, aan de einder van de wandelpromenade kleuren de bonkige torens van het stadhuis vuurrood: hoe meer ik ernaar kijk, hoe mooier ze worden.

De terrassen zitten eivol. Kelners lopen aan en af met grote pullen bier, slaatjes en Noorse vlaggetjes. Rood, blauw en wit wappert tussen de tafels. Ik bestel een bord grote garnalen en een prijzige pint. Het zijn zomerse dagen, kort maar hevig.

“Ik houd van Oslo, ik ben echt een Oslo-meisje”, zegt Lise. “De stad heeft alles: een fjord, eilanden, heuvels en meren. Op zee kan je vissen en zeilen, in de bossen kan je bessen plukken en misschien kom je zelfs een eland tegen. In de winter kan je skiën in de wouden. De zomers zijn kort, maar daarvoor zijn de dagen, en de nachten, lang. Is het je al opgevallen dat hier veel mooie vrouwen rondlopen? Weet je hoe dat komt? De Vikings roofden ze bij jullie. Daarom.”

In de latere uurtjes van de avond ontwaakt dat unieke, zuivere licht van een noordelijke zon die oneindig traag wegzinkt. Er is het stadhuis dat nog roder brandt, maar het is vooral het blauwe water waarin een gloed van zilver en zwart het Scandinavische noorden verraadt, een blauw waaruit ijs en vorst zelfs op de warmste zomerdagen nooit helemaal verdwijnen. Langs de kade leest de ene een krant, iemand anders tuurt dromerig naar de golven. Voor me zit een jonge vrouw met een kleine tatouage op haar schouder. Als ze zich omdraait en lacht, geef ik Lise gelijk. Ze is mooi. En als de zomers kort zijn, moeten de nachten lang duren.

Oslo is ook een rijke museumstad. Aan de stadsrand ligt in Hovikodden het Kunstencentrum Sonja Henie-Niels Onstad, met werk van de Cobra-groep en abstracte kunst. Even abstract, maar oeroud zijn de runetekens en rotstekeningen in het Historisk Museet, waar geluiden van wind, vogels en jacht een dreigende sfeer scheppen. Wij, die altijd geleerd hebben de Vikings te vrezen als krijgers en veroveraars, staan plots oog in oog met landbouwers en kunstenaars: heilige beelden, aardewerk, bronzen voorwerpen, een Skattkameret vol goud en zilver, juwelen en munten. Er liggen drie Vikinggraven, van Hall uit de 8ste, van Breid uit de volgende, en van Segg uit de 10de eeuw. Ik open een deur en sta te midden van houten beelden in de Middeleeuwen, onder de beschilderde houtgewelven van de staafkerk van Hallingdal. In bijna iedere ruimte liggen ook Engelstalige stencils om mee te nemen, opdat ik m’n onwetendheid en vooroordelen zou kunnen milderen.

Met de veerboot vaar ik naar het schiereiland Bygdöy voor een paar fascinerende ontmoetingen: de Noren als zeemansvolk, met namen van schepen en illustere zeelui die ook bij ons legendarisch zijn. Speciaal daarvoor gebouwde musea overdekken de Fram die Fridtjof Nansen en Roald Amundsen naar de noordpool moest brengen, of de Kon-Tiki en de Râ II waarmee Thor Heyerdahl van Peru naar de Polynesische eilanden is gevaren. Allemaal zijn het befaamde Noren, net zoals Erik de Rode die eeuwen voor Columbus het verre Amerika heeft ontdekt. Die Vikings krijgen hier een bijzonder mooi museum, het Vikingskiphuset: in een oude kerk liggen drie snekken uit de 9de eeuw. De schepen werden begin deze eeuw gevonden in grafheuvels langs de Oslo-fjord, goed bewaard in de turfgronden. In de schepen werden rijke mannen en vrouwen begraven. Ze waren versierd met houtsnijwerk van fantastische dieren met mensenkoppen.

Weerom beelden, het zal niet ophouden. Op weg naar het Frogner-park passeer ik een beeld van Rodin – De man met de sleutel – en een bronzen Churchill. Voor het huis van het Nobel-comité prijkt een buste van Gustav Vigeland, de beeldhouwer die het park heeft bevolkt met meer dan 600 figuren, bijeengebracht in bijna 200 sculpturen. Veertig jaar werk voor 600 beelden! Alles begint langs een vijver, waar tussen spelende kinderen een foetus wacht op de geboorte, het hoofdje naar beneden zoals in een denkbeeldige moederschoot. Sculpturen in brons staan langs beide kanten op de brug, met hun gezicht naar de wandelaars alsof ze iets willen vertellen: vrouwen met kinderen, stoere mannen, liefdestaferelen, ruzie, een dansend meisje. Waar veel volk bijeentroept, staat ook de mascotte van Oslo: het Boze Jongetje dat even vaak gefotografeerd wordt als Manneke Pis, terwijl de andere figuren verweesd toekijken naar zoveel belangstelling.

“Dit hele beeldencomplex is de cyclus van het leven”, vertelt Lise. Vigeland heeft niets uitgelegd, we weten niet precies wat hij bedoeld heeft. Je moet het voor jezelf uitmaken. Het leven is mijn religie, zei hij. Er zitten ook eigen ervaringen in: een man slaat een jongen, hij zit in een boom te wachten op de postman, of de beeldhouwer wordt verliefd op een veel jongere vrouw. Natuurlijk was dat werk controversieel: 60 jaar geleden waren al die naakte figuren onbehoorlijk. Maar ook die forse gestalten, die brute mannelijkheid en kracht, voor sommigen hebben ze iets akeligs. Waarom hebben de Duitsers de bronzen beelden tijdens de bezetting laten staan en nooit omgesmolten voor wapens? Het is maar een overdenking.”

Verderop dragen reuzen een fontein. Rondom snijden 60 reliëfs en figuren hetzelfde thema aan: geboorte en kindertijd, meisjes die elkaar geheimen vertellen, puberteit en verliefdheid, lichamen die verstrengelen in liefde of gevecht, zwangerschap, zorgen en vreugdes van het leven, een nadenkende grootmoeder of een opa die de komende generatie z’n verhalen vertelt, het verzet tegen aftakeling, vergetelheid en de dood. Van baby tot skelet, terwijl de fontein het water blijft uitstrooien als een bezwering van Herakleitos dat alles eeuwig blijft bewegen en veranderen.

Voor sommigen is het kitsch, voor anderen een tuin der lusten of zelfs pornografie. Terwijl in het gras en aan de waterkant de Osloërs hun naakte lijven laten bruinen, staan die vele figuren daar en vertellen een verhaal, het verhaal van leven en dood. Los van het monumentale en heroïsche van deze sculpturen is het park ook een ontmoeting met jezelf.

Onder kruisgewelven en bij geel kristallicht drinken we koffie in het Theatercafeen. “Wie voorbijloopt, kijkt binnen om te zien of hij iemand kent. En omgekeerd natuurlijk. Het is een café van artiesten, politici en journalisten. Meer voor Noren dan voor toeristen. Vier zo’n cafés bestaan er nog, in Wien, Praag en Rusland”, zegt de kelner.

Met m’n Oslo-Kortet, een kaart die vrije toegang geeft tot musea en openbaar vervoer, reis ik met de metro naar de buitenwijk van Töyen, waar aan de rand van een park het Munch Museet is gehuisvest. In de kelders treed ik in de voetsporen van Edvard Munch, de enige Noorse schilder die de Europese kunst diepgaand heeft beïnvloed. Er liggen dagboeken en brieven, maar ook tekeningen van de kleine jongen, zoals een goudvink uit de Noorse bossen. Zijn leven in een notendop: studies in Parijs, invloeden van Gauguin, Toulouse-Lautrec en Van Gogh, een schandaal met een tentoonstelling in Berlijn, de doorbraak van de expressionist. Hoewel Munch niet in een vakje te stoppen is: “Een opmerkelijk eigenzinnig symbolisme, gebaseerd op zijn traumatische ervaringen”, zegt een wandtekst. Trauma’s: het verlies van moeder en zuster, zijn moeilijke relaties met vrouwen, drank, hallucinaties, zenuwinzinkingen en paranoia. Daar staat de stoel waarin zijn zuster Sofie is gestorven, de stoel die net als het zieke meisje herhaaldelijk opduikt in zijn doeken. Daar staan ook een bed en wandklok, die op een laat zelfportret aan weerszijden van de grijze man geschilderd zijn: symbolen van afscheid, van een vredige dood op 23 januari 1944.

In de lichtrijke ruimtes hangt zijn werk, “als een gedicht van leven, liefde en dood” zoals Munch schreef. ‘De Schreeuw’ natuurlijk, een schreeuw die in het Noors Skrik heet. Hebben we dat wel goed vertaald, roept of tiert die man of vrouw? De bleke figuur lijkt veeleer sprakeloos, verbijsterd, onthutst, doodsbang of geparaliseerd, allemaal expressies van de 20ste-eeuwse variant van onze eenzaamheid. Verderop is er ook een Kus achter een gordijn, er woekert Wanhoop en Angst, er is de Dood van Moeder of de Familie bij een Doodsbed, er is de Vrouw als Vampier. Golgotha doet me aan Ensor denken, Maanlicht aan die andere Oostendenaar, Spilliaert. En er is tenslotte dat zelfportret van een naakte man in de hel, een evenbeeld van iemand die zich geen illusies maakte in het leven.

Die rustige buitenwijken noemen de Osloërs idyller: Töyen is er zo eentje, Grönland ook, met veel Aziaten en Afrikanen. Oslo heeft meer moslims dan katholieken. Voorbij Gamlebyen kan je op zoek naar rotstekeningen. En in Kvadraturen liggen tussen oude huizen en pleintjes met fonteinen de musea verscholen. Het zijn schone plekken. Het steile straatje Telthusbakken is een van de oudste stadsstraten. Munch woonde aan de overkant van de helling en heeft de kleurrijke huisjes geschilderd met op de achtergrond de Gamle Akerskirke, de mooiste kerk van de stad waarin de schrijfster Sigrid Undset haar heldin Kristin Lavransdatter met haar geliefde laat samenkomen. Dit is een dorp in de stad, ik slenter langs de moestuintjes en langs terrassen waar de bewoners middagmalen, naar de Vår Frelsers Gravlund dat meer een park is dan een laatste rustplaats. Op een bank leest iemand een boek, wandelaars kuieren tussen de grafstenen. In een heuvelig deel van het kerkhof lees ik beroemde namen: Ibsen, Björnson en Munch, met op zijn graf witte bloemen. “Op 12 december, als er sneeuw ligt, komen de vrienden van Munch hier bijeen. Met kaarsen en kandelaars, heel sfeervol. We komen hem groeten”, zegt Lise. “Daarna, als ik dat zo mag zeggen, is er een party, we drinken een glas in het museum. Die bloemen? Noemen we flittig lise, ze overleven alles.” Vlijtige liesjes dus, wat is het Noors gemakkelijk.

Zo stap ik binnen in het laatste museum. Dat had ik de allereerste dag al bezocht, maar ik keer terug om nog eens naar het werk van die ene schilder te kijken. De Nasjonalgalleriet is een rijk museum met een El Greco en een Van Gogh, met veel impressionisten en modernen, twee doeken van Caspar David Friedrich en veel Noorse romantiek. Maar ik wil alleen Munch zien, ik loop recht naar zaal 24. Het Zieke Meisje, of de Lente met dat contrast tussen het binnenvallende ochtendlicht en de vale dood op het gezicht van de jonge vrouw in de stoel! Voor me hangen die vier fantastische doeken naast elkaar: Madonna, Asse, Schreeuw en Puberteit. Een grijs dametje loopt voorbij het naakte pubermeisje, dat angstig haar seksualiteit voelt ontwaken. Kunst en leven raken elkaar even, ik zie mijn moeder en dochter in één beeld. Na dit tweede bezoek weet ik het wel zeker: die ene zaal 24 is een reis naar Oslo waard.

Tekst en foto’s Mark Gielen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content