De meeste Chili-bezoekers haasten zich naar Patagonië, in het zuiden van het land, en laten de wonderlijk indrukwekkende Atacama-woestijn in het noorden links liggen. Wij niet.

Natuurlijk had ik me nog een paar nachten in het luxueuze, oude Carrera-hotel in Santiago kunnen laten verwennen, de namiddagen lui doorbrengend op het pool-terras, vanwaar men zo’n schitterend uitzicht heeft op het Moneda-paleis, dat zo’n vreemde reputatie heeft verworven sinds de verdwijning van Salvador Allende. Dan had ik tijd om boeken te lezen en te roken, om na te denken en weg te dromen. Maar de nieuwsgierigheid won het van het comfort en tenslotte waren er twee goede redenen om noordwaarts te trekken, naar El Gran Norte: de prinses en Miss Chili. Maar vooraleer ik mijn koffers bij de conciërge achterliet, maakte ik een ommetje langs Valparaiso, dat op een uurtje rijden van de hoofdstad ligt en op een fraaie geschiedenis kan terugblikken. Bovendien had Alexandra, die me in Santiago langs de hoogtepunten had vergezeld, me bezworen dat de vrouwen er de mooiste benen van het hele land hebben.

Dat laatste heeft met de architectuur van de stad te maken, die tegen een heuvel is aangebouwd en dan steil naar de oceaan afloopt. Ze wordt doorkruist door trappen en hellingen waartegen ascensores, kleine treintjes, moeizaam de heuvel opklimmen. Er rijden gammele bussen door de straten en de gebouwen hebben duidelijk betere tijden gekend. De haven kan nog slechts dromen van het roemrijke verleden en van de komst van Pedro de Valdivia, die er in 1542 voet aan wal zette en de plek als haven uitkoos. De uitbreiding ervan werd door de Spanjaarden enigszins in toom gehouden maar na de bevrijding van Chili in 1820 groeide Valparaiso uit tot een van de voornaamste handelscentra op de route tussen Europa en de Amerikaanse westkust.

De koper- en zilverbarons deden de rest: ze bouwden koninkrijken op de winsten uit de ontginning en investeerden het geld in de aanleg van een spoorweg- en een elektriciteitsnet. In geen tijd stak de stad Santiago naar de kroon, maar wie nu door Valparaiso loopt, beseft dat die opgang zich niet heeft doorgezet. In 1866 bombardeerde de Spaanse admiraliteit de stad plat en veertig jaar later veegde een aardbeving de haven voor een tweede keer van de kaart en maakte daarbij tweeduizend doden. Maar de echte genadeslag bleek van een heel andere soort: in 1914 bezegelde de opening van het Panamakanaal voorgoed het lot van de grootste haven van Chili. De grote oceaanschepen rondden steeds minder vaak Kaap Hoorn en Valparaiso kreeg de allure van een chique, oude dame, niet geheel zonder charme maar wel duidelijk op haar retour en terugblikkend op verhalen over de tijd van toen.

Ik slenter maar wat rond, ga in het mondaine Viña del Mar vis eten in een restaurant dat pal op de oceaan uitkijkt, en keer dan naar Valparaiso terug om me met de ascensor Concepción naar Café Turri te laten brengen voor een stevige kop koffie, een uitzicht over de half verlaten haven en een praatje met de barman.

Later loop ik een uurtje rond in La Sebastiana, het huis dat Pablo Neruda in 1961 met zijn derde vrouw, Mathilde Urrutia, betrok. Het is een pand waarvan de buitenzijde niet meteen in het oog springt maar dat binnenin erg kleurrijk uitvalt, drie verdiepingen hoog boven de buurt uitsteekt en een onovertroffen uitzicht biedt op de nagenoeg verlaten haven. Binnen staan en hangen tientallen herinneringen aan de schrijver, van een reeks negentiende-eeuwse marines tot zijn favoriete schommelfauteuil, een hobbelpaard, een goed geoutilleerde bar, een scheepsklok, een badkamer in groene, witte en blauwe tegeltjes met daarin allerhande souvenirs, het ene al kleurrijker dan het andere.

De volgende dag sta ik in Antofagaste, langs de Panamericana (complex van autowegen dat de voornaamste Latijns-Amerikaanse steden met elkaar verbindt), en kijk naar de roofvogels die boven de vissershaven cirkelen. De voornaamste stad van het noorden wordt in de rug bedreigd door de oprukkende woestijn, die als een leger tot tegen de kust is gemarcheerd en straks de bewoning op de rand van de woestijn in zee zal schuiven. Ik eet in het restaurant El Arriero, waar de muren behangen zijn met hammen en het personeel me met gefronste wenkbrauwen aankijkt als ik wijs probeer te geraken uit het menu. Tot de maître bij een gerecht met kip op zijn billen klopt en vervolgens met een arm wappert: er is keuze tussen een billetje of een vleugel, begrijp ik, l’aile ou la cuisse. Het is kerstdag en heet. Buiten rijdt een luid toeterende brandweerwagen voorbij die een lachende en wuivende kerstman op zijn dak meevoert. Het is acht uur ’s avonds en ik besef dat Antofagasta niet veel zaaks is, dat ik pas aan het begin van de Atacama-woestijn sta en verder noordwaarts moet.

De rit van de luchthaven van Calama naar San Pedro is honderd kilometer lang en begint in de rustige eentonigheid van een dor, vlak landschap. We rijden een uur over een perfecte, onlangs aangelegde weg met als enig teken van leven onderweg één 75-jarige boom met een bord Dame agua por favor, waar voorbijsnellende auto’s halt houden om een paar druppels water achter te laten. Het is stil geworden in de auto, het landschap dwingt een zeker respect af en inspireert de passagiers tot nederigheid. Dan komt er wat reliëf in de eentonigheid: we passeren verpulverde rotsen, duiken in canyons van de Cordillera del Sal en zien bergketens op de achtergrond. Na een bochtige afdaling tekenen de eerste groene vlekken zich af tegen de achtergrond van de uitlopers van de Andes. We bevinden ons op de Altiplano, een hoogvlakte boven de tweeduizend meter, op de achtergrond afgeboord met een rij vulkanen met schilderachtige namen, waarvan er sommige nog actief zijn. En weer daarachter, op pakweg tachtig kilometer, ligt de Boliviaanse grens.

San Pedro de Atacama is van een geruststellende eenvoud en van een sobere schoonheid, met stoffige straten en huizen opgebouwd uit zand gemengd met stro. Het witte kerkje, op een pleintje dat verrassend groen oogt, dient als baken, als rustplaats en als een plek waar de koelte ook ongelovigen verwelkomt. Een plek van verpozing waar herinneringen aan andere oases opduiken evenals een zekere tweeslachtigheid: enerzijds zijn er water en groen en schaduw die het overleven mogelijk maken, anderzijds heersen er de beklemmende kleinschaligheid en sociale controle waar moderne stadsbewoners niet meer aan gewend zijn.

Een modern antwoord daarop is het Explora-experiment, een hotel dat geen hotel wil zijn maar een comfortabele schuilplaats, gericht naar de buitenwereld, door de makers omschreven als een vorm van art of travel. Een modern gebouw met alle noodzakelijke comfort zonder in excessen te vervallen: ventilatoren vervangen er airconditioning, minimalistische waterreservoirs worden als openluchtzwembaden gebruikt.

Woestijnen laten zich op het ritme van nomaden ontdekken, niet met de snelheid van een auto. Soms laten we ons lui te paard door het landschap voeren, een andere keer wachten we op de avond om met een gids lange wandelingen te maken door de gegeselde natuur. We dalen behoedzaam af in de canyon van de Kari, waar de zoutstructuren, overdekt met een laagje zand of stof, door de wisseling van warmte en koelte uiteenbreken en neerstorten. Soms klimmen we in de smalle canyon over afgebrokkelde delen die de weg versperren, een enkele keer wurmen we ons door een smalle tunnel die door neergestorte zoutmassa’s werd gevormd.

De volgende avond lopen we met een kleine groep door Moon Valley, tussen schitterende, door de erosie geschapen structuren, klimmen we over duinen en nestelen ons tegen zonsondergang op een smalle richel van zand en rots boven op een piramidestructuur waarvan de oostzijde uit een lange, steil aflopende muur van zand bestaat. Daar wachten we op de zonsondergang en laten ons vervolgens behoedzaam door het zand afglijden. Altijd komen we terug bij dat verpletterende gevoel dat we in het stadsleven zo vaak vergeten maar dat diegenen die in de natuur leven zo goed kennen: geconfronteerd met een monumentaal landschap verdwijnt de mens in het niets. Hier is alleen de wind baas, en de zon, en de verschuivingen van het landschap die onder de aardkost gebeuren, de uitbarstingen van vulkanen in de lange keten van bergen die vanuit Noord-Amerika tot aan Vuurland reikt. De zon verpulvert de stenen, tot ze zand geworden zijn en vervolgens meegevoerd worden door de wind en opnieuw tot duinen geboetseerd worden. Even verderop strekken zich zoutvlaktes uit, en geisers, en een uur meer naar het zuiden bevinden zich plaatsen waar de laatste regen meer dan vierhonderd jaar geleden gevallen is.

Toch hebben in dit landschap sinds meer dan vijftig eeuwen volkeren gewoond die aanvankelijk als jagers, later als eenvoudige boeren overleefden, tot de Inca’s halverwege de vijftiende eeuw in het gebied langskwamen. De overlevingsgeschiedenis van de bewoners van de Atacama is voor een stuk aan het licht gebracht door de Belgische jezuïetenpater Gustave Le Paige, die hier in 1953 neerstreek en geboeid raakte door hun geschiedenis en levenswijze. Le Paige verzamelde gedurende dertig jaar artefacten die hij her en der in de woestijn ontdekte. Een groot deel daarvan rust in het museum dat zijn naam draagt en waar ik op een stoffige middag schoorvoetend op zoek ga naar Miss Chili, van wie ik weet dat ze er sinds jaren een ereplaats bekleedt.

Helaas blijkt de beroemdste Chileense mummie tijdelijk, en om beschadiging door de adem van de bezoekers te voorkomen, opnieuw in de koelkast gezet. De afwezigheid wordt evenwel ruimschoots goedgemaakt, want de ereplaats wordt nu ingenomen door een gehurkte vrouw uit de Tiwanaku-periode, die aan die van de Inca’s voorafging. Het tengere figuurtje is niet veel groter dan een opgroeiend kind, met een ingevallen gezicht verdroogd door de tijd en de omstandigheden, een turkooizen ketting om de hals, de knieën onder de jurk wijd geopend, en met naast zich iets wat eruitziet als een bundeltje kleren. Het geheel, in schakeringen van bruin, is van een ontroerende, sobere aantrekkingskracht. Een bordje naast de vitrine heeft het over een jonge vrouw die gestorven is tijdens de geboorte van haar kind. In haar verschrompelde eenvoud getuigt ze van een merkwaardige schoonheid.

Een dag later sta ik voor het theatertje van Iquique, een paar honderd kilometer noordwaarts, dat achter een gele en witte gevel verborgen zit en van een charmante schattigheid is. Het werd in 1889 gebouwd en kreeg 700 klapstoeltjes van de laatste mode mee, helemaal geïmporteerd uit Groot-Brittannië. De bouw ervan sloot aan bij het succesverhaal dat zich in het noorden van het land voltrok en een gevolg was van de ontginning van nitraat. Die ontginning was in de jaren 1860 in deze streek begonnen, die toen tot Bolivia en Peru behoorde maar waar hoofdzakelijk Chilenen waren tewerkgesteld. Toen de Boliviaanse regering in 1878 de heffingen op de grondstof verhoogde, leidde dat tot een gewapend conflict tussen Chili en zijn beide buurlanden, de zogenaamde War of the Pacific. De naam is niet geheel toevallig gekozen want uiteindelijk werd de strijd beslecht in de oceaan, waar Chili veel beter gewapend in de strijd kwam.

Met de Chileense overwinning van 1883 vergrootte het land zijn oppervlakte met ruim een derde en de politieke stabiliteit die daaruit voortvloeide, werd door de Britse investeerders met enthousiasme onthaald. Ze wierpen zich massaal op de nitraatontginning en in de buurt van Iquique alleen al ontstonden tachtig oficinas, heuse kleine steden die rondom de ontginnings- en verwerkingseenheden ontstonden. Fortuinen werden opgebouwd en de eigenaars van de oficinas lieten in het koele Iquique, waar altijd wel een frisse bries uit de zee waaide, elegante, felgekleurde houten huizen optrekken met balkon en galerij. Toen ze materieel gesproken hun dorst hadden gelest, wilden ze ook nog een vleugje culturele uitstraling kopen en lieten op het Arturo Pratplein het theater optrekken waar Europese artiesten zoals Sarah Bernard tijdens Zuid-Amerikaanse tournees kwamen optreden.

De bloeiperiode van de oficinas duurde tot op het einde van de jaren vijftig, toen ingenieurs in Duitsland, dat tijdens beide oorlogen gebukt ging onder een nitraatboycot, na een koortsachtige arbeid kunstmatige meststoffen ontdekten. In geen tijd werd de hele industrie van de kaart geveegd: Iquique en omgeving ondergingen hetzelfde lot als Manaus in Noord-Brazilië, dat na de rubberboom van een bruisende metropool in Amazonië tot een sloppenstad terugviel toen het synthetische rubber werd ontdekt. Het overgrote deel van de gesloten oficinas werd in geen tijd door amateurs van oregon timber vakkundig gesloopt, maar hier en daar bleven stukken overeind.

Drie kwartier ten oosten van Iquique lopen we door Santa Laura, waar de verwerkingseenheid nagenoeg compleet overeind staat maar zwaar gehavend werd door de woestijnwinden. Een aardig stuk industriële archeologie, ten prooi aan de tand des tijds. Niet ver daarvandaan bleef de site van Humberstone min of meer van vandalisme gespaard en stappen we door een verlaten dorp dat eruitziet als een kamp, compleet met straten, een theater met zwaar bestofte stoeltjes, een school, een overdekte markt. Het indrukwekkendst is echter het hotel, met een metalen zwembad achteraan dat behoorlijk gaaf is gebleven. Hier konden de arbeiders op hun vrije zondag tegen betaling komen zwemmen. Al leek die betaling meer op aftroggelarij: tot in de jaren dertig waren de oficinas als gesloten gemeenschap opgebouwd en werden de arbeiders er enkel in de munt van het bedrijf uitbetaald, die ze alleen ter plaatse weer konden opmaken.

Maar ik heb genoeg van vergane industrieën en wil door de vlakke woestijn naar de oase Pica, om het verhaal van de prinses te horen. Pica is niet echt opwindend maar het was daar dat de knappe La Nusta, dochter van hogepriester Huillac Huma, aan het gezelschap van een handvol Spaanse veroveraars onder de leiding van Diego de Almagro en een legertje Inca’s ontsnapte. We schrijven 1535 en de Spaanse veroveraar marcheert met zijn troepen en een aantal overgelopen Inca’s door Zuid-Amerika. Maar de wroeging doet haar werk en La Nusta weet een aantal Wilka’s, leden van het eliteleger van de Inca-koning, te overtuigen haar te volgen en mee het verzet te organiseren. Verscheidene jaren leidde ze met ijzeren hand dat verzet, wat haar de bijnaam La Tirana opleverde, de tiran.

Maar ook tirannen vertonen menselijke trekjes: toen bij een van de raids de Portugese edelman don Vasco de Almeyda gevangen werd genomen, brak er iets in het pantser van de vrouw. Volgens de overlevering was de edelman een man van bijzonder allure, en mirarle y enamorarse fue una sola cosa: het volstond om hem aan te kijken om meteen verliefd te worden. La Tirana voelde zich steeds meer tot de Portugees aangetrokken en voerde lange gesprekken met hem. Het uitstel van zijn terdoodveroordeling kon ze vier maanden rekken maar uiteindelijk kregen ook haar medestanders de amourette in de gaten, temeer omdat de tiran haar verplichtingen verwaarloosde.

Haar verhouding met don Vasco werd als een vorm van collaboratie gezien en uiteindelijk werden beiden terechtgesteld. Zoals dat met heldinnen en helden wel meer gebeurt, haastten allerlei groepen zich om de heroïek te recupereren. Zo ook de katholieke kerk, die beweerde dat die terechtstelling gebeurde op het moment dat don Vasco zijn geliefde doopte.

Die laatste versie is door de katholieke kerk flink in de verf gezet. Toen padre Antonio Rondon tien jaar later in de streek aankwam, trof hij er alleen een eenvoudig kruisje en besloot hij er een kapel te bouwen. Later werd op deze plek een heus heiligdom opgericht waarrond het bedevaartsoord La Tirana ontstond. Het Santuario de la Tirana, waar ik op een winderige middag voor sta, is een kerk die tegelijk iets imposants en iets nederigs over zich heeft. Ze is gedeeltelijk uit golfplaten gebouwd en binnenin heeft ze een hardblauw plafond met honderden sterren. In de zijbeuk staat de Virgen del Carmen, de katholieke recuperatie van de oude heldin, die elk jaar in juli het bezoek van honderdduizenden gelovigen krijgt. Op een bordje lees ik dat zij symbool staat voor de bekering van de Inca-vrouwen, voor mij blijft ze in de eerste plaats een Zuid-Amerikaanse Juliet.

Noord-Chili praktisch

Weekend Knack was de gast van Cosmic Travel, dè Zuid-Amerika-specialist, en genoot van een Iberia-service onderweg.

Omdat Chili in het zuidelijk halfrond ligt, zijn ook de seizoenen er tegengesteld. Noord-Chili kent het jaar rond een aangenaam klimaat met gemiddelde temperaturen van 15 graden in juli tot 22 graden in december. De regenval is er te verwaarlozen. In Santiago zijn de verschillen iets meer uitgesproken, met maximumtemperaturen van 29 graden in januari tot 14 graden in juni.

Wegens de morfologie van het land is vliegen er aangewezen: San Pedro di Atacama ligt meer dan duizend kilometer ten noorden van Santiago, Iquique nog verder. De vluchten met Lan Chile zijn goedkoop en zeer degelijk. Wie het noorden bereist en tijd heeft, zit bovendien op een steenworp van zowel Peru, Bolivia als Argentinië en dat biedt verdere perspectieven. Alhoewel het organiseren van de reis het best via een touroperator gebeurt, kan men in de oases bij kleine agentschappen diverse uitstappen boeken.

Omdat de internationale vluchten via Santiago Chili aandoen, is het aan te raden een paar dagen in de hoofdstad door te brengen en per taxi of met het openbaar vervoer uitstapjes naar Valparaiso en Viña del Mar te maken.

Voor Chili volstaat een internationaal paspoort, een visum is niet nodig.

Er zijn geen speciale medische voorzorgen te treffen. Vanuit Brussel zijn er geen rechtstreekse vluchten naar Chili. Iberia vliegt vanuit Brussel via Madrid naar Santiago, Lufthansa via Frankfurt, Swissair via Zürich.

Info: brochure Zuid-Amerika van Cosmic Travel, bij de reisagent of via Cosmic Travel, Tel. 053-64 53 33, fax: 053-64 53 30.

1. Een staptocht door Moon Valley is een onwezenlijke ervaring.

2. Klimwerk in de woestijn.

3/4/5. Adembenemende structuren in de Atacama-woestijn.

6. Het kerkje van San Pedro de Atacama in een oase in de woestijn.

7. De installaties van San Pedro zijn stille getuigen van de eens zo bloeiende nitraatwinning.

8. Het verlaten zwembad van het hotel in Humberstone.

9. Zoutstructuren als grotten in de Cordillera del Sal.

10. De mummie van San Pedro is in de droge woestijngrond goed bewaard gebleven.

11. De Virgen de la Concepción, een tiran die maagd werd.

12. De huizen van de voormalige nitraatbaronnen in Iquique.

13. Het kleurrijke Antofagasta wordt bedreigd door de oprukkende woestijn.

14. Vissersboten en pelikanen in de haven van Antofagasta.

15. Het koloniale verleden en het moderne zakencentrum broederlijk naast mekaar in Santiago.

16. Café Turri: charmante kleinschaligheid in Valparaiso.

Tekst en foto’s Pierre Darge

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content