In het zuiden van de provincie Namen, aan de voet van de Ardennen, ligt de streek van de Calestienne. Vroeger bekend om haar nijverheid, nu vooral gewaardeerd om de landelijke rust. Een uitgelezen bestemming voor onze eerste voettocht in deze reeks die ons heerlijke wandelgebieden in eigen land en over de grens laat ontdekken.

BART VANDERGETEN

FOTO’S : JAN VERLINDE

Couvin, eindstation van de spoorlijn komende van Charleroi, is een tweeslachtige gemeente. De huizenbouw van het station naar het oude centrum draagt de stempel van een industrieel verleden, in de wijk rond het marktplein aan de overzijde van de Eau Noire tref ik een meer landelijke, rustige sfeer. Het is precies daarheen dat Couvin een beetje terugwil om haar toeristische troeven, met de Ardennen op nog geen twee kilometer, ten volle uit te spelen. Maar die Ardense bossen interesseren me minder vandaag : te dicht, te uitgestrekt, te verlaten. Ik kies voor een rijker landschap èn verleden en stap in noordoostelijke richting naar het Parc Saint-Roch. Privé-domein eigenlijk, maar ach. Ik vind een weg om het hek heen, wandel een stuk door het bos en kijk algauw uit op wat anderhalve eeuw geleden de ijzergieterij Saint-Roch was. Van de smeltoven zelf blijft niets over, maar de stenen rondbogen waarop de transportband kooks en ijzererts tot boven in de mond voerde, staan nog overeind. Het stuwmeertje ernaast leverde de waterkracht voor de band ; paarden de stallingen staan er ook nog moesten de kooks gaan halen in Charleroi. Op die manier slaagde deze gieterij erin de konkurrentie met Charleroi en Noord-Frankrijk nog een tijdje aan te gaan, in een streek waar de meeste smeltovens die op houtskool werkten, het al lang moesten opgeven. Tot ook Saint-Roch rond 1850 door de hoge transportkosten haar aktiviteit moest staken. Tegenwoordig is het hele domein eigendom van Donnay, de tennisracketfabrikant die een paar jaar geleden zijn vestiging in Couvin opdoekte. Of de recente geschiedenis van de gemeente in een notedop.

Verder gaat het dan door het park, bos eigenlijk, naar de vakantiehuisjes aan de oever van de Eau Noire, waar een brug me tot bij de toeristisch uitgebate grotten van l’Adujour leidt. Daar vlakbij de nu door struikgewas overwoekerde steengroeve van Le Lion. Eén van de vele plaatsen in de regio waar kalksteen werd gewonnen voor de huizenbouw. De streeknaam Calestienne zou trouwens de Waalse verbastering van Kalkstein kunnen zijn, een woord dat teruggaat tot de tijd van de Oostenrijkse overheersing. Van de Tienne Breumont, waar ik vervolgens omheen wandel, is zo te zien nooit wat afgegraven. In vroegere tijden werd deze heuvelrug zoals vele andere hellingen hier kaalgevreten door schapen en geiten. De erosie zorgde daarna dat de kalksteen bijna volledig bloot kwam te liggen. Erg ? Niet echt, want vandaag zijn precies deze schrale tiennes natuurreservaten waar specifieke, vaak zuiderse flora en fauna zich thuis voelen.

En zo ben ik dan in Nismes aangekomen, bij mijn pension voor dit weekend : de voormalige woning van een klompenfabrikant. Een Antwerps koppel kocht het enkele jaren geleden op, restaureerde waar nodig en richtte het opnieuw in als gastenverblijf. Grootkapitaal moet ik achter dit huis van begin deze eeuw zeker niet zoeken. Meneer de direkteur moest het grotendeels met plaatselijke kalksteen laten bouwen. Alleen voor de gevel kon men zich de destijds duurdere Boomse baksteen veroorloven. En dan nog : een deel ervan is slechts geverfd cement.

Nadat ik met de huidige gastheer mijn namiddagwandeling heb besproken, zak ik af naar het dorpscentrum. Om er meteen in een café-friture onder te duiken. Regen en hagel : de hemelsluizen worden behoorlijk wijd opengetrokken. Binnen gaat het gesprek over de voorlopige, metalen brug die zopas over de Eau Noire is gelegd. Een pijler van de oude brug is verzakt ten gevolge van overstromingen enige tijd geleden. Maar voorlopig gelukkig geen nieuwe overstroming. Na een half uur klaart het op en kan ik mijn weg verderzetten. Langs de Eau Noire. Vanuit Nismes, waar kleine werkhuisjes van klompenmakers uit de vorige eeuw de stroom afboorden, noordwaarts. Daar priemen de schoorstenen van de latere, mechanische klompenmakerijen hoog de lucht in. Tot vlak na de wereldoorlog hebben die het volgehouden. Toen was het, door de algehele doorbraak van het leren schoeisel, finaal ermee gedaan.

En zo blijft de industriële kronologie gerespekteerd in mijn wandeling. Want bij de samenvloeiing van de Eau Noire en de Eau Blanche in de Virion, sta ik voor de oude leerlooierij Houben. Nu ja, oud : het bedrijf ging pas in 1980 definitief dicht. Maar wel na meer dan honderd jaar aktiviteit.

Eén van de redenen waarom de traditionele nijverheid het in deze streek in de 19de eeuw moeilijk kreeg, was de spoorweg. Als een modern paard van Troje werd de stoomtrein in 1854 binnengeleid. Hèt transportmiddel voor ons eigen ijzer, dachten ze hier, maar de lokomotieven voerden vooral de steenkool van Charleroi naar de grote Franse metaalfabrieken net over de grens. En het waren juist deze industrieën die hun exportmogelijkheden vergroot zagen. Tegenwoordig tuft over dit eens zo drukke trajekt alleen nog een onschuldig toeristentreintje. Een enkel spoor dat ik van aan de leerlooierij tot het oude stationnetje van Nismes volg. Opvallend hoe ver dit gebouw van het dorpscentrum ligt. Maar gek is het niet : het spoor was er tenslotte voor de industrie, niet voor de inwoners. In een oude wagon op een zijspoor hebben een stel jongens nu hun geliefkoosde speelplek gevonden.

Ik steek de Eau Blanche over en loop tegen de zuidkant van de Tienne aux Pauquis richting Mariembourg. (Over de ganse hellingwand palmboompjes, een zuiderse, altijdgroene soort die hier dank zij de kalkgrond haar noordelijkste verspreidingsgebied kent.) Mariembourg, een oud vestingstadje met vierkant stratenplan, was eertijds een knooppunt van maar liefst vijf spoorlijnen. Reden waarom men hier in 1925 een treinloods in art-deco-achtige stijl optrok. Afnemende industriële aktiviteit ? Ja. Maar de winning van grondstoffen als ijzer en hout heeft het nog een tijd goed gedaan in de streek. En er was natuurlijk de doorvoer. De treinhangar van Mariembourg is tegenwoordig de enig overgebleven remise in rotonde-vorm in ons land en maakt deel uit van een spoorwegmuseum met een aanzienlijke verzameling oude lokomotieven. Omdat niet al het rollend materieel erin terechtkan, zal de hele kollektie, wanneer u dit verslag leest, al verhuisd zijn naar de nieuwe hangar in Treignes, eindbestemming van mijn wandeling voor de volgende dag.

Vanuit Nismes oostwaarts loont het landschap absoluut de moeite. En het begint met een bezienswaardigheid : de Fondrys des Chiens, een klovencomplex dat lang geleden door een insijpelend zuur water in het kalksteenplateau is ontstaan. In dat proces moet er ook ijzererts op de bodem zijn gevormd, maar door ontginning ten tijde van de Romeinse invasie, is er van die lagen niets meer terug te vinden. Volgen dan meer dan twee kilometer door het bos om bij een bruggetje over de Viroin aan te komen. Een mooie vallei. Ik kijk op naar de ruïne van La Haute Roche, overblijfselen van een middeleeuws kasteel dat in een van de oorlogen ten tijde van Karel V verwoest werd. Naast de rivier een te grote groep wildkampeerders. Storend, maar gauw vergeten als ik even later op de bossen van de Thiérache in het zuiden uitkijk, een stuk Ardennen dat zo’n honderd meter hoger ligt dan het plateau waarop ik me bevind. Verder naar Vierves, een niet onaardig kalkstenen dorp met veel huizen uit de 18de en 19de eeuw. Een statig kasteel dat ook tweehonderd jaar oud is, maar waarvan de ligging op een rotspiek, het verleden van een verdedigingsburcht verraadt. Eén en al rust straalt dit dorp uit. En dat is ooit wel anders geweest. Toen in 1853 aan de andere kant van de Viroin de spoorweg aangelegd werd, kwamen de werkers in opstand. Tegen de 13-urendag.

In Treignes doe ik eerst de kasteelhoeve aan waarin het Ecomusée de la vie rurale is ondergebracht. Hier krijg je een goeie indruk van wat de oude ambachten en nijverheden in deze streek moeten geweest zijn : klompenmakerij, verkoling van hout, ijzergieterij… Geen enkele van die aktiviteiten wordt nu nog in Viroinval, gemeente die de dorpen rond de Viroin verenigt, bedreven. Konkreet gevolg daarvan : de grootste bron van gemeentelijke inkomsten is tegenwoordig de jacht. Maar veel tijd heb ik niet om alles goed te bekijken. Ik moet verder, naar het station, waar ik met de stoomtrein der drie valleien terug wil rijden. Net als in Nismes ligt het station een eind buiten het dorpscentrum. En een verrassend gezicht op weg daarheen : een straat van keurige, bakstenen huisjes die je eerder in een stad zou verwachten. Hier woonden de metaalwerkers die begin deze eeuw elke dag in het Franse Vireux, vijf kilometer verderop, gingen werken. Omdat baksteen toen nog een uiting van sociale welvaart was, moeten het goed betaalde arbeiders geweest zijn, met leidende posities misschien. In ieder geval krijg je het in verschillende dorpen te zien : traditionele huizen in kalksteen in het oude centrum, naast een wijk van nieuwe, bakstenen huizen die zich ontwikkeld heeft vanuit de stationsbuurt. Zo brachten de spoorwegen op meer dan één manier de moderne tijden binnen in de Calestienne.

Treignes was een doeanepost waar tachtig jaar geleden zo’n 50.000 wagons per jaar werden gekontroleerd. Vandaag brengt een toeristisch dieseltreintje me voor 50 frank terug naar Nismes. Diesel omdat het stoomtreintje het tijdelijk niet meer doet. Maar daar hoeft niemand zich nog echt druk om te maken. Naast het spoor staat de grote hangar klaar voor het spoorwegmuseum…

Links : de art-deco-achtige treinloods van Mariembourg maakt nu deel uit van een spoorwegmuseum. Grote foto : een afgelegen kerkhof aksentueert de rust van het landschap rond Vierves.

Parc Saint-Roch nabij Couvin. Van de gelijknamige, ooit bloeiende ijzergieterij is nog weinig te zien.

Kleine werkhuisjes van klompenmakers langs de oevers van de Eau Noire in Nismes.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content