Op weg naar nergens

De weg naar El Chalten leidt recht naar de Andes.

Diep in Argentinië reden we naar Patagonië. En ontmoetten er veeboeren, outlaws en zelfs prehistorische monsters. Maar vooral een enorme, indrukwekkende leegte. Deel één van ons tweeluik over de uiterste punt van Zuid-Amerika.

De meeste reizigers die Patagonië willen verkennen, nemen in Buenos Aires het vliegtuig en missen daardoor een essentieel deel van het reizen : de Weg, het onderweg zijn, een zeldzaam wordende ervaring. Zelf kies ik voor de auto, en ervaar ook dat als een compromis. Argentinië is een land dat je te paard ontdekt, wist een ervaren local me ooit te melden, en gelijk had hij. Alleen heb ik onvoldoende ervaring in het zadel en vooral, het ontbreekt me aan de nodige tijd, een andere kwaal van het georganiseerde leven. Mijn uitrusting is eenvoudig : een Renault Koleos, een milde SUV, de nieuwste Firestoneatlas, een krat flessen met water en een hoofd vol adviezen van vrienden. En de vaste wil om de gebaande paden zoveel mogelijk te vermijden.

Wie een beetje van rijden houdt, bereikt in één dag Carmen de Patagones, een klus van duizend kilometer die ons strikt genomen al in Patagonië brengt, en staat de volgende avond in Bariloche, helemaal in het westen van het land, met de neus tegen de hellingen van de Andes. Die tweede dag zorgt al voor een voorsmaakje van wat het zuiden in petto heeft : vrijwel lege pampa’s en halfwoestijnen waarin alleen tanksta-tions voor wat afwisseling zorgen. In dat desolate landschap zwierven miljoenen jaren geleden de imposantste creaturen rond die ooit de aarde hebben bevolkt. Hun overblijfselen werden pas onlangs in de buurt van Chocon opgegraven. De Giganotosaurus carolinii (vijftien meter lang, tien ton zwaar), een vleeseter die een stuk forser uitviel dan de alom gevreesde Tyrannosaurus rex, is er koning en zijn portret prijkt, reuzengroot, op het voornaamste kruispunt van deze negorij. Waarna de leegte weer voor uren bezit neemt van het landschap.

Kort voor de aankomst in Bariloche vervoeg ik de beroemde Ruta 40, die de hele westelijke kant van Argentinië doorloopt, en verzeil meteen in spectaculair ogende landschappen met meren en bossen, pieken en blauwe luchten. De omgeving van Bariloche is fabelachtig mooi en vanuit het raam van de Design Suites kijk ik bij het ontbijt uit over het meer. Een wat Scandinavisch aandoende ervaring. Even voorbij El Bolson verlaat ik de 40 om in een zee van keien zuidwaarts te laveren, richting Cholila, en dat is verre van toevallig. Enkele kilometers voor het troosteloos uitziende stadje bevindt zich aan de rechterzijde, enkele honderden meters van de weg af, een schamel geheel van houten gebouwtjes, met gekromde, houten dakpannen en met de ramen dicht getimmerd. Een idyllisch plekje waarheen de bezoeker door vogelzang begeleid wordt. Volgens de overlevering woonde hier in de voorbije eeuw een allermerkwaardigste ménage à trois, waarvan Butch Cassidy de bekendste was. De befaamdste van de outlaws uit het wilde Westen werd in 1901 op een huwelijksfoto van een kameraad in de VS herkend. Het uitvergrote portret werd vervolgens in alle openbare gebouwen vastgespijkerd, met het weinig fraaie opschrift : wanted. Omdat hij van weidse vlakten hield, verkaste Robert LeRoy Parker met zijn boezemvriend Sundance Kid en diens vrouw Etta Place vanuit de States naar Patagonië. De heren leefden er onder de namen Santiago Ryan en Harry Place een min of meer rustig bestaan, tot detectives hen in 1905 op het spoor kwamen. Ze vluchtten naar Chili maar wisten onderweg wat spaargeld te vergaren door banken in Villa Mercedes en Rio Gallegos te overvallen. Uiteindelijk kwamen ze in Bolivië terecht, waar ze volgens sommigen sneuvelden in een vuurgevecht met de politie. Of toch weer niet. Want hun verhaal kruist vaak dat van Asensio Brunel, een legendarische Uru-guyaanse bandiet, die zonder zadel reed, slechts gehuld was in poemavellen en uitsluitend rauw paardenvlees at.

Mythische weg

De Ruta 40 is bijwijlen snel, lichtlopend en mooi. Tenminste voor wie van desolate, door de mens nauwelijks beroerde landschappen houdt en van stappen tegen de wind in. In Esquel klim ik aan boord van La Tronchita, het minitreintje dat dagelijks de tocht naar Nahuel Pan aanvat, als een eerbetoon aan de gigantische onderneming die hier in 1922 werd opgestart en verafgelegen delen van Argentinië wilde ontsluiten via het spoor. Er werd gekozen voor een smalspoor, dat in de Eerste Wereldoorlog populair was geworden in Europa voor het vervoer van mensen en materiaal naar het front. Maar het werk vorderde traag en Esquel werd pas in 1944 bereikt. Een kleine halve eeuw later werd de lijn opgebroken, onder luid verzet allerwegen, maar uiteindelijk werd een deel van het traject in ere hersteld, tot grote vreugde van toeristen en buitenlui.

’s Anderendaags bereik ik Rio Dayo, waar alles anders wordt. Daar ligt de mythische weg nog voor een groot deel in zijn oorspronkelijke aard, wachtend op het asfalt dat in de toekomst van dit immense land een toeristisch paradijs dreigt te maken.

Die toekomst is nog niet doorgedrongen in het kleine stadje, met een hoog Under the Volcano-sfeertje, van waaruit het wegdek zuidwaarts in de atlas als consolidada principal wordt omschreven. Een mengsel van zand en keien, min of meer aangestampt, redelijk berijdbaar maar verwoestend voor de auto’s omwille van de keien die in geen tijd een voorruit aan diggelen slaan. In het YPF-tankstation wacht een compacte file terwijl een tankwagen met oplegger de reservoirs vult. De uitbaatster is vriendelijk maar wisselgeld blijkt er schaars, en daarom stopt ze ons bij de afrekening ter compensatie twee handen vol snoep toe.

De weg lijkt veel te breed voor het karige verkeer, met enkel keien en wat toefjes gras, een paar schichtige guanaco’s die bij het naderen van de auto elegant over de omheining springen. En verder niets, buiten enkele verdwaalde schapen en een trio zenuwachtige, jonge struisvogels. Ik hou het voorzichtig op zestig per uur, minder vaart als het concert van opspattende keien te hels wordt, of geef wat gas bij als het bedekkende zand een coolere rijstijl toelaat.

De laatste kilometers naar Los Antiguos zijn geheel geasfalteerd, als wilden de autoriteiten de herinnering aan de finale aanloop naar de Andes proper houden. Het land eindigt er in een kom van schoonheid die in de vooravond in de verf gezet wordt door het opgezweepte water van het LagoBuenosAires, omzoomd door een panorama van besneeuwde toppen. In het restaurant Viva El Viento zitten de jongeren aan hun draagbare computer, op straat loopt zowat iedereen in sportkledij, de helft van de auto’s zijn 4×4’s. De ‘hoofdstad van de kers’ is ook een populair vertrekpunt voor uitstappen in de Andes. Op de middenberm van de centrale boulevard bloeien witte rozen die contrasteren met de fel gekleurde huisjes, van rood tot pistache en voorzien van de typische golfplaten daken in rood of blauw, zwart of naturel. In afwachting van de nationale dag van de kers worden de boorden van de trottoirs witgekalkt, het gras gemaaid en de spandoeken ontrold. Het wordt tijd om de aanstormende meute te ontwijken.

Bij de ranchero’s

De estancia (boerderij) Los Toldos ligt zeven kilometer ten oosten van de Ruta 40, net voorbij het punt waar het asfalt weer ophoudt. De zandweg erheen leidt door een heuvelend landschap met grazende paarden en kille winden. Het huis is niet mooi of romantisch, de wat kaal aandoende eetruimte met een toog uit gestapelde houtblokjes getuigt van weinig inspiratie. De zomer is uitzonderlijk fris maar de estancia, waarvan het oudste deel uit 1903 dateert, is een must voor wie zich even uit de wereld wil terugtrekken om van dit desolate gebied te genieten, en zich daar beschermd weet door 45.000 hectare land. “We leven hier alleen ’s zomers”, zegt Martin. “De rest van het jaar brengen we in Buenos Aires door, terwijl drie peones(landarbeiders) hier de boel beredderen.”

Wie er een opwindende middag wil meemaken, kan met de auto de negentien kilometer trotseren die de farm scheiden van de rand van de canyon van de Rio Pinturas, door een compleet ongerept landschap. Een 4×4 is hier geen must, eerder een geruststelling in een gebied waar geen gsm-bereik is en de putten er na een regenvlaag als poelen bijliggen. Aan het einde van de rit wacht een taaie afdaling in de canyon tot bij de rivier, gevolgd door een scherpe klim naar de plek van waaruit een geleide wandeling naar de prehistorische muurschilderingen begint, die pas in 1881 werden ontdekt. Alhoewel er een kleine grot is, die 24 meter diep loopt, bevinden de meer dan tweeduizend handafdrukken en enkele afbeeldingen van dieren zich in de openlucht, de meeste in roodbruin of wit.

Als we terugkeren, heeft Santiago het vuur aangemaakt. Los Toldos is een wereld op zich, met 250 in het wild rondlopende paarden, duizend schapen en zo’n 350 koeien. Maru raadt onze gedachten als we ’s avonds een fles wijn laten aanrukken. “Het leven is een stuk minder idyllisch dan het lijkt. Een paar winters geleden is een groot deel van de schapen door een poema afgemaakt, en vorig jaar vernielden de arbeiders die aan de asfaltering van de Ruta 40 werken een deel van de afsluiting, zodat hele troepen schapen konden ontsnappen. Alleen door gasten te ontvangen kunnen we de eindjes aan elkaar knopen.”

Dan zwijgt ze, kijkt door het raam naar de door de wind geteisterde heuvels. Maar een uur later is ze terug, met een vleugje lipstick, wat oogschaduw, een verse pull. Ze verdwijnt met Sandra in de keuken en verschijnt een uur later met een dampend bord pompoensoep, een flinke vleesschotel, om ten slotte het geheel af te ronden met een lokale specialiteit : flan met dulce de leche en slagroom. Een stevige basis om ’s anderendaags een kleine vierhonderd kilometer onverhard parcours aan te pakken.

Zicht op de Andes

De tocht naar El Chalten is 525 kilometer lang en daarvan zijn alleen de laatste 130 verhard. Een nauwkeurige blik op de atlas is hier op zijn plaats : onderweg zijn er slechts twee tankstations, maar niemand kan met zekerheid zeggen of er ook brandstof is. Over de staat van de ‘weg’ blijkt evenmin eensgezindheid. Begrijpelijk, want soms ligt de Ruta er redelijk lichtlopend bij, andere keren bonkig wegens de stijf geworden voren en putten, en soms ronduit des-tructief. Ik reken voorzichtig op zestig per uur, maar heb er na een uur amper 45 afgelegd. Bajo Caracoles oogt op de kaart als een dorp maar is niet veel meer dan een verzameling huizen, en bij het tankstation heeft een snoodaard voor alle duidelijkheid de drie slangen van de pompen lusteloos op de grond gelegd, een slecht voorteken. Het aanpalend café met slaapgelegenheid is niet ongezellig voor een koffie en een haastige hap, maar geruststellend zijn de gesprekken niet. “Er is zeker brandstof in Governador Gregores”, weet een stoere bonk, maar dat betekent dat we 158 kilometer verder een extra omweg van twee keer zeventig kilometer voor de wielen krijgen.

Het is rijden en rekenen. Rij ik trager, dan stijgt het verbruik, sneller krijgt de Koleos meer kloppen en is het schuiven moeilijk onder controle te houden. Ik mik op 70, zodat de wagen minimaal uitbreekt en ik de ergste keien kan ontwijken. Bij de splitsing hou ik volgens de computer nog voldoende brandstof voor 250 km over, terwijl de pomp in Tres Lagos 182 km verder ligt. Daar aangekomen is de uitbater van het station oprecht verbaasd over mijn twijfel omtrent zijn voorraad. “Hier is altijd brandstof”, lacht hij, “al moet je daarvoor soms een paar dagen geduld hebben.”

’s Avonds laat ik me in de lounge van hotel Los Cerros in El Chalten in de fauteuils wegzakken en bestel een fles chardonnay. De laatste vijftig kilometer waren van een adembenemende schoonheid, met op de achtergrond de spitse Andestoppen. De Koleos staat veilig en volgetankt op de parking en de manager heeft voor een upgrade gezorgd, zodat ik vanuit bed uitkijk heb op een uniek en spectaculair tafereel van pieken, sneeuw en dramatische luchten.

Toen ik voor het laatst in El Chalten was, lagen de straten er onverhard bij, trok ik met een reisgezel te paard de bergen in, nagenoeg alleen. Het kleine stadje is met zijn kwarteeuw geschiedenis ontiegelijk jong, maar de groei is spectaculair, en chaotisch. Er wonen achthonderd mensen maar ’s zomers huist er een veelvoud aan toeristen, die in het bergachtige, maar verraderlijke gebied gaan stappen. Wie tijd en zin voor avontuur heeft, kan met een gids trektochten van vier of vijf dagen maken, terwijl de moedigsten gedurende negen dagen de ijsvelden trotseren en in kleine tentjes kamperen. Maar daar is te weinig tijd voor. Tussen oude boeken en theepotten trek ik me terug in de bibliotheek van het hotel en lees over stoutmoedige berggidsen en later in de brieven van Charles Darwin over zijn mythische tocht door Patagonië.

Volgende week, deel twee: ‘IJs, wind en versteende wouden’

Door Pierre Darge – Foto’s PPI

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content