Niemand spreekt nog over hun ‘allerlaatste’ tournee, want voor de veertigjarige Rolling Stones is er stilaan maar één devies : doorgaan, rock-‘n-roll oud laten worden. Critici spotten, een oude fan volhardt.

I ‘m gonna tell you how it’s gonna be : met die zin uit een song van Petty/Hardin opent Mick Jagger in 1995 de Voodoo Lounge Tour. Als statement vat dat zinnetje de geschiedenis van ’s werelds grootste rockgroep samen : zo is het geweest, zoals ze nu met nog maar eens een wereldtournee en F orty Licks (een niet altijd geslaagde compilatie van hun carrière) het veertigjarig bestaan van The Rolling Stones vieren. Not Fade Away is het obsederende openingsnummer, zoals dat in ’72-’73 Brown Sugar, in ’75 Honky Tonk Women en in ’80-’81 Under My Thumb is. Beginnen ze in ’90 met Start Me Up, dan gaat elk optreden van de Bridges to Babylon Tour uit ’98-’99 steevast van start met Keith Richards die het podium opstapt, het publiek toelacht en met z’n legendarische riff voor de ontelbaarste keer Satisfaction inzet. Zo hebben alle concerten hun vast stramien, zo hebben ze allemaal hun voorspelbaarheid. Maar nu is dat anders : sinds ze vorig jaar in Boston aan de wereldtournee begonnen, die hen op 7 september voor de TW Classic naar de festivalweide van Werchter brengt, is elk concert een verrassing. Alles kan, ze kiezen songs uit een catalogus van meer dan 130 stuks – en dan laten ze er meer dan vijfhonderd links liggen. Vroeger kon ik bij een Stones-concert van tevoren de songs opdreunen. Vandaag is het spannend afwachten. Natuurlijk krijgt het talrijk opgekomen publiek – sociologisch niet onbelangrijk : van jong grut tot ouwe rakkers – een grabbel uit overbekende hits, maar ook worden nummers voor het eerst gespeeld, obscure pareltjes aan de vergetelheid ontrukt, gastmuzikanten op het podium gehaald en nieuwe versies van oude stuff geprobeerd.

Ik weet het, de Stones zijn een perfect geoliede rockmachine, maar ze blijven ook spetterend vuurwerk, een mix van lol en adrenaline. Als ik lang stilsta bij die openingssongs, dan is dat naast een herinnering aan vele concerten ook omwille van een dwingende vraag. Met ouder worden is rock problematisch geworden en voor de critici zijn de Stones – iemand noemt een van hun tournees de Steel Wheelchairs Tour – de vertegenwoordigers par excellence van dat verval. De vraag is dus : moeten ze stoppen ? Of anders uitgedrukt : mag rock-‘n-roll oud worden ?

Waardig oud worden

Het is een ontnuchterend boek : in Rock Till You Drop stelt de New Yorkse journalist John Strausbaugh dat rock jeugdmuziek is, die niet door 55-jarigen gespeeld moet worden. Alle rockmuzikanten op leeftijd, van Iggy Pop tot Patti Smith, zijn een eindeloze brigade van has-beens, met ‘ all you need is cash’ als enige motivatie. Van die evolutie zijn de Stones “het meest voor de hand liggende en misschien bedroevendste voorbeeld”. Daarom zijn advies : stop op tijd, of : “Sterf jong. Vijftig is een leeftijd waarop rocksterren dood of met pensioen zouden moeten zijn.” Verder schrijft Strausbaugh : “Mijn argument is niet gericht tegen ouder worden, het pleit voor waardig oud worden. Rocksterren vinden dat – om dezelfde reden als filmsterren, denk ik – uiterst moeilijk : ze hebben een pathologisch-professionele nood om te blijven pretenderen dat ze jong en sexy zijn, lang nadat ze geen van beide meer zijn.”

Is dat zo ? Bob Dylan, Neil Young, Van Morrison en The Rolling Stones – de enigen in rockland die nooit weg zijn geweest – zijn de eerste maar niet de enige generatie die zich moet bezinnen over de vraag of rock-‘n-roll oud en desnoods dement mag worden. Niemand heeft problemen met oude bluesrotten – John Lee Hooker kreeg met ouder worden alleen meer geloofwaardigheid en populariteit – met jazzmusici op jaren of met een gerimpelde cellist, maar de mythe wil dat rock z’n lot aan de jeugd verbonden heeft, aan Pete Townshends credo : Hope I’ll die before I get old.

Onversneden adrenaline

Is een zestigjarige die huppelend op het podium voor de tienduizendste keer Satisfaction zingt per definitie een karikatuur ? Het antwoord heb ik van heel dichtbij, op de eerste rij in de Parijse Olympia, intens gevoeld : een broeierig, intimistisch en zwoel concert, samen met de band en de gasten : Richards’ vader, de blondines van de muzikanten, en Jack Nicholson die stond te dansen als een jong veulen. Belachelijk ? Vond ik niet, er was niets mis met die ouwe man die op Jumpin’ Jack Flash met z’n armen zwaaide, z’n kont schudde en met vertrouwde grimassen liet blijken dat het pure fun was.

H ope I’ll get old before I die, en trek op m’n vijftigste naar het United Center in bluestown Chicago. Lang duurt het niet om de zure oprispingen van Strausbaugh weg te blazen : een stomend You Got Me Rocking en een al even nijdig Street Fighting Man vertellen me dat op rock geen leeftijd staat. Met songs uit hun hoogtijdagen, met m’n favoriete Gimme Shelter in een bluesy uitvoering en als uitschieter een subliem Can’t You Hear Me Knocking is dit geen nostalgie, maar onversneden adrenaline. M’n Italiaanse gezel biedt me z’n joint aan, we drinken een paar pintjes en ik zie en voel dat er niet veel veranderd is : het is nog altijd only rock and roll, de bejaarde heren rocken met passie en overgave, ze spelen omdat ze dat graag doen. Meer moet dat toch niet zijn ?

De geschiedenis – van de roddels tot de anekdotiek – is bekend. Het zijn gestolde verhalen : van het eerste optreden in de Londense Marquee in ’62, het eerste zelf geschreven nummer Tell Me (sommige van hun eerste popsongs zijn echt lachwekkend), smeuïge seks- en drugsverhalen en ruzies, tot de haast eindeloze Licks-tournee. Maar de geschiedenis die vandaag boeit, is de plek die ze met hun omvangrijke oeuvre innemen in het avontuur van de rock-‘n-roll. Daarom even terugkeren naar de setlist tijdens de concerten : het is waar dat Satisfaction en Brown Sugar vertrouwd zijn, maar er staat veel meer op het menu : ze grasduinen overdadig in het album Exile on Main Street, ze spelen voor het eerst nummers als Parachute Woman, ze coveren Love Train van The O’Jays, I Can’t Turn You Loose van Otis Redding of Mannish Boy van Muddy Waters.

Rock door de blues

Aanvankelijk zijn ze ook niet meer dan dat : een covergroepje van zwarte bluesmuziek. Er is het legendarische verhaal over de ontmoeting tussen Keith en Mick, die platen onder de arm heeft van Chuck Berry en Muddy Waters : toen zijn de Stones geboren, al zal niemand betwisten dat Brian Jones de groep heeft opgericht. Schoorvoetend treden ze op in de Londense jazzclubs en spelen zoals andere blanke rhythm&blues bands als The Animals, Them en The Yardbirds hun tributes aan zwarte bluesmen, waarmee hun eerste platen zijn gevuld. Al zijn dat meer respectvolle hommages dan eigenwijze interpretaties, toch zijn ze doordrongen van een zwoele, harde en rebelse, sexy beat. Ze hebben ze altijd gespeeld en zijn ze blijven spelen : Muddy Waters, Jimmy Reed, Howlin’ Wolf, Lightnin’ Hopkins, Albert King of Willie Dixon. Maar de Stones hebben die blues ook verrijkt met het ritme van Bo Didley en Chuck Berry, ze hebben er rock doorheen gejaagd, en hebben die in Amerika bijna vergeten muziek opnieuw populair gemaakt. De Stones hebben het blanke publiek met de zwarte blues vertrouwd gemaakt en als ze nu tijdens hun optredens coverversies spelen, is dat meestal van zwarte artiesten die soms mee op het podium staan. Recentelijk speelden ze Rock Me Baby met Buddy Guy en I Just Wanna Make Love to You met Dr. John.

Beatles versus Stones

Vandaag zegt iedereen dat ze vrienden waren – wat ook klopt – maar dan wel om te beweren dat er van tegenspraak tussen beide protagonisten op de Engelse scene geen sprake was. Wie dat denkt, heeft er geen kaas van gegeten. The Beatles en The Rolling Stones waren dag en nacht, pop en rock, welopgevoed en slecht, deftige jongens en gore kerels. Het was een sociologische, een culturele en een politieke keuze. Zo ernstig ik dat bedoel, zozeer wil ik het ook relativeren, in die mate zelfs dat het nog altijd geestig is om bijvoorbeeld met destijds-Beatles-fan- Ludo een uurtje Beatles versus Stones te spelen, net alsof het nog echt is. Het is een vrolijke spielerei met de muziek waarmee je bent opgegroeid en die zozeer deel uitmaakt van je leven dat ik de Stones ooit als resuspositief in mijn bloed heb genoemd. Dit is dan ook geen freudiaanse verspreking : het gaat niet om dat plaatje van de Beatles dat Let It Be heet, het gaat om de meest obsessionele sound uit de sixties : de elpee Let It Bleed die samen met Beggars Banquet, Sticky Fingers en Exile on Main Street als vier evangelies het onbetwiste hoogtepunt van de rock-‘n-roll vormen.

Nu in het Brusselse Jubelpark een fototentoonstelling loopt over de opnames voor Exile in de Franse villa van Keith Richards, is het goed die dubbelelpee nog eens op te leggen : aards, ruw en chaotisch, obsederend en vuil : een plaat zonder één spat popmuziek. Geen wonder dat de daarop aansluitende tournee door de States in ’72 en het jaar daarna in Europa (mijn eerste kennismaking op 15 oktober in het Antwerpse Sportpaleis) het hoogtepunt in hun carrière is geweest. Daarna halen platen en optredens nooit meer hetzelfde niveau. Maar moesten ze daarom stoppen ? Werden ze, zoals Strausbaugh zegt, toen een Rolling Stones coverband die zichzelf imiteert en met stadionspektakels het einde van de rock-‘n-roll inluidt ?

Natuurlijk is het showbizz en big money, maar niet alleen treedt de blues steeds meer op de voorgrond, ook de gedrevenheid van dit stel ouwe zakken is oprecht. And I Like It, ik voel me met m’n halve eeuw niet onnozeler dan dertig jaar geleden. En dat doen de Stones duidelijk ook niet.

Een doodshoofd om z’n ringvinger

Als ik één concert heb gemist, dan dat van 8 juni in München, bij het begin van de Europese tournee. In een oververhitte Kronen Halle speelt de groep voor 2500 fans een ongewone set, maar dan gebeurt wat ik nooit had verwacht : Keith, die halfweg de shows altijd twee nummers voor z’n rekening neemt (dan kan Jagger, zeggen de spotters, op adem komen), zingt voor de eerste keer in het publiek Nearness of You, een ballad van Carmichael/Washington uit 1941. Ik ken dat lied een eeuwigheid, aan de hand van bootlegs ken ik het parcours dat het bij Richards heeft afgelegd en nu zingt hij het samen met de groep. Daar had ik geld voor willen geven, omwille van de primeur, en omdat die het stereotype imago van Richards corrigeert. Ondertussen heeft hij het ook in kleine clubs in Parijs en Stockholm gezongen en telkens was ik er verdomd weer niet bij. Een paar weken terug ben ik in Praag en alsof het zo moet zijn, treden de Stones op in het Letna-park waar ik op de eerste rij, met lief en twee Limburgers, ex-president Vaclav Havel en 99.995 andere Tsjechen naast de set ook Jaggers zestigste verjaardag vier. En ja : “This song’s called Nearness of You”, mompelt Keith en geeft me het geschenk waarop ik nooit had gerekend.

Nooit zal ik een in memoriam schrijven voor de man die aan z’n ringvinger een doodshoofd draagt, maar nu is het goed op een paar dingen te wijzen die in grafschriften onbekend zullen blijven. Richards is niet alleen de meest gedreven muzikant van de Stones, hij is ook de pur sang romanticus van de bende. Dat blijkt al uit de liedjes die hij zingt op de officiële platen – van You Got the Silver tot het bitterzoete I’m Losing My Touch op de laatste verzamelaar – maar meer nog spreekt dat uit zowat alle songs die op bootlegs bestaan. Die illegale platen en cd’s mag je eigenlijk niet hebben, maar ik bezit er nogal wat. Het gaat bijna altijd over hetzelfde : over gebroken liefde en passie, over nederlagen en tedere woorden, over de verrukkingen van genot en de droefheid van het afscheid. Natuurlijk zingt hij over z’n schatje als over z’n little tits and ass, maar het is opvallend hoe zijn woorden altijd de omweg zoeken, met beeldspraken en niet met het rechttoe, rechtaan vocabularium dat rock vaak typeert. En die woorden zijn zacht en teder, helemaal anders dan wat bij het Stones-imago hoort. Het verhaal doet de ronde dat Keith in Almost Hear You Sigh woorden schreef als I Can Feel Your Lips on Mine en hij ontgoocheld was toen geile Jagger daar Tongue van maakte. Om een of andere reden doet me dat voor Richards ‘kiezen’, al zal ik de dartelende frontman niet afvallen.

Vreugde voor muziek

Het gaat niet over T-shirts, gadgets of roddels, maar over de muziek. Af en toe frons ik de wenkbrauwen – er is ook slecht werk – maar ik blijf een aficionado, al breng ik de energie niet meer op om zoals vroeger vooraan bij het podium te staan. Voor rakkers die dit jaar zestig worden, kan hun ongelooflijke vitaliteit tijdens een concert nooit haar kracht putten uit de begeerte naar geld, maar kan die alleen nestelen in de vreugde voor de muziek. Dat is niet naïef, het is een overtuiging die iedereen kan voelen zodra de eerste akkoorden weerklinken. Ik heb de Stones vaker gezien, voor het eerst in Antwerpen, later in grote stadions, ik heb als fotograaf op het podium gestaan in Stockholm. Met m’n maat André heb ik half Europa afgedweild om overal op de eerste rij te staan en in een druilerig Luxemburg kreeg m’n elfjarige dochter Sara, die wel nooit een Stones-fan zal worden, na het openingsnummer Keiths plectrum cadeau, ik heb intiem genoten in Parijs en ze onlangs in Chicago bezig gezien alsof er nooit sleet op komt. Ik zou eerlijk gezegd ook niet willen stoppen. Laten we dus samen doorgaan en oud worden, met een portie hyperkinetische energie, maar ook met veel weemoed en blues. n

Mark Gielen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content